pdf van dit artikel.
Europa is ons binnenland, en de rest van de wereld onze achtertuin. Het idee dat we in een geglobaliseerde wereld zonder grenzen wonen, is wijdverbreid. Onterecht, meent econoom Pankaj Ghemawat. Hij sprak op 18 december jl. de Marchantlezing uit in de Geertekerk in Utrecht. ‘Globalisering is een keuze’.
Door Annemarie Bijloos
Globalisering wordt door velen afgedaan als een tot in den treure besproken onderwerp. De onderlinge verbondenheid tussen verschillende landen wordt veelal gezien als een niet te stuiten kracht die geografische grenzen, ruimtelijke en tijdelijke afstanden, en nationale identiteiten met alle daarbij behorende lokale culturele verschillen uiteindelijk volledig zal doen vervagen. Sommigen presenteren globalisering zelfs als een feit, een zich inmiddels voltrokken beweging. Zij die deze mening erop nahouden, stellen dat we nu in een volledig ‘platte’ wereld leven, waarin de grenzen van de natiestaat betekenisloos zijn geworden en we allemaal burgers zijn van een globale samenleving.
Econoom en hoogleraar aan de IESE Business School te Barcelona, Pankaj Ghemawat,1 meent echter dat het concept van globalisering door de meesten niet goed begrepen wordt. Hij stelt dat we het niveau van extreme onderlinge verwevenheid, misschien al wel van volledige versmelting, zoals de gangbare uitleg van globalisering dicteert, nog lang niet hebben bereikt. Ghemawat baseert zijn stelling, uitgewerkt in zijn boek World 3.0. Global prosperity and how to achieve it, op talloze door hem uitgevoerde onderzoeken en metingen. De kracht van zijn verhaal schuilt in het overweldigende bewijs dat hij levert in de vorm van tabellen, grafieken en tot de verbeelding sprekende animaties. Vertrekpunt is dat iedereen het recht heeft om er zijn eigen mening op na te houden, maar niemand zijn eigen feiten mag bedenken. En de feiten vertellen ons dat we nog lang niet zo onderling verbonden zijn als we geneigd zijn te denken: zo zijn slechts 2% van de telefoongesprekken internationaal, is een luttele 3% van de wereldbevolking geïmmigreerd, en is de economie van de meeste landen vooralsnog gericht op de binnenlandse markt en die van buurlanden. Zelfs in de informatietechnologie, een gebied waar de potentie voor onderlinge connectiviteit het grootst is, zijn de daadwerkelijke niveaus van verbondenheid niet zo hoog als men zou verwachten. Zo zijn maar 11 tot 12% van onze Facebook-vrienden geen landgenoten. Deze cijfers zijn beduidend lager dan wanneer grenzen er daadwerkelijk niet toe zouden doen.
Globaloney vs. de feiten
Hoewel Ghemawat het verschil zelf niet aanhaalt, past het wel meer gemaakte onderscheid tussen internationalisering en globalisering bij zijn bevindingen. Deze termen worden vaak door elkaar gebruikt, maar ze verschillen fundamenteel. Globalisering is de trend naar een grenzeloze, globale samenleving waaruit elke nationale identiteit verdwenen is. Internationalisering is het openstellen van de landsgrenzen voor onderling verkeer van goederen, diensten, ideeën en mensen. Maar ook al zijn de grenzen open in een geïnternationaliseerde wereld, ze doen er nog wel degelijk toe. Naast transnationaal opererende bedrijven en supranationale organisaties hebben ook natiestaten macht en invloed. In lijn van Ghemawat’s verhaal zou men kunnen stellen dat, in tegenstelling tot internationalisering, globalisering nog beperkt is.
We overdrijven de mate van globalisering dus sterk, een neiging die Ghemawat globaloney noemt. Volgens Ghemawat is globaloney onder andere te wijten aan het feit dat de discussie lijdt aan een wezenlijk gebrek aan data. Zo staan er in het meest verkochte boek over globalisering, The World is Flat van Thomas Friedman, geen feiten of cijfers. Een andere reden die Ghemawat aandraagt, is de emotionele aanleg van mensen om te geloven in het bestaan van wat zij het liefst willen of het meest vrezen. Daarom onderschrijven zowel de voor- als tegenstanders van de globaliseringstrend de realiteit ervan. En nu de feitelijkheid van globalisering, ten onrechte, als algemene kennis aanvaard wordt, is er ook een sociale druk deze te onderkennen. Bevraag je haar immers, dan heb je wellicht de moderne tijdsgeest niet goed begrepen.
