Lees hier het pdf van dit artikel. Europa is ons binnenland, en de rest van de wereld onze achtertuin. Het idee dat we in een geglobaliseerde wereld zonder grenzen wonen, is wijdverbreid. Onterecht, meent econoom Pankaj Ghemawat. Hij sprak op 18 december jl. de Marchantlezing uit in de Geertekerk in Utrecht. ‘Globalisering is een keuze’. Door Annemarie Bijloos Globalisering wordt door velen afgedaan als een tot in den treure besproken onderwerp. De onder­linge verbondenheid tussen verschillende landen wordt veelal gezien als een niet te stuiten kracht die geografische grenzen, ruimtelijke en tijdelijke afstanden, en nationale identiteiten met alle daar­bij behorende lokale culturele verschillen uiteindelijk volledig zal doen vervagen. Sommigen presenteren globalisering zelfs als een feit, een zich inmiddels voltrokken beweging. Zij die deze mening erop nahouden, stellen dat we nu in een volledig ‘platte’ wereld leven, waarin de grenzen van de natiestaat betekenisloos zijn geworden en we allemaal burgers zijn van een globale samenleving. Econoom en hoogleraar aan de IESE Business School te Barcelona, Pankaj Ghemawat,1 meent echter dat het concept van globalisering door de meesten niet goed begrepen wordt. Hij stelt dat we het niveau van extreme onderlinge verwe­venheid, misschien al wel van volledige versmel­ting, zoals de gangbare uitleg van globalisering dicteert, nog lang niet hebben bereikt. Ghemawat baseert zijn stelling, uitgewerkt in zijn boek World 3.0. Global prosperity and how to achieve it, op talloze door hem uitgevoerde onderzoeken en metingen. De kracht van zijn verhaal schuilt in het overweldigende bewijs dat hij levert in de vorm van tabellen, grafieken en tot de verbeelding sprekende animaties. Vertrekpunt is dat iedereen het recht heeft om er zijn eigen mening op na te houden, maar niemand zijn eigen feiten mag bedenken. En de feiten vertellen ons dat we nog lang niet zo onderling verbonden zijn als we geneigd zijn te denken: zo zijn slechts 2% van de telefoongesprekken internationaal, is een luttele 3% van de wereldbevolking geïmmigreerd, en is de economie van de meeste landen voorals­nog gericht op de binnenlandse markt en die van buurlanden. Zelfs in de informatietechnolo­gie, een gebied waar de potentie voor onderlinge connectiviteit het grootst is, zijn de daadwerke­lijke niveaus van verbondenheid niet zo hoog als men zou verwachten. Zo zijn maar 11 tot 12% van onze Facebook-vrienden geen landgenoten. Deze cijfers zijn beduidend lager dan wanneer grenzen er daadwerkelijk niet toe zouden doen. Globaloney vs. de feiten Hoewel Ghemawat het verschil zelf niet aanhaalt, past het wel meer gemaakte onderscheid tussen internationalisering en globalisering bij zijn bevindingen. Deze termen worden vaak door elkaar gebruikt, maar ze verschillen fundamen­teel. Globalisering is de trend naar een grenze­loze, globale samenleving waaruit elke nationale identiteit verdwenen is. Internationalisering is het openstellen van de landsgrenzen voor on­derling verkeer van goederen, diensten, ideeën en mensen. Maar ook al zijn de grenzen open in een geïnternationaliseerde wereld, ze doen er nog wel degelijk toe. Naast transnationaal opererende bedrijven en supranationale organisaties hebben ook natiestaten macht en invloed. In lijn van Ghemawat’s verhaal zou men kunnen stellen dat, in tegenstelling tot internationalisering, globalisering nog beperkt is. We overdrijven de mate van globalisering dus sterk, een neiging die Ghemawat globaloney noemt. Volgens Ghemawat is globaloney onder andere te wijten aan het feit dat de discussie lijdt aan een wezenlijk gebrek aan data. Zo staan er in het meest verkochte boek over globalisering, The World is Flat van Thomas Friedman, geen fei­ten of cijfers. Een andere reden die Ghemawat aandraagt, is de emotionele aanleg van mensen om te geloven in het bestaan van wat zij het liefst willen of het meest vrezen. Daarom onderschrij­ven zowel de voor- als tegenstanders van de glo­baliseringstrend de realiteit ervan. En nu de feitelijkheid van globalisering, ten onrechte, als algemene kennis aanvaard wordt, is er ook een sociale druk deze te onderkennen. Bevraag je haar immers, dan heb je wellicht de moderne tijdsgeest niet goed begrepen. Onvoltooide globalisering Als we de feiten laten spreken, moeten we met Ghemawat concluderen dat we hooguit in een semi-geglobaliseerde wereld leven. En dit biedt grote mogelijkheden voor de politiek. Want als globalisering nog geen reëel gegeven is, dan is er nog ruimte om de positieve gevolgen ervan te ver­wezenlijken en de negatieve effecten te beperken. Mits onderworpen aan de juiste regelgeving, kan globalisering leiden tot voorspoed en welvaart. Het besef dat er zowel binnen als buiten de Europese Unie nog nieuwe en groeiende markten zijn, biedt perspectief, vooral in tijden van crisis. Naast economische profijt noemt Ghemawat ook culturele, militaire en politieke voordelen. Zo kunnen mensen in een geïntegreerde wereld elkaar bijvoorbeeld inspireren, verrijken en van elkaar leren. Culturele identiteiten verdwijnen niet per se door onderlinge kruisbestuiving. Een van de vele onderzoeken van Ghemawat laat zien dat de tendens van globalisering voor 50 of zelfs 60% uit regionalisering bestaat. Er is dus een wisselwerking tussen openheid voor het andere en aandacht voor het eigene. Een militair voordeel van verdere integratie is dat landen steeds meer baat hebben bij een vreedzame en coöperatieve samenwerking. De Europese Unie is natuurlijk het schoolvoorbeeld van een geslaagde poging de belangen van verschillende landen zo sterk te integreren dat oorlog materieel vrijwel onmo­gelijk is geworden. En op politiek vlak kunnen landen veel meer gedaan krijgen als ze niet volledig geïsoleerd handelen, maar capaciteiten, eigenschappen, kennis en grondstoffen met elkaar uitwisselen. Ghemawat stelt dat hiervoor geen radicale open­heid nodig is, zoals vaak wordt beweerd. Een frac­tie meer integratie zal veel van deze voordelen dichterbij brengen. Het grootste mogelijke nadeel van globalisering – de concentratie van inkomen, rijkdom en macht en dus het groter wordende kloof tussen rijk en arm – kan worden beperkt als we nu adequaat handelen. Een ander vaak genoemd nadeel van economische globalisering is ecologisch van aard. Het zou de druk op het milieu exponentieel heb­ben vergroot en antropogene klimaatverandering veroorzaken. Nu stelt Ghemawat dat de directe en indirecte effecten van globalisering op het milieu en het klimaat minder uitgesproken zijn dan doorgaans wordt verondersteld. Dit betekent niet dat we de globaliseringstendens moet nege­ren in de zoektocht naar oplossingen voor milieu-en klimaatproblematiek. Maar wellicht moeten we in deze context eerder naar lokale oplossingen zoeken dan een globale aanpak nastreven. Wereld 3.0 Ghemawat’s belangrijkste boodschap is dat globalisering geen onstuitbare, zelfwerkzame kracht is. De DHL Global Connectedness Index, opgesteld onder zijn leiding, laat zien dat de wereld nu minder onderling verbonden is dan voor de economische crisis. De tendens van onderlinge verbondenheid kan dus zowel heen als terug gaan. We stevenen niet per definitie af op verdere inte­gratie. Dit betekent dat globalisering een keuze is. Zelf staat hij overigens niet zozeer een eendui­dige keuze voor, maar een herdefiniëring van het begrip globalisering, samengevat in de term wereld 3.0. De ingekaderde wereld 1.0 is een wereld van natiestaten waarin duidelijk getrokken gren­zen aangeven wie erbij hoort en wie niet. In een onderling verbonden wereld 2.0 zijn grenzen ver­vaagd door verregaande integratie. Ghemawat stelt dat we niet hoeven te kiezen tussen begren­zing of openheid, protectionisme of integratie, afbakening of verbondenheid, lokalisering of globalisering. Om het samenspel van deze verschil­lende tendensen te omschrijven, introduceert hij het synthetische begrip wereld 3.0. Dit verwijst naar een rijke en genuanceerde interpretatie van globalisering, een term die recht doet aan de complexiteit van het fenomeen dat het wil omschrijven. Relevantie voor sociaal-liberalen Het begrip wereld 3.0 is voor sociaal-liberalen interessant omdat het sociale en liberale beginselen met elkaar verbindt. Door het bestaan van grenzen te respecteren, zoals Ghemawat in wereld 3.0 doet, waarderen we mensen als individuen die de vrijheid hebben hun leven naar eigen inzicht vorm te geven. Tegelijkertijd zijn grenzen niet uit steen gehouwen. Het bestaan van grenzen is een feit, de invulling ervan niet. Zo komt ook het soci­ale aspect tot uitdrukking. We leven niet in isole­ment, maar in verbintenis met anderen. Een open houding in een geïnternationaliseerde, globalise­rende wereld is dan ook een vereiste. In een dynamische en steeds veranderende wereld is het goed een flexibele houding in te nemen en zal men bereid moeten zijn aanpassingen te maken. Dat spreekt ook uit één van de richting­wijzers van D66; ‘denk en handel internationaal’. Het is een aanmoediging het contact aan te gaan en open te staat voor de omgeving, voor de wereld buiten de bekende grenzen, voor andere mensen en gedachten. Een oprechte open houding impliceert niet dat de eigen identiteit verloren gaat. Het is juist de uitdaging de eigen identiteit te behouden en te ontwikkelen in het contact met anderen; bijvoorbeeld in de uitwisseling van ken­nis, het aangaan van persoonlijke contacten of door middel van grensoverschrijdende handel. De Ghanees-Amerikaanse filosoof Kwame Anthony Appiah noemt een dergelijke houding ‘geworteld kosmopolitisme’. Het behelst een ge­nuanceerde en gebalanceerde combinatie van begrenzing en openheid, van lokale aandacht en globale interesse. Globalisering als keuze Een open houding, en de positief gedefinieerde trend van globalisering die het kan bewerkstel­ligen, moet echter worden gestimuleerd. Zoals Ghemawat betoogt, is globalisering een keuze, geen zelfwerkzame kracht die geen bevordering behoeft. Hij ziet hier dan ook een aanjagende rol voor overheden en politieke organisaties wegge­legd. Als beleidsmakers hebben zij wel degelijk invloed op het realiseren van globalisering. De uitdaging voor overheden is om de nagestreefde internationale vervlechting in goede banen te leiden. Globalisering is een potentiële verrijking, maar moet wel gestuurd en gereguleerd worden. Een lange termijn visie en daadkrachtigheid zijn dan ook noodzakelijke bestaansvoorwaarden voor elke politieke organisatie. Men moet een gedegen idee hebben van hoe de toekomst eruit moet zien, en vervolgens beleid opstellen om deze idealen te verwezenlijken. Als we daadwerkelijk de vruch­ten van globalisering willen plukken, moeten we bereid zijn werk te verrichten.   Annemarie Bijloos is stagiaire bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting. In 2012 studeerde ze af in de filosofie, en toegepaste ethiek. De Marchantlezing is een jaarlijkse lezing georganiseerd door de Mr. Hans van Mierlo Stichting.   