Lees hier het pdf van dit artikel Vaak weerspiegelt literatuur de actualiteit. In deze column Saluut aan Catalonië van George Orwell: strijdmakers aan het front, ondanks politieke machtsstrijd. Door Thijs Kleinpaste In het boek Saluut aan Catalonië, het verslag van George Orwell over zijn tijd als soldaat in de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), staan vertrouwen en wantrouwen te midden van het wapengekletter lijnrecht tegenover elkaar. Zonder vertrouwen hangt alles als los zand aan elkaar en is er niets om voor te vechten en ook niets om te winnen. In 2009 sprak de sociaaldemocratische historicus Tony Judt in New York een lezing uit met de titel What’s living and what’s dead in Social Democracy. Judt verwerkte in zijn voordracht een citaat uit Saluut aan Catalonië dat in de Nederlandse vertaling luidt: ‘…er was veel dat ik niet begreep, in sommige opzichten vond ik het zelfs onprettig, maar ik herkende het meteen als een toestand waar het waard was voor te vechten.’ Soms is het geloof in de juistheid van een ideaal al genoeg om erop te vertrouwen dat het, ondanks het feit dat je niet alles begrijpt, wel goed zit. Orwell is met name bevangen door de harmonieuze gelijkheid die de stad Barcelona met de intrede van de Marxistische milities in zijn bezit heeft genomen, al schrijft hij in de passage erna wel dat mensen uit de bourgeoisie zich in die dagen voor hun eigen veiligheid moesten vermommen als arbeiders. Toch bevatten de zinnen van Orwell, ondanks die smet, een zekere schoonheid. Saluut aan Catalonië werd in 1938, een jaar voor het einde van de Spaanse Burgeroorlog, voor het eerst in het Verenigd Koninkrijk gepubliceerd. In het boek wisselen uiteenzettingen over de complexe politieke verhoudingen aan Republikeinse zijde (de trotskisten, anarchisten en communisten waren verwikkeld in voortdurende strijd om de macht) en hoofdstukken met persoonlijke ervaringen aan het front elkaar af. Als Orwell aan het front gewond raakt en via omzwervingen terugkomt in Barcelona breken daar straatgevechten uit. De trotskisten trekken aan het kortste eind en Orwell, die zich bij hen had aangesloten, weet zich in Spanje niet langer veilig. Opgejaagd door de autoriteiten reist Orwell samen met zijn vrouw per trein via Frankrijk terug naar Engeland. Aan het einde van het boek kijkt hij met cynisme terug op de loop van de gebeurtenissen, maar niet op zijn ervaringen aan het front. In Barcelona mochten de verschillende politieke bewegingen weliswaar in een heftige strijd verwikkeld zijn, aan het front was men elkaars strijdmakker. In de eenheid van Orwell heerste verbroedering, en was iedereen elkaars ‘kameraad’. Niet je collega met een andere partijkaart, maar de fascisten van Franco in de loopgraven aan de overkant: zíj waren de vijand. De mannen met wie Orwell er ’s nachts op uittrok om sabotagepogingen te ondernemen vertrouwden elkaar als ware zij vrienden. Samen het risico lopen te sterven schept een band. Een gemeenschappelijke vijand, of gemeenschappelijk doel maakt dat men verschillen kan overstijgen. Grootse idealen en daaruit voortkomende doelen (en verhalen) scheppen een band die ervoor zorgt dat, ondanks onderlinge verschillen er toch voldoende vertrouwen is, om aan dezelfde kant te staan. Je hoeft niet alles te begrijpen om ergens samen voor te vechten, zou Orwell zeggen. Zonder vertrouwen is een stabiele relatie tussen mensen onmogelijk. Een samenleving die wordt geregeerd door onderling wantrouwen is een onveilige, ongelukkige en verbitterde samenleving, waarin voor rechtvaardigheid weinig plaats zal zijn. Samen ergens in geloven is zo slecht nog niet. Saluut aan Catalonië is in Nederlandse vertaling alleen nog tweedehands verkrijgbaar. De gebruikte uitgave is een vierde druk uit 1984, uitgegeven door Van Gennep. De vertaling is van Aad Nuis. Het boek is in het Engels nog wel verkrijgbaar onder de titel Hommage to Catalonia.