Onvoltooide globalisering
Als we de feiten laten spreken, moeten we met Ghemawat concluderen dat we hooguit in een semi-geglobaliseerde wereld leven. En dit biedt grote mogelijkheden voor de politiek. Want als globalisering nog geen reëel gegeven is, dan is er nog ruimte om de positieve gevolgen ervan te verwezenlijken en de negatieve effecten te beperken. Mits onderworpen aan de juiste regelgeving, kan globalisering leiden tot voorspoed en welvaart. Het besef dat er zowel binnen als buiten de Europese Unie nog nieuwe en groeiende markten zijn, biedt perspectief, vooral in tijden van crisis.
Naast economische profijt noemt Ghemawat ook culturele, militaire en politieke voordelen. Zo kunnen mensen in een geïntegreerde wereld elkaar bijvoorbeeld inspireren, verrijken en van elkaar leren. Culturele identiteiten verdwijnen niet per se door onderlinge kruisbestuiving. Een van de vele onderzoeken van Ghemawat laat zien dat de tendens van globalisering voor 50 of zelfs 60% uit regionalisering bestaat. Er is dus een wisselwerking tussen openheid voor het andere en aandacht voor het eigene. Een militair voordeel van verdere integratie is dat landen steeds meer baat hebben bij een vreedzame en coöperatieve samenwerking. De Europese Unie is natuurlijk het schoolvoorbeeld van een geslaagde poging de belangen van verschillende landen zo sterk te integreren dat oorlog materieel vrijwel onmogelijk is geworden. En op politiek vlak kunnen landen veel meer gedaan krijgen als ze niet volledig geïsoleerd handelen, maar capaciteiten, eigenschappen, kennis en grondstoffen met elkaar uitwisselen. Ghemawat stelt dat hiervoor geen radicale openheid nodig is, zoals vaak wordt beweerd. Een fractie meer integratie zal veel van deze voordelen dichterbij brengen.
Het grootste mogelijke nadeel van globalisering – de concentratie van inkomen, rijkdom en macht en dus het groter wordende kloof tussen rijk en arm – kan worden beperkt als we nu adequaat handelen. Een ander vaak genoemd nadeel van economische globalisering is ecologisch van aard. Het zou de druk op het milieu exponentieel hebben vergroot en antropogene klimaatverandering veroorzaken. Nu stelt Ghemawat dat de directe en indirecte effecten van globalisering op het milieu en het klimaat minder uitgesproken zijn dan doorgaans wordt verondersteld. Dit betekent niet dat we de globaliseringstendens moet negeren in de zoektocht naar oplossingen voor milieu-en klimaatproblematiek. Maar wellicht moeten we in deze context eerder naar lokale oplossingen zoeken dan een globale aanpak nastreven.
Wereld 3.0
Ghemawat’s belangrijkste boodschap is dat globalisering geen onstuitbare, zelfwerkzame kracht is. De DHL Global Connectedness Index, opgesteld onder zijn leiding, laat zien dat de wereld nu minder onderling verbonden is dan voor de economische crisis. De tendens van onderlinge verbondenheid kan dus zowel heen als terug gaan. We stevenen niet per definitie af op verdere integratie. Dit betekent dat globalisering een keuze is. Zelf staat hij overigens niet zozeer een eenduidige keuze voor, maar een herdefiniëring van het begrip globalisering, samengevat in de term wereld 3.0. De ingekaderde wereld 1.0 is een wereld van natiestaten waarin duidelijk getrokken grenzen aangeven wie erbij hoort en wie niet. In een onderling verbonden wereld 2.0 zijn grenzen vervaagd door verregaande integratie. Ghemawat stelt dat we niet hoeven te kiezen tussen begrenzing of openheid, protectionisme of integratie, afbakening of verbondenheid, lokalisering of globalisering. Om het samenspel van deze verschillende tendensen te omschrijven, introduceert hij het synthetische begrip wereld 3.0. Dit verwijst naar een rijke en genuanceerde interpretatie van globalisering, een term die recht doet aan de complexiteit van het fenomeen dat het wil omschrijven.
Relevantie voor sociaal-liberalen
Het begrip wereld 3.0 is voor sociaal-liberalen interessant omdat het sociale en liberale beginselen met elkaar verbindt. Door het bestaan van grenzen te respecteren, zoals Ghemawat in wereld 3.0 doet, waarderen we mensen als individuen die de vrijheid hebben hun leven naar eigen inzicht vorm te geven. Tegelijkertijd zijn grenzen niet uit steen gehouwen. Het bestaan van grenzen is een feit, de invulling ervan niet. Zo komt ook het sociale aspect tot uitdrukking. We leven niet in isolement, maar in verbintenis met anderen. Een open houding in een geïnternationaliseerde, globaliserende wereld is dan ook een vereiste.