Noten 1 Pankaj Ghemawat was op 18 december op uitnodiging van de Mr. Hans van Mierlo Stichting in Nederland. Hij sprak de Marchantlezing uit, getiteld World 3.0. Rethinking Globalization. Een verslag en video-opnamen van de lezing kunt u terugvinden op de site van de Van Mierlo Stichting: www.mrhansvanmierlostichting.nl   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp grenzen.Lees hier het pdf van dit artikel. In ons politiek denken moet realisme voorop staan, meent filosoof Raymond Geuss. De politieke werkelijkheid is te complex om in universele concepten te worden gevat. Door Coen Brummer Het is een paradox waar weinig filosofen zich aan wagen. In een complexe en onzekere wereld, waarin succes of mislukking bepaald worden door ontelbare factoren, is de politieke filosofie doorgaans gestoeld op uniforme concepten. Vrijheid, individuele rechten, gelijk­heid, rechtvaardigheid, et cetera. Sterker nog, het lijkt haast een meerwaarde te zijn als een normatieve theorie over hoe mensen zouden moeten samenleven, zo weinig mogelijk met de daadwerkelijke samenleving van doen heeft. Dit begint al bij Plato. In De Staat schetst hij een samenleving waarin eugenetische praktijken aan de orde van de dag zijn en waar de Koning-Filosoof over de stadsstaat heerst. Dat er nogal wat ruimte zit tussen Plato’s politieke filosofie en de context van het Athene van de vierde eeuw voor Christus waarin hij deze formuleerde, behoeft weinig betoog. Maar ook in de hedendaagse politieke filosofie is een zekere afstand tot de context van de samenleving tot norm verheven. Het is zelfs zo dat het meest invloedrijke politiek-filosofische werk van de laatste decennia, A theory of justice van de Amerikaanse Harvard-filosoof John Rawls, hier het meest ver in gaat. Om tot een onbevooroordeelde opvatting van rechtvaardigheid te komen, moeten actoren zich volgens Rawls afscheiden van elke vorm van context: het land waarin ze leven, hun geslacht, intelligentie, afkomst, rijkdom en armoede, alles moeten ze achter de beroemde veil of ignorance laten. Daar, achter deze sluier van onwetendheid kan pas een echt oordeel geveld worden over de vraag wat een recht­vaardige ordening van de samenleving is. Maar leiden dit soort gedachtenexperimenten tot goede en bruikbare politieke filosofie? Zijn we wel in staat de complexiteit en diversi­teit van de wereld te vatten in dat soort denk­kaders? Verre van dat, meent Raymond Geuss, filosoof aan de Universiteit van Cambridge. In Philosophy and real politics bekritiseert hij dit soort ethics first benaderingen van de politiek. Anders dan de filosofen die over politiek na­denken door middel van pogingen een univer­sele ethische theorie te ontwikkelen, betoogt Geuss dat realisme voorop moet staan in onze overdenkingen over het politieke bedrijf. Oneens met Kant Geuss kiest het Kantianisme als voornaamste tegenstander. Wie bekend is met Kantiaanse concepten als de categorische imperatief ziet al snel in waarom. Het idee dat de mens zijn moraliteit niet alleen baseert op zijn eigen belang en de praktijk, maar ook op hogere ethische principes is universeel toepasbaar voor alle actoren in alle historische situaties. Hiermee staat de Kantiaanse ethiek model voor veel moderne politieke theorieën, waaronder de contracttheorie. Hiertegenover plaatst Geuss zijn eigen agenda op basis van vier stellingen. (1) Politieke filosofie moet realistisch zijn: het gaat om hoe mensen zijn, niet om hoe zij zouden moeten zijn. (2) Poli­tieke filosofie zou zich ervan bewust moeten zijn dat politiek draait om handelingen en de context van deze handelingen, in plaats van om overtuigingen en stellingnames. (3) Politieke filosofie zou meer oog moeten hebben voor de historische omstandigheden die een samenleving gevormd hebben. (4) De politiek filosoof zou de politiek meer moeten benaderen als een vak of een kunst. Anders dan de wiskundige of de natuurkun­dige (die theorieën toepast), is de politiek denker of de politicus dus als een wapensmid of houtbewerker: op basis van ervaring en kennis bewerkt hij zijn materiaal. Ogenschijnlijk vervaagt zo het onderscheid tussen politieke filosofie en politicologie. Dit baart Guess geen zorgen. Vragen die den­kers over politiek stellen kunnen gerust onder­verdeeld worden in normatieve of analytische vragen, maar dit onderscheid vindt altijd plaats op basis van context. Een absoluut onderscheid tussen politieke filosofie en politieke theorie is niet mogelijk. Een voorbeeld dat Guess gebruikt is het recht op wapenbezit, een onderwerp dat door de recente Newtown-shooting actueler is dan toen Geuss zijn boek publiceerde. Europeanen zien een verbod op vuurwapens niet als grove beknotting van hun vrijheid, terwijl volgens een recente GALLUP-poll 74% van de Amerikanen dit wel zo ervaart. Wat valt daar uit af te leiden over de notie van vrijheid? Is het voor een filosoof mogelijk om hier heldere uitspraken over te doen, zonder de historische verschillen tussen de Verenigde Staten en Europa in ogenschouw te nemen en actief te betrekken in zijn politieke filosofie? Een analytische en een normatieve rol gaan dus altijd hand in hand in de wereld van Guess. Alternatief Is het korte – en soms vileine – Philosophy and real politics overtuigend? Ja en nee. In zijn kritiek op de uniformistische politieke filosofie is Geuss vlijmscherp. Hij lijkt het gelijk aan zijn zijde te hebben. Samenlevingen verschillen dermate in historisch en sociaal opzicht dat het van weinig realiteitszin getuigt om uni­forme concepten als vrijheid en gelijkheid overal toe te passen. Men kan zich zelfs afvragen of een concept als vrijheid niet te erg wordt beïnvloedt door allerlei factoren om nog wel van een uniform concept te spreken. Veel van Geuss’ argumenten snijden dus hout en vormen serieuze uitdagingen voor hen die de politiek nog steeds benaderen als een vorm van toegepaste ethiek, al moeten we oppassen dat dit filosofisch relativisme niet doorschiet in een politiek relativisme, waarin tal van onwen­selijke situaties onbesproken blijven. Het alternatief dat Geuss presenteert is helaas minder degelijk. Daarvoor is het te bondig ge­formuleerd en te weinig uitgewerkt. De auteur is de eerste om dat toe te geven door in zijn conclusie te stellen dat het bekritiseren van een filosofische theorie zonder een uitgewerkt alternatief te bieden an sich niet zinloos hoeft te zijn. Toch is het jammer dat Geuss’ boek niet vijftig pagina’s langer is. Aan de hand van Lenin, Nietzsche en Weber geeft hij namelijk een interessante voorzet van invalshoeken die nuttig zijn voor de politieke filosofie. Een cen­traal concept hierin zou macht moeten zijn. Van Lenin leert Geuss dat politiek draait om de vraag ‘who does what to whom for whose benefit?’. Hierdoor wordt het duidelijk dat politiek niet draait om het bediscussiëren van abstracties, maar om belangen. Nietzsche in­spireert Geuss tot de aanvullende stelling dat politiek altijd draait om prioritering van voor­keuren: een politieke actor verkiest niet A. Hij verkiest A boven B. De politiek filosoof moet zich er dus van bewust zijn dat politiek een spel is tussen actoren die begrensd zijn in hun kunnen. Webers idee over politiek als de collectieve legitimering van handelen brengt Geuss tot het inzicht dat het vraagstuk van legitimering belangrijk is om de politiek te begrijpen. Deze invalshoeken zijn niet nieuw, maar wel een waardevolle aanvulling op de doorgaans meer geaccepteerde vormen van politieke filo­sofie. Zodat we in een complexe wereld als de onze niet alleen nadenken over hoe de wereld zou kunnen zijn, maar ook over hoe deze is.   Coen Brummer is historicus en werkt voor de Tweede Kamerfractie van D66. Daarnaast studeert hij geschiedenis en filosofie van de natuurwetenschappen.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij de onderwerpen literatuur en filosofie.Lees hier het pdf van dit artikel. De Britse premier David Cameron wil een referendum over het EU-lidmaatschap van zijn land. Moet Nederland hem hierin volgen? Vanuit sociaal-liberaal perspectief is er veel te zeggen voor een referendum, want ‘vertrouw op de eigen kracht van mensen’ om hun eigen leven richting te geven. Maar is elke vraag geschikt om aan burgers voor te leggen? Is ‘Europa’ niet te ingewikkeld geworden voor een simpel ja of nee? Na het vorige nee tegen de Europese Grondwet in 2005, meenden sommige politici dat ze de redenen om voor te stemmen niet goed hadden uitgelegd. Is de huidige samenleving inderdaad te complex geworden voor het referendum? Samenstelling: Marijn Bosman

De samenleving is NIET te complex voor het referendum

‘Mijn overgrootvader mocht niet stemmen omdat de samenleving te complex was voor hem zo vond de politieke elite. Nu zou ik niet mee mogen doen aan een referendum omdat de samenleving te complex is geworden? Wat een minachting van de kiezer zou dat zijn’ schrijft een ongeruste forum bezoeker die de D66-kroonjuwelen hoog in het vaandel heeft. Onvoldoende inspraak van burgers leidt alleen maar tot onrust en onbegrip, zo rede­neren zijn medestanders. Een gemeenteraadslid uit Purmerend schrijft: ‘Het voordeel van referenda is dat het begrip onder de betrokkenen juist verbreedt’. Een voorzitter van het D66-afdelings-bestuur uit Brabant vult aan: ‘De winst van een middel als het correctief referendum is dat voor-en tegenstanders zorgen voor gedegen informatie en een brede communicatie. Dit zal transparantie ten goede komen’. Ook verhogen referenda de kwaliteit en integriteit van politieke besluitvorming. Een interim mana­ger vertelt: ‘Bij een bedrijf waar ik was ingehuurd heb ik destijds met veel succes een ‘employee empowerment’ ingevoerd, waarbij ieder van de 60.000 medewerkers kon meedenken met de besluitvorming. Als een bedrijf zo optimaal kan meeprofiteren van de kennis en kunde van mede­werkers, waarom zou een overheid dat dan niet kunnen?’ Een deel van de opponenten van de stel­ling ‘de samenleving is te complex geworden’ ziet het referendum niet alleen als extra kennis, maar zelfs als een broodnodig middel voor de inhoude­lijke controle op politici. Want, zo is hun redene­ring, als politici niet op zouden op strategische macht belust zouden zijn, dan worden ze wel door lobbyisten van allerlei bedrijven en belangenver­enigingen beïnvloed en gemanipuleerd. De tegenstanders van de stelling erkennen de bestuurlijke uitdagingen die referenda met zich mee zouden brengen, maar zijn niet overtuigd dat die zonder directe democratie minder zouden zijn. De interim manager duidt dit met een voorbeeld: ‘Er is nu veel onrust en verwarring met betrekking tot de bezuinigingen, maar veel Nederlanders zien wel in dat er nu eenmaal min­der geld in de staatskas zit. De politiek kan in een open vraag aan de burgers stellen op welk gebied bezuinigd moet worden, zonder uit te komen op een niet-sluitende begroting, maar wel met meer draagvlak’. Zo wordt het referendum juist een middel om meer duidelijkheid in verwarrende tijden te scheppen. Een raadsgriffier verzucht: ‘Misschien is een referendum geschikt om door complexiteit van samenleving of politiek heen te breken: we houden nu op om erover te blijven discussiëren, we gaan er eens en voor altijd met een stemming een keuze in maken!’.