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. — Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij de onderwerpen media en internationaal. Lees hier het pdf van dit artikel. Transparantie en vertrouwen lijken hand in hand te gaan. Onbekend maakt immers onbemind. Naar de politiek vertaald leidt dit tot de overtuiging dat meer informatie en kennis bij burgers zal leiden tot meer vertrouwen in de overheid. Maar is transparantie wel zo goed voor ons vertrouwen? En willen we eigenlijk wel een transparante overheid of is het volk beter af in een staat van onwetendheid: ignorance is bliss? Door Stephan Grimmelikhuijsen De term transparantie, oftewel het geven van openheid over de interne werking van overheidsorganisaties en het gedrag van politici, heeft tegenwoordig een haast ‘quasi-religieus’ belang: het verricht wonderen en je kunt er nauwelijks kritiek op hebben (Hood 2006: 3). Transparantie zou de sleutel zijn tot meer vertrouwen in de overheid. Barack Obama beloofde het in zijn verkiezingscampagne in 2008 en in een recent rapport hekelde de Nationale Ombudsman het gebrek aan transparantie bij de overheid: ‘Het verdraaien of achterhouden van informatie komt altijd uit en beschadigt het vertrouwen in de publieke zaak.’ Transparantie is inderdaad nodig voor een goed functionerende democratie, maar het leidt niet per definitie tot meer vertrouwen bij de burger. In dit artikel leg ik uit waarom. Transparantie en democratie De huidige informatie- en kennissamenleving kan bijna niet zonder ‘transparantie’: informatie, ook over de overheid, is makkelijk te verkrijgen en te verspreiden, met name via internet. Hoewel het lijkt alsof we met een nieuw fenomeen te maken hebben is transparantie – als basis voor democratische besluitvorming – echter al eeuwenoud. In de vroegere stadsstaat Athene bijvoorbeeld konden burgers (overigens betrof het hier alleen mannelijke inwoners met een militaire opleiding) meekijken en meebesluiten bij publieke besluitvorming. Dit zou men een premoderne vorm van transparantie kunnen noemen: deze gaat uit van direct contact tussen degene die transparant is (overheid) en degene die toekijkt (burger). Met de opkomst van de boekdrukkunst in de 15e eeuw ging dit directe karakter van transparantie verloren. Sindsdien houden we onze machthebbers indirect in de gaten door het verspreiden van informatie, eerst op papier en meer recent digitaal. De opmars van nieuwe technologieën heeft transparantie een enorme impuls gegeven. Grote hoeveelheden informatie kunnen worden opgeslagen en online worden ontsloten, onafhankelijk van plaats en tijd (Meijer 2009). Neem als voorbeeld de tienduizenden cables en warlogs die vorig jaar door WikiLeaks werden vrijgegeven. Miljoenen pagina’s overheidsdocumentatie werden voor een groot publiek beschikbaar. We weten meer over het handelen van de overheid. Maar vertrouwen we de overheid daardoor ook meer? Fishbowl transparancy Het is contra-intuïtief, maar meer transparantie leidt niet automatisch tot meer vertrouwen. Transparantie kan het opbouwen van vertrouwen juist in de weg zitten. Met enige ironie stelt de Britse filosofe Onora O’Neill vast dat bij het publiek het wantrouwen is toegenomen in de jaren waarin openheid en transparantie steeds meer werden nagestreefd (O’Neill 2002: 69). Hier zijn meerdere redenen voor te geven. Allereerst, een permanent kijkje in de keuken waarbij overheidsorganisaties en politieke instituties onder een vergrootglas liggen – in de wetenschappelijke literatuur wordt dit ook wel fishbowl transparency genoemd (Coglianese 2009) – leidt tot een uitvergroting van het falen van de overheid. Een fout(je) kan immers altijd worden gevonden. Aan de ene kant kan transparantie zaken aan de oppervlakte brengen die niet kuis zijn en zo leiden tot schandalen en minder vertrouwen. Soms verdient de overheid ons vertrouwen niet. Aan de andere kant draagt een grotere openheid er toe bij dat er altijd wel ergens een fout te construeren is, groot of klein (Bovens 2003: 129). Een voorbeeld is de ‘bonnetjesaffaire’ rondom Bram Peper eind jaren ’90. Er zou sprake zijn van misbruik van declaratie binnen de gemeente Rotterdam: na een onderzoek van kpmg werd openbaar gemaakt dat Peper 64.000 gulden onterecht had gedeclareerd. Dit