In een dynamische en steeds veranderende wereld is het goed een flexibele houding in te nemen en zal men bereid moeten zijn aanpassingen te maken. Dat spreekt ook uit één van de richtingwijzers van D66; ‘denk en handel internationaal’. Het is een aanmoediging het contact aan te gaan en open te staat voor de omgeving, voor de wereld buiten de bekende grenzen, voor andere mensen en gedachten. Een oprechte open houding impliceert niet dat de eigen identiteit verloren gaat. Het is juist de uitdaging de eigen identiteit te behouden en te ontwikkelen in het contact met anderen; bijvoorbeeld in de uitwisseling van kennis, het aangaan van persoonlijke contacten of door middel van grensoverschrijdende handel. De Ghanees-Amerikaanse filosoof Kwame Anthony Appiah noemt een dergelijke houding ‘geworteld kosmopolitisme’. Het behelst een genuanceerde en gebalanceerde combinatie van begrenzing en openheid, van lokale aandacht en globale interesse.
Globalisering als keuze
Een open houding, en de positief gedefinieerde trend van globalisering die het kan bewerkstelligen, moet echter worden gestimuleerd. Zoals Ghemawat betoogt, is globalisering een keuze, geen zelfwerkzame kracht die geen bevordering behoeft. Hij ziet hier dan ook een aanjagende rol voor overheden en politieke organisaties weggelegd. Als beleidsmakers hebben zij wel degelijk invloed op het realiseren van globalisering. De uitdaging voor overheden is om de nagestreefde internationale vervlechting in goede banen te leiden. Globalisering is een potentiële verrijking, maar moet wel gestuurd en gereguleerd worden. Een lange termijn visie en daadkrachtigheid zijn dan ook noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor elke politieke organisatie. Men moet een gedegen idee hebben van hoe de toekomst eruit moet zien, en vervolgens beleid opstellen om deze idealen te verwezenlijken. Als we daadwerkelijk de vruchten van globalisering willen plukken, moeten we bereid zijn werk te verrichten.
Annemarie Bijloos is stagiaire bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting. In 2012 studeerde ze af in de filosofie, en toegepaste ethiek.
De Marchantlezing is een jaarlijkse lezing georganiseerd door de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
Noten
1 Pankaj Ghemawat was op 18 december op uitnodiging van de Mr. Hans van Mierlo Stichting in Nederland. Hij sprak de Marchantlezing uit, getiteld World 3.0. Rethinking Globalization. Een verslag en video-opnamen van de lezing kunt u terugvinden op de site van de Van Mierlo Stichting: www.mrhansvanmierlostichting.nl
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp grenzen.Lees hier het pdf van dit artikel.
In ons politiek denken moet realisme voorop staan, meent filosoof Raymond Geuss. De politieke werkelijkheid is te complex om in universele concepten te worden gevat.
Door Coen Brummer
Het is een paradox waar weinig filosofen zich aan wagen. In een complexe en onzekere wereld, waarin succes of mislukking bepaald worden door ontelbare factoren, is de politieke filosofie doorgaans gestoeld op uniforme concepten. Vrijheid, individuele rechten, gelijkheid, rechtvaardigheid, et cetera. Sterker nog, het lijkt haast een meerwaarde te zijn als een normatieve theorie over hoe mensen zouden moeten samenleven, zo weinig mogelijk met de daadwerkelijke samenleving van doen heeft. Dit begint al bij Plato. In De Staat schetst hij een samenleving waarin eugenetische praktijken aan de orde van de dag zijn en waar de Koning-Filosoof over de stadsstaat heerst. Dat er nogal wat ruimte zit tussen Plato’s politieke filosofie en de context van het Athene van de vierde eeuw voor Christus waarin hij deze formuleerde, behoeft weinig betoog. Maar ook in de hedendaagse politieke filosofie is een zekere afstand tot de context van de samenleving tot norm verheven. Het is zelfs zo dat het meest invloedrijke politiek-filosofische werk van de laatste decennia, A theory of justice van de Amerikaanse Harvard-filosoof John Rawls, hier het meest ver in gaat. Om tot een onbevooroordeelde opvatting van rechtvaardigheid te komen, moeten actoren zich volgens Rawls afscheiden van elke vorm van context: het land waarin ze leven, hun geslacht, intelligentie, afkomst, rijkdom en armoede, alles moeten ze achter de beroemde veil of ignorance laten. Daar, achter deze sluier van onwetendheid kan pas een echt oordeel geveld worden over de vraag wat een rechtvaardige ordening van de samenleving is.