De samenleving is WEL te complex voor het referendum

De voorstanders van de stelling vrezen dat directe democratie beleid gericht op de korte termijn in de hand werkt. De uitslag bij referenda zou name­lijk te vaak worden bepaald door angst voor ver­andering. Veel deelnemers citeren uit de analyses in de media over het ‘nee’ op het referendum over de Europese Grondwet in 2005. Een deelraadslid uit Amsterdam herinnert zich ook het lokale referendum waarin gevraagd werd of de gemeente­structuur als zodanig moest worden opgeheven: ‘25 jaar later denk ik nog altijd dat hiermee een enorme kans op een natuurlijke bestuurlijke ontwikkeling verloren is gegaan’. Een ander argument van de voorstanders is dat de meeste burgers onmogelijk alle dossiers goed kunnen kennen. Bovendien hebben de vragen die voorliggen in een referendum vaak ook be­trekking op andere zaken die spelen, maar die niet allemaal meegenomen kunnen worden in de vraagstelling. Een muziekleraar schrijft: ‘Ik zou zelf niet weten, of we nou wel of niet tanks moeten verkopen, of we de zorg moeten hervormen en op welke wijze dan het beste is.’ Dat maakt het verleidelijk om de mening te baseren op favoriete media, vrezen de voorstanders. De voorstanders zijn het niet eens met de redenatie dat referenda politici dwingen de keuzes beter uit te leggen en vrezen juist het tegenover­gestelde. Iemand schrijft: ‘Politici die framen, onrechtmatig versimpelen en drogredenen gebruiken spinnen garen bij referenda, niet de burger die juist geïnformeerd wil worden’. Het voordeel van een vertegenwoordigende democratie is dat er consensus kan worden bereikt over de breedte van het hele pakket aan maatschappelijke problemen. ‘Na een referendum kan dat bijna niet meer omdat tegenstellingen worden vergroot’, stelt een directeur van een verzekeringsbedrijf. Maar zijn deze D66’ers dan tegen verdere demo­cratisering van de samenleving? Dat niet, maar zij stellen wel vragen bij het referendum als mid­del daartoe. ‘Het doel van D66 is het vergroten van het democratisch gehalte van onze maatschappij en als het referendum daarvoor geen geschikt gereedschap meer is mag het wat mij betreft bij het oud vuil’, meldt een project manager bij een onderzoeksinstituut. Volgens de voorstanders moet de echte oplossing worden gezocht in een verdieping van de democratie, door zoveel moge­lijk specifieke expertise mee te nemen in besluit­vorming. ‘Meer inspraak en medezeggenschap voor de specifieke betrokkenen, waaronder de bestuurder, de deskundige en de gebruiker. Dat verkleint de kloof tussen politiek en burger, het referendum niet’.   D66 is een sociaal-liberale partij, met als uitgangspunt de vrijheid van het individu in samenhang met zijn sociale omgeving (societas; bondgenootschap en libertas: vrijheid). De invulling van dit sociaal-liberale gedachtegoed leidt echter niet per definitie tot eenduidige standpunten. In Debat tast Idee de verschillende afwegingen en invalshoeken onder de leden af. Iedere editie lanceert de redactie een debatstelling op Plein66 en LinkedIn die aansluit bij het themanummer. Dit artikel vormt de neerslag van de discussie die dit tot gevolg had.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij de onderwerpen debat en democratie.Lees hier het pdf van dit artikel. Een gezonde democratie biedt ruimte aan verschillende ideeën, waarden en belangen, en beschermt de minderheid tegen de tirannie van de meerderheid. Een democratie is hiermee per definitie complex. De neiging bestaat in de politiek, met name bij machtselites, om deze complexiteit te reduceren. De civil society heeft een belangrijke rol om de diversiteit van de samenleving te beschermen. Daarmee is het de hoeder van belangrijke Europese waarden als democratie, vrijheid en rechtvaardigheid. Door Ringo Ossewaarde Voor veel Nederlanders is de hedendaagse wereld complex en ongrijpbaar. Grenzen, van landen, van financiële markten, van taal, van het recht, lijken te vervagen; verworven rechten en zekerheden dreigen verloren te gaan en te worden vervangen door eigen verantwoordelijkheden en eigen risico’s. Zoals elders betoogd meen ik echter dat de Nederlandse samenleving niet meer complex of dynamisch is dan elders (Ossewaarde, 2013a). Ook is zij niet fundamenteel complexer dan de wereld van bijvoorbeeld een eeuw geleden. Die wereld werd net zo goed gekenmerkt door verandering, crises, kleinburgerlijkheid, verval, technologische revoluties en terreur. Wel is het zo dat wat men de ‘ontworteling van identiteiten’ zou kunnen noemen tegenwoor­dig is geradicaliseerd. De intellectuele en morele wortels, en de gedeelde Europese waarden, waar­uit burgers hun identiteit kunnen vormen, drei­gen te worden weggevaagd in de storm der verandering. De bronnen waaruit deze waarden voortkomen zoals het rooms-katholicisme, de renaissance het humanisme en calvinisme zijn steeds verder uit beeld zijn geraakt. In dit artikel betoog ik dat het maatschappelijk middenveld van groot belang is voor de herontdekking van deze gedeelde waarden. Maatschappelijk middenveld Ik definieer het maatschappelijk middenveld als de publieke ruimte waar mensen samen komen in organisaties, bewegingen en verbanden. Een belangrijke taak van het maatschappelijk mid­denveld is om te strijden voor de vrijheid om ver­schillende, en gedeelde, waarden te ontwikkelen. Daar komt in een democratische samenleving bij dat het middenveld zich dient te verzetten tegen die machten en krachten die deze vrije ruimte proberen te beperken. De kern van het maat­schappelijk middenveld is daarmee kritiek op, verzet tegen, en bevrijding van deze machten. Protestbewegingen zijn hierbij cruciaal: groe­pen die de concentratie van macht problematiseren. Neem bijvoorbeeld de New Left beweging – een verzamelnaam voor groepen en individuen die zich vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw afscheidden van de gevestigde linkse en sociaal-democratische politieke partijen. Deze beweging werd onder andere geïnitieerd door de Amerkaan­se socioloog C. Wright Mills. Dichter bij huis vindt ook D66 haar oorsprong in deze vernieuwingsbeweging. Complexiteit en macht Hoe ziet dit protest tegen concentratie van macht en machtsmisbruik eruit? De essentie is het waar­borgen van de complexiteit van de samenleving. C. Wright Mills beargumenteerde dat de ‘machtselite’, diegenen die de topposities in een samen­leving innemen, de complexiteit van de werkelijkheid vaak reduceert, zodat deze beheersbaar wordt. Machthebbers hebben er belang bij een situatie te definiëren in termen van paradigma’s, modellen, methodes die een orde bekrachtigen en gesloten houden. Het maatschappelijk mid­denveld kan en moet deze ‘voorgegeven orde’ in twijfel trekken. Om met Foucault te spreken, betekent dit het onttrekken aan discursieve heer­schappij. Vrijheid, of bevrijding, impliceert dat de complexiteit van de samenleving, bovenal de tegenstrijdigheid van verschillende perspectieven, wordt omarmd. Deze omarming van alternatieve perspectieven staat of valt bij reflexiviteit. Reflexiviteit betekent dat ieder perspectief op de werkelijkheid – een paradigma – kritisch wordt bekeken in het licht van Europese waarden zoals vrijheid, democratie en rechtvaardigheid. Een heersend paradigma is nimmer machtsvrij of ‘neutraal’ (Ossewaarde, 2013a). Veronderstellingen, voorkeuren, belan­gen, inzichten, methoden, procedures, technie­ken en legitimeringen moeten worden geduid in het licht van de specifieke wereld van belangen waarin de makers van het paradigma opereren. Deze reflexiviteit is de taak van het maatschappelijk middenveld. Kritiek op ideologie De reflexiviteit van het maatschappelijk midden­veld komt in de eerste plaats tot uitdrukking in de kritiek op ideologie (Ossewaarde, 2013b). Een ideologie reduceert de complexiteit van de werkelijkheid en biedt voorgegeven, gestandaar­diseerde en gesloten antwoorden. Zij vestigt een dominant paradigma waarmee de wereld inzich­telijk en beheersbaar wordt, zodat de wereld valt te organiseren, in overeenstemming met het do­minante paradigma. C. Wright Mills leverde een radicale kritiek op de dominante ideologieën van zijn tijd: het socialisme en het liberalisme. Aan de ene kant bestreed hij het socialistische paradigma van de strijd der klassen. Aan de andere kant be­streed hij het liberale paradigma van individuele autonomie en emancipatie. In zijn ogen was het liberalisme de ideologie van de verzorgingsstaat. Dit bureaucratisch machtscomplex fungeerde bovenal om het liberale paradigma te bekrachtigen en alternatieve paradigma’s op een zijspoor te zetten. Hiermee waren dan met name de belangen van de machtselite gewaarborgd, die haar topposities vooral in publieke bureaucratieën vond. In de afgelopen vier decennia is het neoliberale paradigma van marktvorming, consumentisme en eigen risico dominant geweest. Het neolibera­lisme is de ideologie van de meer recente macht­selite, die topposities in diverse sectoren bekleedt. Het maatschappelijk middenveld is nauwelijks bij machte geweest zich tegen het neoliberalisme te verzetten. De media, oorspron­kelijk een democratische waakhond, zijn verwor­den tot een commercieel mediabedrijf, losgezongen van democratische waarden. De universiteit, oorspronkelijk een academische gemeenschap, is verworden tot een kennisbedrijf, los van academische waarden. Politieke partijen van rechts naar links hebben dit gestimuleerd. Het maatschappelijk middenveld komt hiermee niet meer tot de ontwikkeling van gedeelde waar­den die noodzakelijk zijn voor een florerende de­mocratische samenleving. Technologische orde De reflexiviteit van het maatschappelijk middenveld komt in de tweede plaats tot uitdrukking in de kritiek op de technologische orde. Dat wil zeggen, het maatschappelijk middenveld verliest haar vitaliteit door wat de veelgeprezen Franse socioloog Jacques Ellul ‘de dominantie van technologie’ noemde. Hiervan is sprake als het maatschappelijk middenveld niet in staat is om vanuit haar gedeelde waarden richting en oriëntatie te geven aan het technologisch proces. Het middenveld is dan niet langer de meester maar de slaaf van de technologie. Identiteiten worden niet gevormd op basis van (gedeelde) waarden, maar weerspiegelen een geesteloze technologische orde. In deze technologische orde is er geen plaats voor reflexiviteit. Het maatschappelijk midden­veld is nauwelijks bij machte geweest zich tegen de technologische dominantie te verzetten, en wordt zelf gedomineerd door technische procedures. Zowel de media als de academie zijn getechnologiseerd. Zij zijn verworden tot een subject van de technologische orde. Technologie is haar uitingsvorm, losgezongen van Europese waarden. Waarderelevante kritiek Ideologie en technologie zijn instrumenten waar­mee de complexe werkelijkheid wordt vereenvou­digd. Ze ‘sluiten’ een systeem en genereren geen nieuwe ideeën of kritiek. Hoe dominanter de rol van ideologie en technologie, hoe kleiner de vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld om over gedeelde Europese waarden te discussiëren. Als gevolg hiervan is het lastiger voor burgers om een betekenisvolle eigen identiteit te vormen. Dit vraagt immers om waardenrelevante kritiek op de neoliberale dominantie, omdat deze ideologie per definitie alle identiteiten plaatst binnen de proce­durele en ondemocratische wereld van markt en bureaucratie. En het vraagt om waardenrelevante kritiek op de technologische orde omdat in deze orde identiteiten afhankelijk worden gemaakt van technologie. Het is het maatschappelijk middenveld dat dient te strijden om dit reflexieve vormings­proces mogelijk te maken.   Ringo Ossewaarde is als universitair hoofddocent sociologie verbonden aan de Faculteit Management en Bestuur van de Universiteit Twente.   Literatuur