kostte hem zijn politieke carrière. Achteraf bleek overigens dat kpmg zich op onjuiste feiten baseerde en dat Peper gerehabiliteerd moest worden. Een tweede reden waarom transparantie niet per definitie leidt tot een meer beminde overheid betreft de manier waarop besluiten tot stand komen. Geeft het wel vertrouwen als de burger precies weet hoe dit gebeurt? Voormalig minister Donner stelde in mei vorig jaar1: ‘Wetten zijn als worstjes. Je kunt maar beter niet zien hoe ze gemaakt zijn’. Een politiek besluit onder de vergrootglas laat zien dat besluitvormingsprocessen inherent irrationeel zijn en dat ieder besluit door compromissen tot stand is gekomen. Dit druist in tegen de utopie van de verstandige, rationele besluitvorming, waarbij na deliberatie wordt gekozen voor een objectief beste oplossing. Besluitvorming is echter vaak een schimmig en rommelig spel. Om in de woorden van de fameuze politicoloog Charles Lindblom (1959) te spreken, het vormen van beleid is een proces van ‘muddling through’. De mens – en dus ook bestuurders en ambtenaren – is geen rationeel wezen, maar probeert er bij de vaak complexe besluitvormingsprocessen het beste van te maken met de beperkte informatie die tot zijn of haar beschikking staat. Een derde reden waarom transparantie niet altijd tot meer vertrouwen leidt, is dat overheidstransparantie onderhevig is aan stijgende verwachtingen. Uit eerder onderzoek naar transparantie blijkt dat burgers transparantie zijn gaan verwachten van overheden. Transparantie is een conditio sine qua non. Zo kan weinig of geen transparantie leiden tot minder vertrouwen in de eerlijkheid van overheidsorganisaties (Grimmelikhuijsen 2012). Daarnaast zijn de verwachtingen rondom het overheidsbeleid zelf hooggespannen. Burgers zijn in toenemende mate intolerant geworden ten opzichte van mislukkingen of inefficiënties in beleid. Tot slot, ongeacht of transparantie wel of niet goed is voor vertrouwen, is de vervolgvraag: willen we wel weten wat er allemaal achter de schermen gebeurt? En als we dit willen, zouden we dit dan wel kunnen? Uit empirisch onderzoek gedaan in de VS blijkt dat grote groepen mensen niet werkelijk in de politiek zijn geïnteresseerd en dat zij zich hier dus ook niet vaak in willen mengen (Hibbing & Theiss-Morse,1995, 2001). Populair gezegd: mensen hebben wel iets beters doen dan verschillende overheidswebsites naspeuren op bruikbare informatie. Mensen die wel actief geïnteresseerd zijn lopen aan tegen het feit dat maatschappelijke problemen vaak complex zijn en er daardoor veel (elkaar tegensprekende) informatie beschikbaar is. Mensen hebben een beperkte cognitieve capaciteit om al deze informatie te verzamelen, te lezen en te interpreteren. Etzioni (2010) betoogt dat veel mensen moeite hebben met het verwerken van zelfs relatief simpele overheidsinformatie. Geen idealisme, maar realisme Ondanks al deze kanttekeningen bij transparantie, betoog ik hier niet dat ik tégen meer transparantie ben. Wel is enig realisme op zijn plaats over het ideaal van transparantie en haar relatie tot vertrouwen. De verwachtingen rondom transparantie zijn onrealistisch hoog, hetgeen leidt tot lastige afwegingen bij bestuurders: meer transparant zijn en je fouten laten zien, of minder transparant zijn waarbij fouten wellicht wat minder snel naar boven zullen komen. Volledig open en eerlijk zijn én efficiënt de maatschappij besturen is volgens politiek filosoof Leo Strauss niet mogelijk (zie Zizek, 2011). Een leugentje om het land beter te besturen zou dus volgens hem toegestaan zijn: Strauss noemt dit de necessary lie. Verder is het de vraag of mensen wel volledig de werkelijkheid van complexe besluit- en beleidsvorming bij de overheid willen en kunnen begrijpen. Transparantie is daarom niet zomaar het gepaste middel om het vertrouwen van burgers te vergroten. Dit betekent niet dat we transparantie dan maar moeten inperken, maar wel dat de huidige stand van de wetenschap de quasi-religieuze status van transparantie relativeert. Iedereen zou gebaat zijn bij minder idealisme en wat meer realisme over transparantie.   