Maar leiden dit soort gedachtenexperimenten tot goede en bruikbare politieke filosofie? Zijn we wel in staat de complexiteit en diversiteit van de wereld te vatten in dat soort denkkaders? Verre van dat, meent Raymond Geuss, filosoof aan de Universiteit van Cambridge. In Philosophy and real politics bekritiseert hij dit soort ethics first benaderingen van de politiek. Anders dan de filosofen die over politiek nadenken door middel van pogingen een universele ethische theorie te ontwikkelen, betoogt Geuss dat realisme voorop moet staan in onze overdenkingen over het politieke bedrijf.
Oneens met Kant
Geuss kiest het Kantianisme als voornaamste tegenstander. Wie bekend is met Kantiaanse concepten als de categorische imperatief ziet al snel in waarom. Het idee dat de mens zijn moraliteit niet alleen baseert op zijn eigen belang en de praktijk, maar ook op hogere ethische principes is universeel toepasbaar voor alle actoren in alle historische situaties. Hiermee staat de Kantiaanse ethiek model voor veel moderne politieke theorieën, waaronder de contracttheorie. Hiertegenover plaatst Geuss zijn eigen agenda op basis van vier stellingen. (1) Politieke filosofie moet realistisch zijn: het gaat om hoe mensen zijn, niet om hoe zij zouden moeten zijn. (2) Politieke filosofie zou zich ervan bewust moeten zijn dat politiek draait om handelingen en de context van deze handelingen, in plaats van om overtuigingen en stellingnames. (3) Politieke filosofie zou meer oog moeten hebben voor de historische omstandigheden die een samenleving gevormd hebben. (4) De politiek filosoof zou de politiek meer moeten benaderen als een vak of een kunst. Anders dan de wiskundige of de natuurkundige (die theorieën toepast), is de politiek denker of de politicus dus als een wapensmid of houtbewerker: op basis van ervaring en kennis bewerkt hij zijn materiaal.
Ogenschijnlijk vervaagt zo het onderscheid tussen politieke filosofie en politicologie. Dit baart Guess geen zorgen. Vragen die denkers over politiek stellen kunnen gerust onderverdeeld worden in normatieve of analytische vragen, maar dit onderscheid vindt altijd plaats op basis van context. Een absoluut onderscheid tussen politieke filosofie en politieke theorie is niet mogelijk. Een voorbeeld dat Guess gebruikt is het recht op wapenbezit, een onderwerp dat door de recente Newtown-shooting actueler is dan toen Geuss zijn boek publiceerde. Europeanen zien een verbod op vuurwapens niet als grove beknotting van hun vrijheid, terwijl volgens een recente GALLUP-poll 74% van de Amerikanen dit wel zo ervaart. Wat valt daar uit af te leiden over de notie van vrijheid? Is het voor een filosoof mogelijk om hier heldere uitspraken over te doen, zonder de historische verschillen tussen de Verenigde Staten en Europa in ogenschouw te nemen en actief te betrekken in zijn politieke filosofie? Een analytische en een normatieve rol gaan dus altijd hand in hand in de wereld van Guess.
Alternatief
Is het korte – en soms vileine – Philosophy and real politics overtuigend? Ja en nee. In zijn kritiek op de uniformistische politieke filosofie is Geuss vlijmscherp. Hij lijkt het gelijk aan zijn zijde te hebben. Samenlevingen verschillen dermate in historisch en sociaal opzicht dat het van weinig realiteitszin getuigt om uniforme concepten als vrijheid en gelijkheid overal toe te passen. Men kan zich zelfs afvragen of een concept als vrijheid niet te erg wordt beïnvloedt door allerlei factoren om nog wel van een uniform concept te spreken. Veel van Geuss’ argumenten snijden dus hout en vormen serieuze uitdagingen voor hen die de politiek nog steeds benaderen als een vorm van toegepaste ethiek, al moeten we oppassen dat dit filosofisch relativisme niet doorschiet in een politiek relativisme, waarin tal van onwenselijke situaties onbesproken blijven.
Het alternatief dat Geuss presenteert is helaas minder degelijk. Daarvoor is het te bondig geformuleerd en te weinig uitgewerkt. De auteur is de eerste om dat toe te geven door in zijn conclusie te stellen dat het bekritiseren van een filosofische theorie zonder een uitgewerkt alternatief te bieden an sich niet zinloos hoeft te zijn. Toch is het jammer dat Geuss’ boek niet vijftig pagina’s langer is. Aan de hand van Lenin, Nietzsche en Weber geeft hij namelijk een interessante voorzet van invalshoeken die nuttig zijn voor de politieke filosofie. Een centraal concept hierin zou macht moeten zijn. Van Lenin leert Geuss dat politiek draait om de vraag ‘who does what to whom for whose benefit?’. Hierdoor wordt het duidelijk dat politiek niet draait om het bediscussiëren van abstracties, maar om belangen. Nietzsche inspireert Geuss tot de aanvullende stelling dat politiek altijd draait om prioritering van voorkeuren: een politieke actor verkiest niet A. Hij verkiest A boven B. De politiek filosoof moet zich er dus van bewust zijn dat politiek een spel is tussen actoren die begrensd zijn in hun kunnen. Webers idee over politiek als de collectieve legitimering van handelen brengt Geuss tot het inzicht dat het vraagstuk van legitimering belangrijk is om de politiek te begrijpen.