  • Ossewaarde, M. (2013a). Theorizing European Societies. London: Palgrave Macmillan (te verschijnen).
  • Ossewaarde, M. (2013b). ‘The Crowd in the Occupy Movement’, Distinktion: Scandinavian Journal of Social Theory 14 (1).
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp sociaal-liberalisme.Lees hier het pdf van dit artikel. Door Thijs Kleinpaste Vaak weerspiegelt literatuur de actualiteit. In deze column Freedom van Jonathan Franzen die ons de chaotische keerzijde van onze vrijheid toont. In de online kolommen van CNN verscheen recent een opvallende biecht. Onder de misleidend enthousiaste kop: ‘No office, no boss, no boundaries – rise of the nomadic rich’ schreef ondernemer en wereldreiziger Mark Manson over zijn bestaan als nomadische ‘nieuwe rijke’. Het maakt niet uit waar hij zich op de wereld bevindt, zolang hij kan beschikken over een internetverbinding is het goed. Zijn leven is een aaneenschakeling van hoogtepunten: hij bezoekt tientallen landen en de daarbij horende exotische plekken per jaar, kent de exclusiefste nachtclubs van binnen en beschikt over meer geld dan nodig is om zorge­loos te leven. Toch, schreef hij, ontbrak het aan iets. ‘Een succesvol ondernemer schreef recent, in een zeldzaam moment van kwetsbaarheid, dat hij in huilen uitbarstte in een kleine voorstad in Japan, terwijl hij keek naar gezinnen die samen door het park fietsten. Het trof hem dat dit een­voudige, aardse genoegen iets was dat hij nooit zou kennen. […] Onze relaties en onze verbindin­gen met wat belangrijk is lijden [onder onze mate­rialistische levensstijl. Voor het eerst in drie jaar non-stop reizen, verlang ik naar een thuis’. Thuis – waar is die plaats? Nooit eerder hadden we zoveel vrijheid, maar zonder vaste grond onder onze voeten ervaren we die vrijheid als een zwart gat, spartelend in de leegte. In zijn roman Freedom cirkelt Jonathan Franzen om het begrip thuis heen als de alwetende toeschouwer van Sofokles’ Antigone. De totale ontmanteling ervan hangt vanaf de eerste pagina’s boven het leven van Walter en Patty Berglund, de voornaam­ste karakters uit Franzens ‘great American novel’. Het onvermijdelijke conflict tussen twee absolute waarden, de grootst mogelijke individuele vrijheid tegenover het verlangen naar harmonie, geborgenheid – en de tragische onoplosbaarheid ervan – leidt ook daar tot de dood, al blijft die figuurlijk. De Berglunds zijn twee urban resettlers die in de jaren 70 studeren en in de jaren 80 hun intrek ne­men als jonge pioniers in een vervallen wijk in de binnenstad van St. Paul, Minnesota. De Berglunds – prototypisch progressief, idealistisch, schuld­bewust en vanzelfsprekend democratisch – kopen een oud Victoriaans huis dat ze met bloed, zweet en tranen renoveren. Hun twee kinderen, Joey en Jessica, worden er geboren en groeien op. Voldoen aan het zichzelf opgelegde ideaalbeeld van de progressieve, idealistische levensstijl lijkt aanvankelijk het hoogste doel voor de Berglunds, gecombineerd met het uit alle macht voorkomen van de fouten die hun ouders begingen. Het conflict in Freedom hangt voortdurend dreigend boven de idylle: Joey groeit op tot een aantrekkelijke, maar even manipulatieve als beïn­vloedbare jeugdige Republikein, een schoolverla­ter die als ondernemer verstrikt raakt in smerige zaakjes tijdens de oorlog in Irak. Jessica is stil en teruggetrokken en raakt vervreemd van haar ouders. Patty worstelt met haar eigen onbevredi­gende bestaan – ooit ambitieus en competitief, is ze nu tragisch gereduceerd tot een zichzelf hatend personage dat zich niet kan verzoenen met haar lot, voortdurend op de vlucht voor haar eigen bestaan. Als het gezin in verband met de nieuwe baan van Walter (de kapitalistische per­versie van alles waar hij ooit voor stond) verhuist naar Washington, raakt het verval in een stroom­versnelling. Overal in Freedom verscheurt rauw, onbevredigd individueel verlangen het weerloze collectief, of dat nu het gezinsleven of de voltal­lige wereldpopulatie betreft. Franzen hanteert het begrip vrijheid volgens de meest opdringerige contemporaine interpretatie – de vrijheidsopvatting die zijn lading kreeg in het haast onstuitbare economische denken van de jaren 80 en 90, en zijn definitieve perversie in de eerste jaren van het nieuwe millennium. Vrij­heid, in Freedom, is het manische streven naar zelfrealisatie, naar een gezwollen idee van individualisme dat niet anders kan dan botsen met de vrijheid van anderen, in een steeds bitterder strijd om persoonlijke ruimte. Overspel, ontrouw, verblindende ambitie en het bijna permanente onvermogen elkaar te begrijpen spelen een centrale rol, en de onttakeling wordt pas gestuit als het gezin na de totale catastrofe van elk personage afzonderlijk zich terugtrekt en haar wonden likt. Het individualisme keert zich uiteindelijk tegen onszelf. Dan moet uit de scherven van het gezinsleven een nieuw bestaan worden opgebouwd. De idylle is verwoest – maar een alternatief voor de schrijnende poging er iets van te heroveren is er niet.   Thijs Kleinpaste studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en is schrijver van het boek Nederland als vervlogen droom.   Jonathan Franzen, Freedom, Fourth Estate Publishers, London 2010, 562 blz.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp literatuur.Lees hier het pdf van dit artikel. Met de opkomst van met name internet is de hoeveelheid informatie die tot onze beschikking staat bijna eindeloos. Een uurtje googelen levert een schat van feiten en gegevens op. Maar wat is waar en wat niet? Er is steeds meer behoefte aan een ‘informatie-curator’, meent Jan Otten. Door Jan Otten In september vorig jaar heerste er veel chaos en verwarring op internet. Is er nu wel of niet een verjaardagsfeest van de 16-jarige Merthe uit Haren? Na per ongeluk de uitnodiging voor haar verjaardag openbaar te hebben gemaakt op Facebook, was het hek van de dam. Verwijderen van de uitnodiging hielp niet meer. Binnen korte tijd groeide het verjaardagfeestje uit tot ‘Project X Haren’, met duizenden mensen die aangaven te zouden komen. Hoe het ‘feest’ vervolgens verliep op 21 september weten we allemaal. Het uit de hand lopen van ‘Project X’ in Haren is een duidelijke uitwas van, wat wordt genoemd, uncurated data: informatie die niet is gefilterd of gewaardeerd op waarheidsgehalte. De ogenschijnlijke objectieve informatie over een ‘feest’ is door subjectieve extra informatie uitgegroeid tot een uit de hand gelopen ‘Project X’. Overheid en hulpdiensten konden geen grip krijgen op deze verkeerde informatie en het daaropvolgende sneeuwbaleffect. Om dit soort uitwassen in de toekomst te voorkomen, moet de overheid het voortouw nemen in het ‘curaten’ van informatie, vooral binnen de social media. Complexiteit van informatie Informatie komt op allerlei manieren tot ons en het is een ware kunst om deze goed te verzamelen en de juiste stukjes aan elkaar te leggen om een stelling te onderbouwen. Voorheen ging men vooral naar de bibliotheek om informatie te zoeken in boeken en geschreven artikelen. Men zocht gericht naar een speldje in een op subject georganiseerde hooiberg. Tegenwoordig komt informatie veel meer naar ons toe, vooral via internet. Soms beschouwen we dit zelfs als een informatie-overflow. Bij het zoeken via internet worden we geconfronteerd met een ongeorganiseerde hooiberg van informatie en vallen er min of meer aanverwante spelden uit. Deze ongeorganiseerde hooiberg aan informatie heeft aanzienlijke voordelen, omdat de ordening van informatie vooraf mogelijk een vernauwing kan geven in de zoekactie. De zoektocht zou wel eens iets kunnen opleveren wat van te voren niet was verwacht. Het nadeel is wel dat de vrager van informatie vooraf zijn vraag duidelijk moet articu­leren alvorens te gaan zoeken. De zoektocht zou anders wel eens veel irrelevante informatie kun­nen opleveren. Bovendien neemt ook het risico op verkeerde of onbetrouwbare informatie toe. Bij individuen, maar vooral ook bij bedrijven, ontstaat steeds meer de behoefte aan een check op de betrouwbaarheid en waarde van informatie. Vooral informatie die via internet wordt verspreid. Om orde te scheppen in deze complexiteit komt er vanuit vele hoeken van de wereld ‘informatie-curating’ actief opzetten. Informatie wordt hier­bij op waarde beoordeeld. Vergelijkbaar met een museum, waar een curator (in het Nederlands: conservator) de kunststukken op waarde schat. Hij doet dit door onderzoeken van gekwalificeer­de onderzoekers en andere informatie bij elkaar te brengen en te duiden. De waarde zegt hierbij echter niet zozeer iets over de ‘subjectieve’ schoonheid of kunstigheid van een schilderij, maar wel over de ‘objectieve’ kunstnijverheid, tijdsrelatie en het reliëf van omstandigheden van de totstandkoming van het kunstwerk. Maar hoe ‘objectief ’ is deze waarde eigenlijk? ‘Meten is weten’ is de meest gebezigde uitdruk­king om objectiviteit uit te drukken. Maar de waarde die informatie heeft voor de ontvanger is nauwelijks meetbaar. Beleving speelt altijd een rol, bijvoorbeeld bij schilderijen, maar ook bij feitelijke informatie. Een temperatuur van 13 graden Celsius is voor de een koud, maar voor de ander heerlijk. Curating van beschikbare informatie is dan ook een vermenging van een ‘objectief ’ en een ‘subjectief ’ waardeoordeel. Een goed voorbeeld van ‘curating’ in het bedrijfsleven