Stephan Grimmelikhuijsen is docent en onderzoeker aan het departement Bestuurs- & Organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht.   Referenties Bovens, M.A.P. (2003). De digitale republiek. Democratie en rechtsstaat in de informatiemaatschappij. Amsterdam: Amsterdam University Press. Coglianese, C. (2009). ‘The transparency president? The Obama administration and open government.’ Governance: An International Journal of Policy, Administration, and Institutions, 22(4): 529–544. Etzioni, A. (2010). ‘Is Transparency the Best Disinfectant?’ Journal of Political Philosophy, 18(4): 389–404. Grimmelikhuijsen, S.G. (2012). Transparency and Trust. An experimental study of online disclosure and trust in government. Universiteit Utrecht: proefschrift. Hibbing, J.R., & Theiss-Moore, E. (1995). Congress as public enemy: Public attitudes toward American political institutions. Cambridge: Cambridge University Press. Hibbing, J.R., & Theiss-Moore, E. (2001). Stealth democracy: American’s beliefs about how government should work. Cambridge: Cambridge University Press. Hood, C., & Heald, D. (Eds.) (2006). Transparency: The Key to Better Governance? Oxford: Oxford University Press. Lindblom, C.E. (1959). ‘The science of muddling through’. Public Administration Review, 19(2): 79-88. Meijer, A.J. (2009). ‘Understanding computer-mediated transparency.’ International Review of Administrative Sciences, 75(2): 255-269. O’Neill, O. (2002). A Question of Trust. The bbc Reith Lectures. Cambridge: Cambridge University Press. Zizek, S., (2011), Good manners in the age of WikiLeaks. London Review of Books 33(2).   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. — Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij de onderwerpen transparantie en psychologie.Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken. Samenstelling Eline van der Mast

Vertrouwen in de medemens In het dagelijks leven is vertrouwen in onze medemens van groot belang, misschien wel belangrijker dan ons vertrouwen in politiek of rechtsstaat: kun je de mensen met wie je over straat loopt, bij wie je eten koopt of die je bankzaken regelen vertrouwen? Maar liefst 67% van de Nederlanders vindt van wel. En het aantal is zelfs gestegen: in 2002 gaf nog maar 58% van de ondervraagden aan dat ze vertrouwen hadden in hun medemens. Dat we steeds minder op elkaar vertrouwen lijkt dus een misvatting. Hetzelfde geldt voor de vaak gehoorde uitspraak dat Nederlanders zich steeds onveiliger voelen: in 2009 maakte 13% van de Nederlanders zich zorgen over de veiligheid op straat, in 2005 was dit nog 27%. In andere landen voelt gemiddeld 27% van de mensen zich onveilig als ze alleen in het donker in hun buurt lopen; in Nederland is dit slechts 18% – en sinds 1992 is dit percentage alleen maar gedaald. Alleen in Canada, Scandinavië en IJsland voelen mensen zich veiliger. Mensen geven aan het meest bang te zijn voor jongeren (Rob, januari 2011).

Vertrouwen in de economie en bedrijven Voor bedrijven is het van groot belang dat ze vertrouwen wekken bij de consument. Immers, of een consument een product koopt, hangt grotendeels af van het vertrouwen dat de consument heeft in het product, en in het merk. Zo hebben Nederlands voor hun auto vertrouwen in Toyota, voor hun witgoed in Miele, en hun mobiele telefoon in Nokia. Ons geld zetten we het liefst bij de Rabobank, onze benzine pompen we graag bij Shell, Interpolis vinden we inderdaad glashelder, we smeren Nivea in het volste vertrouwen, gaan graag naar de Kruidvat en we wassen graag ons haar met Andrelon (Reader’s Digest Trusted Brands). Keurmerken (zoals ‘Ik kies bewust’) wekken in theorie vertrouwen bij de consument, maar volgens een onderzoek van Marketresponse in 2011 weet driekwart van de Nederlanders niet waar de merken voor staan, en heeft slechts 30% vertrouwen in de merken. Wel gaf 85% aan dat ze het belangrijk vinden dat de merken er zijn. In 2011 liet een maandelijkse meting van het Centraal Bureau voor de Statistiek zien dat de AEX en consumentenvertrouwen nauw met elkaar verbonden zijn.