Deze invalshoeken zijn niet nieuw, maar wel een waardevolle aanvulling op de doorgaans meer geaccepteerde vormen van politieke filosofie. Zodat we in een complexe wereld als de onze niet alleen nadenken over hoe de wereld zou kunnen zijn, maar ook over hoe deze is.
Coen Brummer is historicus en werkt voor de Tweede Kamerfractie van D66. Daarnaast studeert hij geschiedenis en filosofie van de natuurwetenschappen.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
– –
Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij de onderwerpen literatuur en filosofie.Lees hier het pdf van dit artikel.
De Britse premier David Cameron wil een referendum over het EU-lidmaatschap van zijn land. Moet Nederland hem hierin volgen? Vanuit sociaal-liberaal perspectief is er veel te zeggen voor een referendum, want ‘vertrouw op de eigen kracht van mensen’ om hun eigen leven richting te geven. Maar is elke vraag geschikt om aan burgers voor te leggen? Is ‘Europa’ niet te ingewikkeld geworden voor een simpel ja of nee? Na het vorige nee tegen de Europese Grondwet in 2005, meenden sommige politici dat ze de redenen om voor te stemmen niet goed hadden uitgelegd. Is de huidige samenleving inderdaad te complex geworden voor het referendum?
Samenstelling: Marijn Bosman
Lees hier het De samenleving is NIET te complex voor het referendum
‘Mijn overgrootvader mocht niet stemmen omdat de samenleving te complex was voor hem zo vond de politieke elite. Nu zou ik niet mee mogen doen aan een referendum omdat de samenleving te complex is geworden? Wat een minachting van de kiezer zou dat zijn’ schrijft een ongeruste forum bezoeker die de D66-kroonjuwelen hoog in het vaandel heeft. Onvoldoende inspraak van burgers leidt alleen maar tot onrust en onbegrip, zo redeneren zijn medestanders. Een gemeenteraadslid uit Purmerend schrijft: ‘Het voordeel van referenda is dat het begrip onder de betrokkenen juist verbreedt’. Een voorzitter van het D66-afdelings-bestuur uit Brabant vult aan: ‘De winst van een middel als het correctief referendum is dat voor-en tegenstanders zorgen voor gedegen informatie en een brede communicatie. Dit zal transparantie ten goede komen’. Ook verhogen referenda de kwaliteit en integriteit van politieke besluitvorming. Een interim manager vertelt: ‘Bij een bedrijf waar ik was ingehuurd heb ik destijds met veel succes een ‘employee empowerment’ ingevoerd, waarbij ieder van de 60.000 medewerkers kon meedenken met de besluitvorming. Als een bedrijf zo optimaal kan meeprofiteren van de kennis en kunde van medewerkers, waarom zou een overheid dat dan niet kunnen?’ Een deel van de opponenten van de stelling ‘de samenleving is te complex geworden’ ziet het referendum niet alleen als extra kennis, maar zelfs als een broodnodig middel voor de inhoudelijke controle op politici. Want, zo is hun redenering, als politici niet op zouden op strategische macht belust zouden zijn, dan worden ze wel door lobbyisten van allerlei bedrijven en belangenverenigingen beïnvloed en gemanipuleerd. De tegenstanders van de stelling erkennen de bestuurlijke uitdagingen die referenda met zich mee zouden brengen, maar zijn niet overtuigd dat die zonder directe democratie minder zouden zijn. De interim manager duidt dit met een voorbeeld: ‘Er is nu veel onrust en verwarring met betrekking tot de bezuinigingen, maar veel Nederlanders zien wel in dat er nu eenmaal minder geld in de staatskas zit. De politiek kan in een open vraag aan de burgers stellen op welk gebied bezuinigd moet worden, zonder uit te komen op een niet-sluitende begroting, maar wel met meer draagvlak’. Zo wordt het referendum juist een middel om meer duidelijkheid in verwarrende tijden te scheppen. Een raadsgriffier verzucht: ‘Misschien is een referendum geschikt om door complexiteit van samenleving of politiek heen te breken: we houden nu op om erover te blijven discussiëren, we gaan er eens en voor altijd met een stemming een keuze in maken!’.De samenleving is WEL te complex voor het referendum