zijn de keur-of handelsmerken. In Nederland zeggen de afkortingen TNO, TUV, CE veel over een keur­merk. Maar ook bepaalde handelsmerken zoals Heineken, Nike en Apple, geven het gevoel dat een product ‘waardevol’ is. Het aureool dat rond deze merknamen hangt geeft een kwaliteitsoor­deel. De objectiviteit en subjectiviteit daarvan wordt waargenomen en vermengt met eigen subjectieve beleving. Intersubjectiviteit Dit ‘curaten’ van informatie is dus in eerste in­stantie een activiteit tussen mensen onderling, bedrijven en instituties. En het vindt niet alleen in het bedrijfsleven plaats. Neem bijvoorbeeld een proefschrift van een promovendus die wordt onderbouwd met onderzoek van andere wetenschappers. De waarheidsvinding wordt gefundeerd door diverse bronnen en is een stapeling van voorgaande bewijsvoeringen. Wikipedia kan worden gezien als een nieuw soort uitwerking van dit informatie-curating. Geplaatste informatie die niet geheel juist is, wordt binnen een korte tijd aangepast door anderen in het Wikipedia-netwerk. In veel omstandigheden werkt deze intersubjectieve waarheidsvinding dus goed, maar vaak is ook een meer ‘objectieve’ graadmeter nodig. De kans blijft immers bestaan dat de waarheid van stellingen, ook op Wikipedia, in twijfel wor­den getrokken. In sommige gevallen kunnen de consequenties daarvan groot zijn. Neem bijvoor­beeld de Milieudienst Rijnmond, die in heel Rijnmond zogeheten ‘elektronische neuzen’ heeft hangen die een signaal naar de meldkamer sturen wanneer een ‘aparte stof ’ zich verspreidt. Indien de Milieudienst deze stof als ongevaarlijk kwalificeert en dit doorgeeft aan de burgers, wordt dit doorgaans als een objectieve waardering gezien. Echter, als vlak daarna drie mensen twitteren dat het ongelofelijk stinkt en dat ze zich misselijk voelen is die objectieve waarde van de waarne­ming ineens veel minder waard. Objectief lijken­de informatie is dan aan subjectieve discussie onderhevig. In dit soort gevallen is ‘curating’ van informatie op, met name internet, wenselijk. Curator Om dit soort problemen op te lossen en te voorkomen, moeten overheidsdiensten als de milieu­dienst een zogeheten ‘curator status’ krijgen, die door de ontvanger van informatie als dusdanig wordt erkend. Dit geldt niet alleen voor de inspecties of andere overheidsdiensten, maar ook voor belangrijke instituten zoals het Centraal Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statis­tiek. Dit vraagt om een andere houding tot infor­matie van dit soort instituten. Het verspreiden van objectieve informatie na bijvoorbeeld het meten van een waarde is nu nog veelal reactief: ‘Het onderzoek constateert dat …’. Curating is daarentegen juist een actieve houding. De inspec­tie of de overheid moet eerst actief de status van informatie curator verdienen voordat informatie wordt verspreid. De overheid zal hierop een actief beleid moeten gaan voeren. Zeker in de social media omgeving is het van belang om tijdig betrouwbaarheid van informatie te kunnen duiden. Dit geldt voor zowel het verspreiden van eigen gegenereerde informatie als het omgaan van informatie ver­spreid door anderen. In het bedrijfsleven is dat reeds usance. Branding van merken heeft alles te maken met curating. Branding komt erop neer dat de informatie over producten en diensten die verspreid wordt binnen jouw ethische en bedrijfs­economische normen en waarden blijft. Hoewel dit misschien lijkt op het censureren van infor­matie, draait het de facto om zich te behoeden tegen de vermenging van negatieve subjectieve informatie met objectieve waarden. En van dat laatste kan ook de Nederlandse overheid nog iets leren.   Jan Otten is ondernemer en oprichter van Public Safety Innovation BV, een bedrijf dat zich richt op innovatieve initiatieven voor een veilige werk- en leefomgeving.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp media.Lees hier het pdf van dit artikel. Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken. Samenstelling Annemarie Bijloos Complexiteit van sociale netwerken De complexiteit van onze belevingswereld wordt gevoed door de opkomst van social media als Facebook, LinkedIn en Twitter. Door deze media worden de sociale netwerken waarin individuen of groepen mensen met elkaar verbon­den zijn, steeds groter en ruimtelijk verspreid. Waar mensen elkaar vroeger vooral ontmoetten op lokaal en fysiek nabij niveau, komen mensen nu ook op globaal en virtueel niveau met elkaar in contact. De manier waarop mensen zich tot elkaar verhouden, kan heel inzichtelijk worden weergegeven in zogeheten netwerkanalyses. Hierin wordt gewerkt met abstracte voorstellingen van sociale netwerken, ook wel grafen genoemd. Een graaf bestaat uit een verzameling punten, die met elkaar verbonden zijn door mid­del van lijnen. Een punt waar meerdere lijnen bij­een komen heet een knoop. Om inzicht te krijgen in de structuur van een bepaald netwerk, kan een graaf worden uitgetekend. Zo geeft onderstaande graaf het ‘old boys’ elite netwerk in het Neder­landse bedrijfsleven in 2007 weer: de punten zijn personen met minimaal 2 posities bij de top 250-bedrijven; de lijnen geven aan waar zij elkaar ontmoeten in raden van commissarissen of besturen. Een grafische weergave is mogelijk als het om grafen met tientallen of honderden knopen gaat. Moderne sociale netwerken worden echter gekenmerkt door hun gigantische omvang: ze kunnen bestaan uit miljoenen of zelfs miljar­den punten en lijnen. Een grafische voorstelling kan in dat geval dus geen inzicht geven in de structuur van het sociale netwerk, daarvoor moeten we statistische methoden toepassen. De studie van complexiteit De term ‘complexiteit’ wordt doorgaans gebruikt om iets te beschrijven wat uit veel, ingewikkeld met elkaar verbonden, onderdelen bestaat. Een dergelijk systeem kan worden vereenvoudigd door naar specifieke aspecten te kijken waaruit het systeem is opgebouwd. Dit gebeurt bijvoor­beeld in verschillende wetenschappelijke disciplines, die zich richten op afzonderlijke, bestudeerbare delen van de wereld. In de jaren ’40 en ’50 van de vorige eeuw ontstond het vakgebied dat juist complete systemen zelf tot haar onder­zoeksobject maakt: de systeemtheorie. Systeemtheorie bestudeert de complexe verbintenissen binnen systemen en tussen systemen onderling, grotere gehelen die tegelijkertijd bewegelijk en geordend zijn. Een voorbeeld van een systeemtheorie is de cybernetica, waarin de verbanden tussen biologische en mechanische systemen wordt bestudeerd. Andere voorbeelden zijn de wiskundige systeemtheorie, de sociale systeem­theorie, de chaostheorie en de wereldsysteemtheorie. Figuur 2 geeft een historisch overzicht van de verschillende systeemstudies van com­plexiteit, en welke wetenschappers daarmee verbonden zijn. De complexiteit van het internet Als belangrijke reden waarom onze huidige samenleving zo complex is – al dan niet ‘gevoeld’ of ‘echt’ – wordt vaak de toegenomen informatie­stromen genoemd, en dan met name informatie die via internet tot ons komt. De term ‘internet’ is echter ook zelf complexer dan het lijkt. Vaak wordt verondersteld dat het World Wide Web, dat werkt met het bekende http-protocol, hetzelfde is als ‘het internet’. Maar dat is niet zo. Het World Wide Web is slechts een onderdeel van het gehele internet: het heeft alleen betrekking op de webpagina’s op het internet. Een internetprotocol zorgt ervoor dat verschillende netwerken met elkaar kunnen communiceren op het internet. Naast het http-protocol zijn er nog veel andere protocollen op het internet, zoals Bluetooth, Yahoo!, e-mail en Telnet. Het World Wide Web is in twee lagen te verdelen: het oppervlakte-web en het diepte-web. Het op­pervlakte-web bestaat uit statische websites, die direct toegankelijk zijn voor iedereen. Dit deel van het internet is te doorzoeken met reguliere zoekmachines zoals Google. Het diepte-web is vele malen groter dan het oppervlakte-web, wel 400 tot 500 keer groter. Het diepte-web bestaat onder andere uit gespecialiseerde databases, dynamische websites (websites die ad hoc ge-creëerd worden als er direct naar bepaalde in-formatie gezocht wordt), en losse documenten en sites waar geen enkele link naar verwijst. Deze informatie is dan ook niet, of erg lastig, te vinden met behulp van reguliere zoekmachines. Het diepte-web bevat 91.850 terabytes informatie, terwijl het oppervlakte-web daarentegen ‘maar’ 167 terabytes aan informatie heeft. Met behulp van onderstaande tabel kunt u zich een voorstel­ling proberen te maken van de omvang en com­plexiteit van het internet. De complexe, geglobaliseerde wereld In tijden die gekenmerkt worden door globalisering en geavanceerde technologie, wordt toenemende complexiteit geaccepteerd als een onomstootbaar gegeven. Dat de wereld als steeds complexer wordt ervaren, blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek dat door accountants- en belas­tingadviseurbedrijf PricewaterhouseCoopers is uitgevoerd. Uit gesprekken die PwC voerde met 140 CEO’s van grote bedrijven in 68 landen, blijkt dat meer dan driekwart (77%) van de CEO’s het gevoel heeft dat de complexiteit binnen hun organisatie is toegenomen. 