Vertrouwen in de overheid en rechtstaat Geert Wilders zei tijdens zijn proces in 2011 dat hij geen vertrouwen had in de rechterlijke macht als deze hem zou veroordelen. Nadat hij was vrijgesproken nam het vertrouwen van de burger in de rechterlijke macht toe: van de mensen die het proces volgden had 57% van de ondervraagden vooraf vertrouwen in de rechterlijke macht; terwijl dit hierna 62% was. Onder pvv-stemmers ging het vertrouwen van 34% naar 43% (UvA en tns nipo). Volgens het cbs lag dit aantal hoger in 2010: 70% van de ondervraagden had vertrouwen in rechters. Maar 51% had vertrouwen in ambtenaren, 45% in de eu, en 66% in de navo. De Tweede Kamer genoot 59% vertrouwen.

Vertrouwen en politici Ondanks de hoge mate van vertrouwen in onze (democratische) rechtsstaat, vinden we onze politici zelf niet altijd even betrouwbaar (zie ook het artikel in dit nummer van Tom van der Meer). Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar het vertrouwen dat de politici bij ons wekken. Allemaal geven deze aan dat Emile Roemer, Mark Rutte en Jan Kees de Jager steevast het meeste vertrouwen bij de Nederlandse burger oproepen. Hoe we naar politici kijken en welke rol vertrouwen in verkiezingen speelt heeft veel te maken met mediaberichtgeving. Met het vele geklaag van politici over ‘stemmingmakerij’ of gekleurde berichtgeving van de media is de burger het blijkbaar eens: slechts 33% gaf aan vertrouwen te hebben in de pers, zo blijkt uit een onderzoek van het cbs in 2010. Tussen de kiezers van verschillende partijen is hier ook weer verschil: 21% van de cu-stemmers vertrouwt de pers; tegenover 46% van de glstemmers. Van de pvv-stemmers vertrouwt 39% in de pers, van de D66-stemmer 32%. Niet alleen politieke kleur, maar ook opleiding maakt verschil in de mate van vertrouwen: hoe hoger opgeleid, hoe meer vertrouwen in anderen en instanties. Vertrouwen in andere landen Een onderzoek gepubliceerd in The Quarterly Journal of Economics toonde aan dat EU-landen die veel handel met elkaar bedrijven, elkaar ook meer vertrouwen. Binnen de EU worden Zweden over het algemeen het meest vertrouwt; Italianen het minst. De Zweden zijn zelf ook het beste van vertrouwen; de Portugezen en Grieken het minst. Maar ook per land hangt het af welk ander land het meest vertrouwen wekt: de Engelsen vertrouwen de Fransen nog minder dan de Italianen, en de Fransen vertrouwen de Engelsen ook amper. De factoren die hier aan mee kunnen spelen? Naast religie (katholieke landen vertrouwen elkaar onderling meer), of etniciteit, speelt ook oorlog een rol. Landen met een lange oorloggeschiedenis hebben sneller een gevoel van onraad bij elkaar (neem Engeland en Frankrijk, of Italië en Oostenrijk, zie Eurobarometer 2011). Naast vertrouwen tussen landen is op internationaal niveau ook het vertrouwen in supranationale instituties interessant. Onderstaande figuur laat zien hoe het vertrouwen van Europese burgers in verschillende Europese instituties is veranderd sinds het begin van de financiële crisis.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. — Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij het onderwerp feiten & cijfers.  Lees hier het pdf van dit artikel. Vertrouwen in het democratische regime is een groot goed: het functioneert als de lijm die het politieke systeem bijeenhoudt en de olie die de beleidsmachine smeert. Maar dat betekent niet dat we ook de politici binnen dat systeem vanzelfsprekend moeten vertrouwen. Scepsis houdt burgers betrokken en garandeert het voortbestaan van ons democratisch stelsel. Door Tom van der Meer Vertrouwen van burgers in hun politici is in een moderne democratie niet vanzelfsprekend. In een democratie wordt het beleid weliswaar bepaald door burgers zelf (‘voor het volk, door het volk’), maar in de praktijk is het democratisch systeem toch ook een systeem van geïnstitutionaliseerd wantrouwen. Gekozenen in het parlement dienen het bestuur te controleren; en de meerjaarlijkse