De voorstanders van de stelling vrezen dat directe democratie beleid gericht op de korte termijn in de hand werkt. De uitslag bij referenda zou namelijk te vaak worden bepaald door angst voor verandering. Veel deelnemers citeren uit de analyses in de media over het ‘nee’ op het referendum over de Europese Grondwet in 2005. Een deelraadslid uit Amsterdam herinnert zich ook het lokale referendum waarin gevraagd werd of de gemeentestructuur als zodanig moest worden opgeheven: ‘25 jaar later denk ik nog altijd dat hiermee een enorme kans op een natuurlijke bestuurlijke ontwikkeling verloren is gegaan’. Een ander argument van de voorstanders is dat de meeste burgers onmogelijk alle dossiers goed kunnen kennen. Bovendien hebben de vragen die voorliggen in een referendum vaak ook betrekking op andere zaken die spelen, maar die niet allemaal meegenomen kunnen worden in de vraagstelling. Een muziekleraar schrijft: ‘Ik zou zelf niet weten, of we nou wel of niet tanks moeten verkopen, of we de zorg moeten hervormen en op welke wijze dan het beste is.’ Dat maakt het verleidelijk om de mening te baseren op favoriete media, vrezen de voorstanders. De voorstanders zijn het niet eens met de redenatie dat referenda politici dwingen de keuzes beter uit te leggen en vrezen juist het tegenovergestelde. Iemand schrijft: ‘Politici die framen, onrechtmatig versimpelen en drogredenen gebruiken spinnen garen bij referenda, niet de burger die juist geïnformeerd wil worden’. Het voordeel van een vertegenwoordigende democratie is dat er consensus kan worden bereikt over de breedte van het hele pakket aan maatschappelijke problemen. ‘Na een referendum kan dat bijna niet meer omdat tegenstellingen worden vergroot’, stelt een directeur van een verzekeringsbedrijf. Maar zijn deze D66’ers dan tegen verdere democratisering van de samenleving? Dat niet, maar zij stellen wel vragen bij het referendum als middel daartoe. ‘Het doel van D66 is het vergroten van het democratisch gehalte van onze maatschappij en als het referendum daarvoor geen geschikt gereedschap meer is mag het wat mij betreft bij het oud vuil’, meldt een project manager bij een onderzoeksinstituut. Volgens de voorstanders moet de echte oplossing worden gezocht in een verdieping van de democratie, door zoveel mogelijk specifieke expertise mee te nemen in besluitvorming. ‘Meer inspraak en medezeggenschap voor de specifieke betrokkenen, waaronder de bestuurder, de deskundige en de gebruiker. Dat verkleint de kloof tussen politiek en burger, het referendum niet’. D66 is een sociaal-liberale partij, met als uitgangspunt de vrijheid van het individu in samenhang met zijn sociale omgeving (societas; bondgenootschap en libertas: vrijheid). De invulling van dit sociaal-liberale gedachtegoed leidt echter niet per definitie tot eenduidige standpunten. In Debat tast Idee de verschillende afwegingen en invalshoeken onder de leden af. Iedere editie lanceert de redactie een debatstelling op Plein66 en LinkedIn die aansluit bij het themanummer. Dit artikel vormt de neerslag van de discussie die dit tot gevolg had. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij de onderwerpen debat en democratie.Lees hier het pdf van dit artikel. Een gezonde democratie biedt ruimte aan verschillende ideeën, waarden en belangen, en beschermt de minderheid tegen de tirannie van de meerderheid. Een democratie is hiermee per definitie complex. De neiging bestaat in de politiek, met name bij machtselites, om deze complexiteit te reduceren. De civil society heeft een belangrijke rol om de diversiteit van de samenleving te beschermen. Daarmee is het de hoeder van belangrijke Europese waarden als democratie, vrijheid en rechtvaardigheid. Door Ringo Ossewaarde Voor veel Nederlanders is de hedendaagse wereld complex en ongrijpbaar. Grenzen, van landen, van financiële markten, van taal, van het recht, lijken te vervagen; verworven rechten en zekerheden dreigen verloren te gaan en te worden vervangen door eigen verantwoordelijkheden en eigen risico’s. Zoals elders betoogd meen ik echter dat de Nederlandse samenleving niet meer complex of dynamisch is dan elders (Ossewaarde, 2013a). Ook is zij niet fundamenteel complexer dan de wereld van bijvoorbeeld een eeuw geleden. Die wereld werd net zo goed gekenmerkt door verandering, crises, kleinburgerlijkheid, verval, technologische revoluties en terreur. Wel is het zo dat wat men de ‘ontworteling van identiteiten’ zou kunnen noemen tegenwoordig is geradicaliseerd. De intellectuele en morele wortels, en de gedeelde Europese waarden, waaruit burgers hun identiteit kunnen vormen, dreigen te worden weggevaagd in de storm der verandering. De bronnen waaruit deze waarden