73% van hen meent dat toenemende complexiteit noodzakelijk is om te kunnen blijven concurreren met andere bedrij­ven, en 78% wil onnodige complexiteit tegengaan. Deze hoge percentages staan in schril contrast met de 4% van de CEO’s die denkt complexiteit goed te kunnen meten. Een geheel ander geluid komt van de Ameri­kaans-Indiase econoom Pankaj Ghemawat. Hij stelde in 2011 voor DHL, koploper in de logistieke sector, de Global Connectedness Index op: dit jaarlijkse overzicht laat voor 125 landen zien hoe ze zijn verbonden met de rest van de wereld. Door migratie- en informatiestromen te meten, alsmede in hoeverre verschillende landen geïnte­greerd zijn in de wereldeconomie, wordt bepaald hoe geglobaliseerd de wereld is. Op basis van de gegevens die hij verzamelde, concludeert Ghema­wat dat de wereld misschien als geglobaliseerd en dus complex ervaren wordt, maar dat het met de feitelijke globalisering wel meevalt. Zo gaat slechts 2% van alle telefoongesprekken over gren­zen heen, is 3% van de wereldbevolking geïmmi­greerd en is gemiddeld 11% van onze vrienden op Facebook buitenlands. Ook is de economie van de meeste landen vooralsnog gericht op de eigen, binnenlandse markt, en die van de buurlanden. Onderstaande figuur laat inderdaad zien dat Nederland vooral naar buurlanden exporteert: België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij de onderwerpen feiten en cijfers.Lees hier het pdf van dit artikel. Huidige IT-systemen maken het mogelijk om zeer grote hoeveelheden gegevens op te slaan, te analyseren en te interpreteren. Dit wordt ‘Big Data’ genoemd. Professionals als artsen en beleidsmakers gebruiken deze berg gegevens om betere beslissingen te kunnen nemen en ook commerciële organisaties doen er hun voordeel mee. Maar ondertussen hebben overheid en burgers weinig grip op deze complexe gegevensstromen. Door Anne Fleur van Veenstra Supercomputer Watson, ontwikkeld door ibm, versloeg in 2011 twee topkandidaten in de Amerikaanse televisiequiz Jeopardy!. Net als in 1997, toen supercomputer Deep Blue (ook van IBM) grootmeester Garry Kasparov versloeg tijdens een schaaktoernooi, lukte het de machine om de mens te verslaan. Deep Blue kon destijds 200 mil­joen schaakposities per seconde bepalen. Watson kan nog veel meer: de supercomputer kan hele lappen natuurlijke tekst analyseren en interpreteren en zo precieze antwoorden formuleren. Zo is bijvoorbeeld heel Wikipedia ingelezen. Deze toename in capaciteit geldt niet alleen voor supercomputers, maar ook voor het wereld­wijde dataverkeer. Dit is volgens IBM toegenomen van één exabyte (ongeveer een miljard gigabytes) per jaar in 2001, naar één per dag in 2013. Deze da­taberg groeit bijzonder snel. Volgens onderzoeks­bureau IDC (International Data Corporation) heeft de wereld per twee dagen zo’n vijf miljard giga­byte extra opslagcapaciteit nodig. Vanwege deze snelle groei is 90% van de bestaande data minder dan twee jaar oud. Big Data: mogelijkheden De mogelijkheden van data-analyse van deze enorme gegevensberg, zoals het ontwikkelen van nieuwe diensten, worden ook als ‘big’ beschouwd. Die nieuwe diensten zijn er overigens al. Zo heeft Google het zogenaamde ‘Pagerank algoritme’ ontworpen, om websites op basis van hun popu­lariteit te kunnen rangschikken. Facebook analyseert onze webgedrag en verkoopt vervolgens advertenties die inhaken op de interesses die daaruit af te leiden zijn. Websites die goedkope vliegtickets aanbieden, maken gebruik van de datahoop door prijzen van verschillende lucht­vaartmaatschappijen met elkaar vergelijken. En navigatiesystemen wijzen ons op basis van real-time en historische verkeersgegevens de kortste en snelste route. Big Data gaat echter verder dan het slimmer weergeven van het bestaande informatieaanbod, zoals een zoekmachine doet: het combineren van verschillende informatiebronnen. Dit maakt het mogelijk om patronen te herkennen in gegevens die eerder niet zichtbaar waren. Of er wordt geautomatiseerd een precies antwoord op een specifieke vraag geformuleerd. Een voorbeeld van zo’n gegevensanalyse is het detecteren van transacties die met gestolen credit cards zijn gedaan. Op basis van de omvang en de locatie van de transactie en op basis van de geschiedenis van de aankopen die iemand heeft gedaan, wordt be­paald of een transactie wel door de eigenaar van de credit card is gedaan. Ook in de gezondheidszorg zijn de verwachtingen omtrent de mogelijkheden van de Big Data technologie hooggespannen. Er kan bijvoorbeeld ongestructureerde informatie uit foto’s of scans gehaald worden, en grote hoeveelheden dna-gegevens kunnen worden geanalyseerd. En er zijn interessante kansen in de financiële sector, waar, op basis van Big Data, betere investerings­beslissingen kunnen worden genomen die een hoger rendement opleveren. In Nederland ver­wacht het Ministerie van BZK dat Big Data kan helpen een betere inschatting te maken van de effecten van beleid – zodat waar nodig nog tijdig kan worden bijgestuurd. Zelfs in de politiek heeft Big Data zijn intrede gedaan. Zo heeft President Obama zijn herverkiezing in 2012 mede te danken aan het ontwikkelen van specifieke software (‘Narwhal’ genaamd). Deze software verzamelde tijdens campagne-evenementen gegevens over stemgerechtigden en sponsors van de campagne die vervolgens real-time werd verwerkt. Hierdoor zetten de Democraten hun campagnemiddelen, zoals geld, reclamespotjes en vrijwilligers daar in, waar ze dachten dat ze meest zouden opleveren. Big Brother is watching you Big Data brengt echter ook de nodige risico’s met zich mee. Nu burgers massaal – bewust of onbewust – hun digitale gegevens op het net verspreiden en achterlaten, spelen privacyvraag­stukken steeds vaker op. Veel nieuwe ontwikke­lingen in sectoren als de gezondheidszorg (zoals elektronische patiëntendossiers), energiesector (slimme meters) en mobiliteit (rekeningrijden) zijn niet mogelijk zonder opslag en verwerking van persoonlijke gegevens. Daarom stelt de Europese Commissie op dit moment een nieuwe Richtlijn op voor de bescherming van persoonsgegevens. Het linken van verschillende bronnen met persoonlijke gegevens kan zeer gedetailleerde en persoonlijke informatie over individuen opleveren. Wanneer status-updates van Facebook bijvoorbeeld gelinkt worden aan gegevens die verzameld worden door het gebruik van de OV-chipkaart, wordt het mogelijk om iemand digitaal ‘te schaduwen’. Inmiddels bestaat ruim de helft van alle Big Data uit surveillancegegevens, vooral van bewakingscamera’s. De veiligheidsindustrie en opsporingsdiensten kunnen Big Data gebrui­ken om zeer nauwkeurig mensen in de gaten te houden. De vraag is echter in hoeverre nationale (of Europese) overheden nog invloed op deze ontwik­kelingen hebben. Recent werd door onderzoekers van het Instituut voor Informatierecht (IvIR) van de Universiteit van Amsterdam gesteld dat de Amerikaanse overheid straks ook toegang kan krijgen tot persoonlijke gegevens wanneer deze in de Cloud zijn opgeslagen, zoals de medische gegevens in het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD). Het EPD wordt gebouwd door het Ameri­kaanse bedrijf csc, en daarmee valt het onder Amerikaanse wetgeving. Daarmee moet het zich ook aan de Patriot Act houden, wat betekent dat de Amerikaanse overheid bij vermoeden van terroristische activiteiten in principe bij die gegevens kan. Het gevaar van de filterbubbel Ook wanneer mensen zelf op grote schaal gegevens prijsgeven aan (meestal Amerikaanse) internetbedrijven, kunnen deze organisaties de informatie gebruiken voor commerciële doeleinden. Informatie kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor prijsdifferentiatie, of voor het personaliseren van zoekresultaten. Een mogelijk tweede risico van Big Data is dan ook de ongelijk­heid die ontstaat in het informatieaanbod: niet iedereen krijgt online dezelfde sites en gegevens te zien. Deze ongelijkheid wordt door internetactivist Eli Pariser in zijn gelijknamige boek de ‘filterbubbel’ genoemd. Deze ongelijkheid staat haaks op het idee van het internet als een vrijplaats voor het uitwisselen van informatie, zoals in de begindagen van het net. Niet alleen in Iran (‘halal web’) en China (‘the great firewall’) censureert de overheid informatie. Interneton­derzoeker Viktor Mayer-Schönberger van het Oxford Internet Institute laat zien dat Google en Twitter ook in Europese landen meewerken aan het blokkeren van informatie. Zo worden in Duitsland zoekresultaten waarin de holocaust wordt ontkend (wat strafbaar is) geblokkeerd. Google gebruikt Big Data om steeds betere zoek­resultaten te kunnen tonen aan gebruikers. Zo heeft de zoekmachine onlangs een tweede algo­ritme aan haar diensten toegevoegd. Dit tweede algoritme maakt, in plaats van alleen een mathe­matische opsomming van zoekresultaten, ook inhoudelijke connecties tussen begrippen. Derge­lijke zoekmechanismen zullen veel beter in staat zijn om mensen te helpen de juiste informatie te vinden in de steeds groter wordende databerg, maar versterken mogelijk ook de filterbubbel. ‘Big’ uitdagingen Er zijn ten minste drie grote uitdagingen met betrekking tot Big Data. Ten eerste zullen overheden kritisch moeten kijken hoe deze ongrijp­bare gegevensstromen toezicht op wetgeving beïnvloeden. Op dit moment draait de discussie vooral om online rechten, zoals in het debat rondom het herzien van de Europese privacy-wetgeving. Nationale overheden krijgen echter steeds minder invloed op het internet, dat per definitie internationaal is en daarmee de eigen juridische macht ontstijgt. Mede in dat kader zullen komende jaren belangrijke discussies gevoerd moeten worden over eigenaarschap, en toezicht daarop, van gegevens. Ten tweede zullen consumenten zich meer bewust moeten worden van de gevolgen van het toenemende gebruik van Big Data voor henzelf. Enerzijds kan dit in hun voordeel uitpakken, zo­als beter inzicht in de beste prijs via vergelijkings­websites. Anderzijds kan deze trend ook nadelen hebben, zoals ongelijke toegang tot beschikbare informatie. Vanwege de complexiteit van de algoritmes die ten grondslag liggen aan Big Data-toepassingen, hebben burgers minder inzicht in hoe de informatie die verschijnt eigenlijk is geselecteerd (zie ook het artikel van Jan Otten). Informatie is steeds minder vaak het gevolg van onze eigen waarneming of zoekalgoritmes die aansluiten bij onze preferenties, maar van systemen waar we geen grip op hebben en die bepaald worden door zakelijke belangen. Daar­naast zijn burgers zich dikwijls onbewust van de mogelijke gevaren van Big Data voor hun privacy. Op dit moment is de grootste schender van de privacy niet de overheid, maar de burger zelf die – bewust of onbewust – alles via sociale media deelt. Tot slot zullen bedrijven en organisaties die grote hoeveelheden data verwerken ook moe­ten inzien wat de gevolgen voor henzelf zijn. Big Data is geen toverformule die alleen maar voorde­len brengt. Overheden, burgers en consumenten zullen steeds meer inzicht eisen in hoe informatie wordt gebruikt en wat er met hun persoonsgege­vens gebeurt. Bedrijven zullen daarom transpa­ranter moeten worden en duidelijk maken hoe zij omgaan met alle (persoons)gegevens. Zorgvuldige verwerking van gegevens zou bijvoor­beeld onderdeel kunnen worden van initiatieven van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Voordat de voordelen van Big Data worden om­armd, zullen alle betrokkenen dus de nodige maatregelen moeten nemen.   Anne Fleur van Veenstra is onderzoeker en consultant bij TNO. Ze doet strategisch en beleidsonderzoek naar onderwerpen die betrekking hebben op de informatiemaatschappij, zoals privacy, e-government, open data en big data. Ze is gepromoveerd aan de Technische Universiteit Delft op onderzoek naar IT-geïnduceerde transformatie van de publieke sector. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. Literatuur
  • Fischermann, T. & Hamann, G. (2012). ‘ “Neutrale Suchergeb­nisse sind eine Fiktion” ’, Die Zeit, 13 september 2012.