verkiezingen zijn er op gericht om de gekozen politici scherp te houden en ter verantwoording te kunnen roepen. Blind vertrouwen (van Kamerleden in de regering, of van kiezers in gekozenen) staat een goed functioneren van de democratie in de weg. Tegelijkertijd is het ook ondenkbaar dat een moderne democratie zou kunnen functioneren zonder burgervertrouwen in de politiek. Een zekere mate van legitimiteit is nodig om verkiezingen goed te laten verlopen, om beleid ingevoerd te krijgen, en om eigeninrichting te voorkomen. En die legitimiteit is in een democratie fundamenteel gebaseerd op de betrokkenheid van burgers. Deze paradox is inherent aan de democratie: vertrouwen van burgers lijkt zowel een noodzakelijkheid als een bedreiging. Toch vallen de twee uitstekend met elkaar te rijmen. Een gezonde democratie heeft baat bij vertrouwen in het regime en de democratische procedures, en bij scepsis van burgers over de specifieke politici en partijen die actief zijn binnen dat democratische regime. Om dit te stimuleren, doen politici er goed aan om het open en proportionele Nederlandse kiesstelsel te waarborgen. Vertrouwen en onzekerheid Vertrouwen is, net als wantrouwen, geen karaktertrek van een persoon, maar een evaluatie van de relatie tussen degene die vertrouwen heeft (het subject) en degene die/datgene dat vertrouwd wordt (het object). Vertrouwen en wantrouwen zijn pas relevante begrippen, als het object macht kan uitoefenen over het subject, kortom als er een zeker risico is. Hoe groter het risico, hoe moeilijker het zal zijn om zomaar vertrouwen te hebben dat de ander je niet zal schaden. Dat verklaart waarom het vertrouwen in, bijvoorbeeld, de pers, de televisie, en de radio hoger ligt dan het vertrouwen in de regering of het parlement. Aan vertrouwen in de media kleeft veel minder risico dan aan vertrouwen in de politiek. Als een krant of tv-programma de mist in gaat, heeft dat niet direct een grote invloed op ons leven. Die kunnen we dus best vertrouwen. Maar als de politiek een fout maakt, kan dat grote gevolgen hebben. Dus gaan we voorzichtig om met het vertrouwen dat we hebben. Wie zegt geen vertrouwen in de politiek te hebben is echter niet direct een wantrouwend burger. In discussies over politiek vertrouwen wordt de tussenpositie vaak genegeerd: burgers kunnen ook sceptisch zijn. Scepsis is het onthouden van blind vertrouwen; sceptische burgers beoordelen de politiek op de eigen merites. Pas als politieke actoren hebben bewezen goed te presteren, zal een sceptisch burger hen beginnen te vertrouwen. Maar waarin hebben we eigenlijk vertrouwen? Het meest fundamenteel is het vertrouwen in het democratische systeem in Nederland. Het meest vluchtig is het vertrouwen in individuele politici of politieke partijen: we hoeven immers slechts een of enkele politici te vertrouwen om betrokken te blijven bij het politieke stelsel. Het vertrouwen in politieke instituties (regering, parlement, rechtspraak) bevindt zich ergens tussen deze twee uitersten in. Vertrouwen in de democratie, scepsis over de politieke actoren Vertrouwen is vooral belangrijk omdat het de beleidsuitkomsten legitimeert. Daarmee is met name het vertrouwen in het democratische regime een groot goed: het functioneert als de lijm die het politieke systeem bijeenhoudt en de olie die de beleidsmachine smeert. Maar dat betekent niet dat we ook de politici binnen dat systeem vanzelfsprekend moeten vertrouwen. Scepsis over de zittende politici houdt burgers betrokken, doordat zij de politiek nauw zullen blijven monitoren. Onvrede met het gevoerde beleid is een zeer belangrijke prikkel om politiek actief te worden bij de volgende verkiezingen in de hoop het beleid te veranderen. Voorbeelden hiervan zien we uitgebreid terug in de VS, waar christelijk rechts zich na de Clinton-jaren met succes mobiliseerde en Obama’s achterban datzelfde deed na de acht jaren Bush. Scepsis over politici en onvrede met het beleid activeren