voortkomen zoals het rooms-katholicisme, de renaissance het humanisme en calvinisme zijn steeds verder uit beeld zijn geraakt. In dit artikel betoog ik dat het maatschappelijk middenveld van groot belang is voor de herontdekking van deze gedeelde waarden. Maatschappelijk middenveld Ik definieer het maatschappelijk middenveld als de publieke ruimte waar mensen samen komen in organisaties, bewegingen en verbanden. Een belangrijke taak van het maatschappelijk middenveld is om te strijden voor de vrijheid om verschillende, en gedeelde, waarden te ontwikkelen. Daar komt in een democratische samenleving bij dat het middenveld zich dient te verzetten tegen die machten en krachten die deze vrije ruimte proberen te beperken. De kern van het maatschappelijk middenveld is daarmee kritiek op, verzet tegen, en bevrijding van deze machten. Protestbewegingen zijn hierbij cruciaal: groepen die de concentratie van macht problematiseren. Neem bijvoorbeeld de New Left beweging – een verzamelnaam voor groepen en individuen die zich vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw afscheidden van de gevestigde linkse en sociaal-democratische politieke partijen. Deze beweging werd onder andere geïnitieerd door de Amerkaanse socioloog C. Wright Mills. Dichter bij huis vindt ook D66 haar oorsprong in deze vernieuwingsbeweging. Complexiteit en macht Hoe ziet dit protest tegen concentratie van macht en machtsmisbruik eruit? De essentie is het waarborgen van de complexiteit van de samenleving. C. Wright Mills beargumenteerde dat de ‘machtselite’, diegenen die de topposities in een samenleving innemen, de complexiteit van de werkelijkheid vaak reduceert, zodat deze beheersbaar wordt. Machthebbers hebben er belang bij een situatie te definiëren in termen van paradigma’s, modellen, methodes die een orde bekrachtigen en gesloten houden. Het maatschappelijk middenveld kan en moet deze ‘voorgegeven orde’ in twijfel trekken. Om met Foucault te spreken, betekent dit het onttrekken aan discursieve heerschappij. Vrijheid, of bevrijding, impliceert dat de complexiteit van de samenleving, bovenal de tegenstrijdigheid van verschillende perspectieven, wordt omarmd. Deze omarming van alternatieve perspectieven staat of valt bij reflexiviteit. Reflexiviteit betekent dat ieder perspectief op de werkelijkheid – een paradigma – kritisch wordt bekeken in het licht van Europese waarden zoals vrijheid, democratie en rechtvaardigheid. Een heersend paradigma is nimmer machtsvrij of ‘neutraal’ (Ossewaarde, 2013a). Veronderstellingen, voorkeuren, belangen, inzichten, methoden, procedures, technieken en legitimeringen moeten worden geduid in het licht van de specifieke wereld van belangen waarin de makers van het paradigma opereren. Deze reflexiviteit is de taak van het maatschappelijk middenveld. Kritiek op ideologie De reflexiviteit van het maatschappelijk middenveld komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de kritiek op ideologie (Ossewaarde, 2013b). Een ideologie reduceert de complexiteit van de werkelijkheid en biedt voorgegeven, gestandaardiseerde en gesloten antwoorden. Zij vestigt een dominant paradigma waarmee de wereld inzichtelijk en beheersbaar wordt, zodat de wereld valt te organiseren, in overeenstemming met het dominante paradigma. C. Wright Mills leverde een radicale kritiek op de dominante ideologieën van zijn tijd: het socialisme en het liberalisme. Aan de ene kant bestreed hij het socialistische paradigma van de strijd der klassen. Aan de andere kant bestreed hij het liberale paradigma van individuele autonomie en emancipatie. In zijn ogen was het liberalisme de ideologie van de verzorgingsstaat. Dit bureaucratisch machtscomplex fungeerde bovenal om het liberale paradigma te bekrachtigen en alternatieve paradigma’s op een zijspoor te zetten. Hiermee waren dan met name de belangen van de machtselite gewaarborgd, die haar topposities vooral in publieke bureaucratieën vond. In de afgelopen vier decennia is het neoliberale paradigma van marktvorming, consumentisme en eigen risico dominant geweest. Het neoliberalisme is de ideologie van de meer recente machtselite, die topposities in diverse sectoren bekleedt. Het maatschappelijk middenveld is nauwelijks bij machte geweest zich tegen het neoliberalisme te verzetten. De media, oorspronkelijk een democratische waakhond, zijn