  • ibm Watson (2013). ‘Ushering in a new era of computing’, www-03.ibm.com/innovation/us/watson
  • ibm (2013). ‘What is big data?’, 2013, www-01.ibm.com/soft­ware/data/bigdata
  • idc (2011). ‘Extracting value from chaos’, www.emc.com/col­lateral/demos/microsites/emc-digital-universe-2011/index.htm
  • Hoboken, J.V.J. et al. (2012). ‘Cloud computing in higher educa­tion and research institutes and the usa Patriot Act’, Amster­dam: IvIR.
  • Manyika, J. et al. (2011). ‘Big Data: The next frontier for innova­tion, competition, and productivity’, McKinsey Global Institute
  • Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2012). ‘Big Data: Wat moet de overheid ermee? Verslag van de rijksbrede expertbijeenkomst op 25 oktober 2012’, B-16467.
  • Hijink, M. (December 2012). ‘Big Blue in Big Data’, NRC Handelsblad.
  • Pariser, E. (2011). ‘The filter bubble. What the internet is hiding from you’, New York: The Penguin Press,
  • Madrigal, A. (2012). ‘When the nerds go marching in’, www. theatlantic.com/technology/archive/2012/11/when-the-nerds-go-marching-in/265325/#.UKt6LCu_6kU.email
  • World Economic Forum (2011). ‘Personal data: the emergence of a new asset class’.
  • Xconomy, Roush, W. (2012). ‘Google gets a second brain, chan­ging everything about search’, 12 december 2012, www.xco­nomy.com/san-francisco/2012/12/12/ google-gets-a-second-brain-changing-everything-about-search
  – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp digitalisering.Lees hier het pdf van dit artikel. Door Kees Verhoeven De wereld is ingewikkeld. Of wordt in ieder geval zo door mensen ervaren. En het is er de afgelopen eeuwen niet eenvoudiger op geworden. Een razende reeks uitvindingen en technologische revoluties maakten onze wereld steeds rijker geschakeerd. Het is alsof het toenemend aantal tandwieltjes al maar sneller gaat draaien. Liberalisering. Mondialisering. Juridisering. Digitalisering. Flexibilisering. Zolang de mensen de mensheid nog kunnen bijbenen, hoeft het al­lemaal geen probleem te zijn. Maar dat is helaas niet altijd het geval. Want de complicerende samenleving kent ook verliezers en roept tal van nieuwe vraagstukken op. Van economische aard. Van sociale aard. Van morele aard. Van medisch-ethische aard. Van allerlei aard eigenlijk. Het is natuurlijk aan ons allen om op deze vraagstukken passende antwoorden te vinden maar de politiek heeft hier zeker een specifieke verantwoordelijkheid. Het is bij uitstek aan volks­vertegenwoordigers om ideeën te formuleren die helpen de maatschappelijke dynamiek het hoofd te bieden. Jazeker, het is aan raadsleden, wethou­ders, gedeputeerden, Kamerleden, Europarlementariërs en ministers om de weg te wijzen. Of in ieder geval richting aan te geven. U begrijpt, dit vraagt om het grote werk. Verha­len. Visies. Vergezichten. Maar daar ontbreekt het nu juist nogal eens aan. Een veelgehoorde klacht van columnisten […] wetenschappers en andere watchers is in elk geval dat politici geen verstand van zaken hebben en dat ze zelden visionaire verhalen vertellen. Zodat ze bezig blij­ven met kleine dingetjes. Denk even aan het plan voor gratis kraanwater van GroenLinks. Maar zelfs ik (!) kreeg dit verwijt toen ik onlangs voor­stelde om duidelijke doelstellingen aan internationale handelsmissies te koppelen. Politiek met een kleine p, in een tijd van Com­plexiteit met een grote C. Waar komt deze para­dox vandaan? Ik doe een poging. In tegenstelling tot de redactie van Idee, hebben de meeste mensen niet zoveel met complexiteit. Complexe materie is onoverzichtelijk, vreet tijd en kost energie. En dat past niet in de huidige tijdsgeest van het hier en nu waarin directe bevrediging van behoeftes belangrijk is. De stayer met de lange adem is uit, we adoreren de sprinter. In plaats van de geleidelijke weg kiezen we voor de spoedcursus of het crash-dieet. Diepgravende achtergrondjournalistiek verruilen we voor het vluchtige nu.nl. En noodgedwongen door kijkcijfercommercie vinden veel media (ook bij de Publieke Omroep) dus dat complex niet concreet genoeg is. Omdat politici graag in het nieuws komen en omdat media toch graag over politiek berichten, wordt het probleem van complexiteit vaak opge­lost met versimpeling. In de verschijningsvorm van creatieve krantenkoppen, selectieve samen­vattingen, prikkelende vooraankondigingen, hapklare oneliners en pakkende soundbites. Liefst in lijn met wat de achterban graag hoort. Je kunt van mening verschillen over deze medialogica en onze mediacratie. Maar mij gaat het hier om het mechanisme dat toenemende complexiteit juist leidt tot simplificatie. Het is precies deze logica die Van Kooten en De Bie al in 1975 bracht tot de lijfspreuk van hun Simplisties Verbond: ‘Leef met vlag en wimpel. Maar hou het simpel!’. Het is waar. We moeten dingen niet nodeloos ingewikkeld maken. Maar omgekeerd is het jammer dat we steeds vaker versimpelen wat werkelijk complex is.   Kees Verhoeven is Tweede Kamerlid voor D66.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp media.Lees hier het pdf van dit artikel. De wetenschap dient om ons begrip van een complexe wereld te vergroten, maar is zelf evenmin vrij van de nadelige invloed van toenemende complexiteit. Door vergaande specialisatie, fragmentatie en versnippering, vordert de groei van kennis langzamer dan nodig is. Het tegengaan van deze complexiteit is geen eenvoudige opgave. Aan de hand van de Science Citation Index illustreert Ruud Abma hoe pogingen tot complexiteitsreductie in de wetenschapsbeoefening juist averechts kunnen uitpakken. Door Ruud Abma In mei 1961 ontving het Institute for Scientific Infor­mation in Philadelphia een subsidie van $300.000 voor het opzetten van een nieuw type zoeksysteem in de wetenschap, de Citation Index.1 Het doel was om wetenschappers sneller, exacter en vollediger te informeren over publicaties op hun vakgebied. Veel wetenschappers maakten zich zorgen over de explosieve toename van wetenschappelijke publicaties en de groeiende fragmentering van de wetenschap: hoe moest je daar je weg nog in vinden? De Citation Index zou dit probleem oplossen, zo was de belofte. Met andere woorden, de index zou het wetenschappelijk veld overzich­telijker maken. Die belofte is wel en niet ingelost. Productiviteit als kwaliteit De Citation Index is een database waarin wordt vastgelegd welke wetenschappelijke artikelen naar welke andere artikelen verwijzen. Het is hiermee heel geschikt om te bepalen welke publicaties belangrijk zijn en welke niet: hoe vaker geciteerd, hoe belangrijker. Op een zelfde manier kan men ook voor tijdschriften een rangorde vast­stellen: tijdschriften waarnaar vaker verwezen wordt, hebben en een hogere impact factor. Ten slotte kan men met de Citation Index ook de relatieve invloed van onderzoeksgroepen en zelfs de status van individuele onderzoekers vaststellen. Op basis van de Science Citation Index (SCI) ont­wikkelde zich een nieuw wetenschapsgebied: de bibliometrie. Daarin vormt het wetenschappelijk tijdschriftartikel de basiseenheid voor het analyseren van patronen in de wetenschap. Hieraan is te zien dat de SCI haar oorsprong vindt in de natuurwetenschappen, de sciences. De SCI bevat geen gegevens voor wetenschapsgebieden waarin vooral via boeken gepubliceerd wordt, zoals in de humanities (geesteswetenschappen). Het gaat bij de SCI en de bibliometrie niet om de inhoud van artikelen. Het gaat enkel en alleen om een formeel kenmerk: het aantal malen dat een artikel is aangehaald. Impliciet wordt aangenomen dat dit een indicator is van wetenschappelijke kwaliteit. Ondanks deze beperkingen zijn bibliometrische procedures gaandeweg een belangrijk instrument in de handen van onderwijspolitici en – beleid­smakers geworden. In Nederland gebeurde dit vanaf de late jaren zeventig. De Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid publiceerde in 1979 een eerste studie over de wetenschappelijke productiviteit in Nederland, waarmee ook vergelijking met omringende landen mogelijk werd. Bij ‘ombuigingsoperaties’ in de jaren tachtig, zoals Taakverdeling en Concentratie (TVC, 1983) en Selectieve Groei en Krimp (SGK, 1987) werden aantallen publicaties en citaties voor het eerst beleidsmatig gebruikt als sturingsinstrumenten. Productiviteit werd een synoniem voor kwaliteit. Zo leidde een instrumentarium (Science Citation Index) dat bedoeld was om de wetenschap overzich­telijker te maken ongewild tot het omgekeerde: een drastische toename van het aantal tijdschrif­ten en tijdschriftartikelen. Immers, wanneer (groepen) onderzoekers