kiezers. De combinatie van vertrouwen in het regime en scepsis over de actoren zien we ook in Nederland terug. Nederlanders zijn tevredener dan ooit met het functioneren van het democratisch stelsel, maar niet per se met de politieke actoren binnen datzelfde stelsel. Terwijl het vertrouwen in de democratie stabiel hoog is, is het vertrouwen in politieke actoren (regering, parlement) sinds tien jaar grilliger dan ooit (Van der Meer et al. 2012). Het vertrouwen in regering en parlement is niet structureel gedaald maar niet langer vanzelfsprekend. Dit wijst op een meer sceptische houding van geëmancipeerde kiezers. Doordat we structureel vertrouwen op het zelfreinigende vermogen van de democratie, blijven de regering en het parlement legitieme actoren, zelfs als we weinig vertrouwen hebben in zittende politici en hun beleid. Nederland: een high trust society Ondanks de toegenomen veranderlijkheid van het vertrouwen is Nederland nog altijd een high trust society. Zeker in vergelijking met andere westerse landen ligt het vertrouwen in de democratie (het stelsel) en het vertrouwen in de instituties (de regering, het parlement) hoog. Volgens internationale onderzoeken als de Eurobarometer en de European Social Survey zit Nederland qua vertrouwen in de kopgroep met landen als Denemarken, Zweden en Finland. Maar hoe komt dat? Uit landenvergelijkende statistische analyses blijken drie landskenmerken doorslaggevend om verschillen te verklaren (Van der Meer 2009). Dat Nederlanders zo goed van vertrouwen zijn, heeft veel te maken met de wijze waarop de politiek in Nederland functioneert. We blijken politici eerder te beoordelen op basis van democratische procedures dan op basis van feitelijke overheidsprestaties (Steenvoorden et al. 2009). De belangrijkste verklaring waarom Nederland nog steeds een high trust society genoemd kan worden, is de (geringe) mate van corruptie. Corruptie schaadt het vertrouwen op talloze manieren: het leidt tot stroperigheid en inefficiëntie, het staat voor willekeur en wetsongelijkheid, en voor de machteloosheid of onwil van de staat om in te grijpen. De tweede reden waarom het vertrouwen hoog is, is evenmin verrassend. In Nederland kennen we een lange democratische traditie en een actieve overheidsbescherming van politieke en burgerrechten. Hoe langer het democratische systeem bestaat, hoe groter het vertrouwen van de burgers dat het systeem wel tegen een stootje kan. De derde verklaring voor het relatief grote politiek vertrouwen is minder vanzelfsprekend. Het vertrouwen ligt structureel hoger in landen met een proportioneel kiesstelsel als Nederland (waarin parlementszetels naar rato worden verdeeld op basis van uitgebrachte stemmen) dan in landen met een meerderheidsstelsel als het Verenigd Koninkrijk (waarin alleen de grootste partij van het kiesdistrict een zetel wint). Proportionele kiesstelsels leggen de nadruk op representatie en inclusiviteit van minderheidsgroepen, meerderheidsstelsels op daadkracht en accountabiliteit van de regering (‘throw the rascals out’). Een proportioneel kiesstelsel biedt een betere voedingsbodem voor politiek vertrouwen, omdat er een vrijere toegang is voor nieuwe partijen tot het parlement en de regering. Zelfs kiezers die alle gevestigde partijen wantrouwen blijven betrokken bij het systeem, doordat zij relatief eenvoudig op een extra-parlementaire politieke uitdager kunnen stemmen. De noodzaak van coalities dwingt partijen tot het zoeken naar consensus, zelfs met partijen die momenteel in de oppositie zitten. Zo kanaliseren nieuwe partijen het wantrouwen. In meerderheidsstelsels hebben wantrouwende burgers geen realistisch parlementair alternatief, en zal onvrede eerder leiden tot een structureel cynisme of apathie. Proportionele kiesstelsels minimaliseren deze onderstroom van cynische en apathische kiezers. Juist Nederland heeft het meest proportionele kiesstelsel en een zeer lage kiesdrempel. Het zelfreinigend vermogen