verworden tot een commercieel mediabedrijf, losgezongen van democratische waarden. De universiteit, oorspronkelijk een academische gemeenschap, is verworden tot een kennisbedrijf, los van academische waarden. Politieke partijen van rechts naar links hebben dit gestimuleerd. Het maatschappelijk middenveld komt hiermee niet meer tot de ontwikkeling van gedeelde waarden die noodzakelijk zijn voor een florerende democratische samenleving. Technologische orde De reflexiviteit van het maatschappelijk middenveld komt in de tweede plaats tot uitdrukking in de kritiek op de technologische orde. Dat wil zeggen, het maatschappelijk middenveld verliest haar vitaliteit door wat de veelgeprezen Franse socioloog Jacques Ellul ‘de dominantie van technologie’ noemde. Hiervan is sprake als het maatschappelijk middenveld niet in staat is om vanuit haar gedeelde waarden richting en oriëntatie te geven aan het technologisch proces. Het middenveld is dan niet langer de meester maar de slaaf van de technologie. Identiteiten worden niet gevormd op basis van (gedeelde) waarden, maar weerspiegelen een geesteloze technologische orde. In deze technologische orde is er geen plaats voor reflexiviteit. Het maatschappelijk middenveld is nauwelijks bij machte geweest zich tegen de technologische dominantie te verzetten, en wordt zelf gedomineerd door technische procedures. Zowel de media als de academie zijn getechnologiseerd. Zij zijn verworden tot een subject van de technologische orde. Technologie is haar uitingsvorm, losgezongen van Europese waarden. Waarderelevante kritiek Ideologie en technologie zijn instrumenten waarmee de complexe werkelijkheid wordt vereenvoudigd. Ze ‘sluiten’ een systeem en genereren geen nieuwe ideeën of kritiek. Hoe dominanter de rol van ideologie en technologie, hoe kleiner de vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld om over gedeelde Europese waarden te discussiëren. Als gevolg hiervan is het lastiger voor burgers om een betekenisvolle eigen identiteit te vormen. Dit vraagt immers om waardenrelevante kritiek op de neoliberale dominantie, omdat deze ideologie per definitie alle identiteiten plaatst binnen de procedurele en ondemocratische wereld van markt en bureaucratie. En het vraagt om waardenrelevante kritiek op de technologische orde omdat in deze orde identiteiten afhankelijk worden gemaakt van technologie. Het is het maatschappelijk middenveld dat dient te strijden om dit reflexieve vormingsproces mogelijk te maken. Ringo Ossewaarde is als universitair hoofddocent sociologie verbonden aan de Faculteit Management en Bestuur van de Universiteit Twente. Literatuur- Ossewaarde, M. (2013a). Theorizing European Societies. London: Palgrave Macmillan (te verschijnen).
- Ossewaarde, M. (2013b). ‘The Crowd in the Occupy Movement’, Distinktion: Scandinavian Journal of Social Theory 14 (1).
- Fischermann, T. & Hamann, G. (2012). ‘ “Neutrale Suchergebnisse sind eine Fiktion” ’, Die Zeit, 13 september 2012.
- ibm Watson (2013). ‘Ushering in a new era of computing’, www-03.ibm.com/innovation/us/watson
- ibm (2013). ‘What is big data?’, 2013, www-01.ibm.com/software/data/bigdata
- idc (2011). ‘Extracting value from chaos’, www.emc.com/collateral/demos/microsites/emc-digital-universe-2011/index.htm
- Hoboken, J.V.J. et al. (2012). ‘Cloud computing in higher education and research institutes and the usa Patriot Act’, Amsterdam: IvIR.
- Manyika, J. et al. (2011). ‘Big Data: The next frontier for innovation, competition, and productivity’, McKinsey Global Institute
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2012). ‘Big Data: Wat moet de overheid ermee? Verslag van de rijksbrede expertbijeenkomst op 25 oktober 2012’, B-16467.
- Hijink, M. (December 2012). ‘Big Blue in Big Data’, NRC Handelsblad.
- Pariser, E. (2011). ‘The filter bubble. What the internet is hiding from you’, New York: The Penguin Press,
- Madrigal, A. (2012). ‘When the nerds go marching in’, www. theatlantic.com/technology/archive/2012/11/when-the-nerds-go-marching-in/265325/#.UKt6LCu_6kU.email
- World Economic Forum (2011). ‘Personal data: the emergence of a new asset class’.
- Xconomy, Roush, W. (2012). ‘Google gets a second brain, changing everything about search’, 12 december 2012, www.xconomy.com/san-francisco/2012/12/12/ google-gets-a-second-brain-changing-everything-about-search