worden afgerekend op hun productiviteit, vergroot je de druk om de productiviteit op te voeren. De sci kan die grotere aantallen publicaties op zich wel behappen, maar omdat zij afziet van inhoudelijke criteria kunnen haar ordeningen geen bijdrage leveren aan theo­retische coherentie. Vooruitgang in de wetenschap hangt niet af van een toename in het aantal arti­kelen en citaties (productiviteitsgroei) maar van het vermogen om nieuwe feiten in een theoreti­sche samenhang onder te brengen – een gemeen­schappelijk referentiekader dus. Het gaat in de wetenschap allereerst om de groei van kennis.2 Perverse prikkels Het criterium ‘productiviteit gemeten aan aantal tijdschriftartikelen’ groeide in de loop van de jaren negentig uit tot een perverse prikkel. ‘Hoeveel had jij er het afgelopen jaar?’ werd een gangbare vraag in de decembermaand. Vooral in wetenschapsgebieden waar de theoretische coherentie gering is, leidde de productiviteitsprik­kel tot een zinloze vergroting van complexiteit en onoverzichtelijkheid, en ook tot grensover­schrijdend gedrag. De fraudeaffaire rond de sociaalpsycholoog Diederik Stapel vormt van dat laatste een wrange illustratie. Stapel publiceerde in de periode 1993 – 2011 ruim 120 artikelen. Van 55 artikelen werd onomstotelijk vastgesteld dat ze berusten op gemanipuleerde en soms zelfs geheel verzonnen gegevens. Voor de overige publicaties gold dat ze op gespannen voet stonden met de voor wetenschappelijk werk geldende methodologische principes.3 Vanaf de Tweede Wereldoorlog was binnen de sociale psychologie in de Verenigde Staten een experimentele traditie (Kurt Lewin, Leon Festinger) ontstaan, die in de jaren zestig in Europa vaste grond onder de voet kreeg en daar in de jaren tachtig dominant werd. Aan de Uni­versiteit van Amsterdam, waar Stapel vanaf 1986 studeerde, was de sociale psychologie voluit experimenteel en was het publiceren via tijd­schriftartikelen gebruikelijk.4 Promovendi kregen van Engelse hoogleraren trainingen ‘hoe succes­vol te publiceren in Angelsaksische tijdschriften’. De basis van een succesvolle publicatie was: een ‘gelukt’ experiment. De resultaten van het onder­zoek moesten de hypothese bevestigen. In zijn egodocument Ontsporing klaagt Stapel dat het laten lukken van een experiment in de sociale psychologie niet eenvoudig is: kleine veranderingen of verschillen in de concrete onderzoeksopzet kunnen al tot grote verschillen in uitkomsten leiden.5 Omdat tijdschriften weinig animo hebben artikelen te plaatsen met ‘negatieve’ uitkomsten, is het voor onderzoekers zaak het experiment zo op te zetten dat de hypothese wordt bevestigd. Evenzo is het van belang bij de statistische analyses de meest gunstige uit­komsten te creëren en te rapporteren. Het gaat dus om onderzoek dat gericht is op verificatie en niet op falsificatie (weerlegging). Volgens het rapport van de commissie Levelt is een dergelijke ‘verficatiebias’ wijdverbreid in de sociale psycho­logie, en waarschijnlijk ook daarbuiten. Confettifabriek De drang om veel artikelen te publiceren is dus van invloed op de methoden en statistiek die in het sociaalpsychologisch onderzoek worden gehanteerd, maar ze lijkt ook van invloed te zijn op de onderwerpkeuze. Stapel beschrijft hoe hij in de tijd van zijn dissertatieonderzoek, medio jaren negentig, uiterst ingewikkelde artikelen schreef die slechts moeizaam hun weg naar de tijdschriften vonden. Gaandeweg ging hij een wat lossere stijl hanteren. De onderwerpen werden niet alleen luchtiger gepresenteerd, met minder theoretische complexiteit, maar ook uitgekozen op hun aantrekkelijkheid voor de lezer. Het criterium werd gaandeweg: kun je er ook de media mee halen? In zijn oratie aan de Groningse universiteit, gehouden op 11 september 2001 (9/11!), toonde Stapel zich tevreden dat de sociale psychologie, die hij betitelde als ‘de koningin van de weten­schappen’, er geen ‘grote theorieën’ op nahoudt.6 Volgens de sociale psychologie worden mensen beïnvloed door prikkels of ‘determinanten’ in hun omgeving. Wanneer je een verschijnsel waarneemt, bedenk je een experiment om te demonstreren hoe die beïnvloeding in elkaar zit. Daarvoor formuleer je een ad hoc theorie, die weliswaar aansluit bij deze of gene sociaal-psychologische traditie maar die in beginsel op zichzelf staat. Op deze wijze kan een onderzoeker als hij of zij de zaak goed organiseert een grote hoeveelheid publicaties genereren, die niet per se een onder­linge samenhang hoeven te vertonen. Als we ons voorstellen dat veel onderzoekers in een bepaald vakgebied dat doen, rijst het beeld op van een ont­ploffende confettifabriek die veel losse snippers kennis de wereld in blaast. Lijn brengen in deze verwarrende hoeveelheid informatie vereist een herculische intellectuele krachtsinspanning, en slechts weinigen brengen dat op. In dezelfde tijd dat de fraude van Stapel aan het licht kwam verscheen een 1200 pagina’s tellend Handbook of Theories of Social Psychology, waarin gepoogd wordt de theorieën in het vakgebied te ordenen.7 Dat staat in scherp contrast met de vlot geschre­ven ‘weetjes’ in boekvorm van de Nijmeegse hoogleraar sociale psychologie Roos Vonk.8 Blijkens het rapport van de commissie Levelt stond Stapel in de sociale psychologie niet bekend om zijn bijdragen aan de theorievorming. Hij stond vooral bekend als een behendig experimentator, met gevoel voor onderwerpen die ‘in’ zijn. We wisten al dat de uitkomsten van zijn experimenten niet bepaald werden door de tucht van de feiten en een ordentelijk volgen van me­thodologische principes. Nu wordt duidelijk dat ook de tucht van een overkoepelend en algemeen geaccepteerd theoretisch kader ontbrak: per expe­riment werd een ‘theorette’ opgesteld die aantrek­kelijk en plausibel klonk, maar die niet streng en logisch was afgeleid uit een centrale theorie. De kracht van bureaucratie Het geval Stapel illustreert dat complexiteit en specialisering in de wetenschap niet alleen voortkomen uit inhoudelijke overwegingen. Ze hebben ook te maken met krachten die proberen de complexiteit van de wetenschapsbeoefening zelf hanteerbaar te maken door gebruik te maken van bureaucratische middelen. Het inzetten van de Science Citation Index voor administratieve doeleinden – het evalueren van de productiviteit van wetenschappers aan de hand van artikelen – heeft geleid tot een verdergaande versnippering in de communicatie van wetenschappelijke be­vindingen. Omdat het integreren van kennis in boekvorm, via monografieën, impliciet en soms expliciet ontmoedigd wordt, is er ook sprake van een versnippering van kennis. De wetenschap vor­dert daardoor langzamer dan nodig is. Misschien is nog het meest opvallende dat we­tenschappers er zelf aan meewerken. Op menige persoonlijke website prijkt tegenwoordig de score op de h-index, die de publicatiestatus van de betreffende onderzoeker in een getal uitdrukt. Hoogleraren jutten hun aio’s op om zoveel mogelijk te publiceren, bij voorkeur in tijdschriften met een hoge impactfactor. En zelfs de president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (knaw), Hans Clevers, ziet we­tenschap als een vorm van topsport, waarbij het erop aankomt dat Nederland wereldkampioen wordt. Maar ik blijf erbij: wetenschap gaat om inhoud en niet om scores.   Ruud Abma is verbonden aan de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Noten 1 Zie Paul Wouters (1999). The citation culture. PhD Thesis, Uni­versiteit van Amsterdam, garfield.library.upenn.edu/wouters/ wouters.pdf 2 Zie Ruud Abma (2011). Over de grenzen van disciplines. Plaatsbepa­ling van de sociale wetenschappen. Nijmegen: Vantilt. 3 Commissie Levelt (2012). Falende wetenschap. De frauduleuze onderzoekspraktijken van sociaalpsycholoog Diederik Stapel. Uni­versiteit van Tilburg, 28 november 2012. 4 Zie Vittorio Busato (2007). Leve de psychologie! Honderd jaar psy­chologische wetenschap aan de UvA. Amsterdam: Bert Bakker. 5 Diederik Stapel (2012). Ontsporing. Amsterdam: Prometheus. 6 Diederik Stapel (2001). (De koningin is aan zet: Waarom de alledaagse precisie van de sociale psychologie haar majesteite­lijk maakt.) Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 56, 284-292. 7 Lange, P.A.M. van, A.W. Kruglanski & E.T. Higgins (Eds.) (2011). Handbook of theories of social psychology, vol 1 & 2. Sage: Thousand Oaks. 8 Roos Vonk (2009). Ego’s en andere ongemakken en (2011) Menselijke gebreken voor gevorderden. Schiedam: Scriptum. – – Dit artikel verscheen in  idee nr. 1 2013: De complexe samenleving, en is te vinden bij het onderwerp wetenschap.