van de Nederlandse democratie is daardoor uitermate hoog. Nieuwe politieke partijen als D66, de sp, de lpf en de pvv hebben vrij toegang tot het politieke bestel en kunnen gemakkelijk toetreden tot regeringscoalities. Hoewel zij alle begonnen als anti-establishment partijen, is de paradox dat juist hun bestaan het politiek vertrouwen in Nederland zo hoog houdt in vergelijking tot de ons omringende landen. Elke institutionele verandering in Nederland richting een meer Engels systeem zal het vertrouwen schaden. Weliswaar zal het meerderheidsstelsel leiden tot duidelijker keuzes, maar de voorkeuren van grote groepen burgers zullen worden buitengesloten. It’s not the economy, stupid Het vertrouwen van Nederlanders in het democratisch systeem en diens instituties (regering, parlement) ligt dus zo hoog vanwege de wijze waarop de democratie werkt: er is een geringe mate van corruptie, overheidsbescherming van politieke en burgerrechten en een proportioneel kiesstelsel. Opvallend is dat het wel of niet presteren van de economie nauwelijks enige invloed lijkt te hebben op het vertrouwen in het democratische systeem. In ieder geval is daarvoor minimaal bewijs. Voor het vertrouwen in de instituties zien we daarentegen (naast de procedurele verklaringen) een klein schadelijk effect van begrotingstekorten. Maar het algemene welvaartspeil, de economische groei, werkeloosheid, inflatie en staatsschuld blijken alle dat vertrouwen niet te beïnvloeden (Van der Meer 2011). De feitelijke economische prestaties hebben dus zo goed als geen invloed; democratische procedures zijn veel belangrijker. En als die prestaties al enige invloed hebben, dan alleen op het vertrouwen in instituties, niet op het vertrouwen in het regime. Conclusie Een democratie heeft baat bij vertrouwen in het systeem en scepsis over de actoren. In dat opzicht gaat het goed met Nederland. De tevredenheid met het functioneren van de democratie ligt op een historisch hoog niveau, terwijl de toegenomen volatiliteit van het vertrouwen in regering en parlement wijst op de emancipatie van burgers met een gezonde dosis scepsis. Vertrouwen is weliswaar niet langer vanzelfsprekend, maar dergelijk blind vertrouwen is vanuit democratisch oogpunt ook niet wenselijk. Politici pleiten met enige regelmaat voor een nieuwe politiek waarin de burger eindelijk wat te kiezen heeft, voor meerderheidsstelsels en polarisatie. Daarvoor moeten we echter waken. Aanpassingen van het kiesstelsel naar Engels model, als oplossing van een mogelijk democratisch tekort, zal ons vertrouwen in diezelfde democratie en haar instituties slechts ondergraven. Juist het open en proportionele kiesstelsel van Nederland kanaliseert het wantrouwen.   Tom van der Meer is universitair docent Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doet o.a. onderzoek naar politiek vertrouwen, electorale volatiliteit en burgerparticipatie.   Referenties Van der Meer, T.W.G. (2009). ‘Politiek vertrouwen internationaal verklaard’, in: Paul Dekker, Tom van der Meer, Peggy Schyns & Eefje Steenvoorden (eds.) Crisis in aantocht? Verdiepingsstudie Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2008. Den Haag: SCP. Steenvoorden, E., T.W.G. van der Meer & P. Dekker (2009). Continu Onderzoek Burgerperspectieven 2009|3. Den Haag: SCP. Van der Meer, T.W.G., E.J. van Elsas, R.E. Lubbe & W. van der Brug (2012). Kieskeurige kiezers: een onderzoek naar de veranderlijkheid van Nederlandse kiezers, 2006-2010. Amsterdam: UvA. Van der Meer, T.W.G. (2011). ‘Is it really the economy, stupid? Performance, process and political trust in 48 European countries’, European Values Study Conference 2011, Tilburg   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. — Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij de onderwerpen politici en democratie.Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het  pdf om de tabellen te bekijken. Door Paul Dekker De gevoelstemperatuur de afgelopen jaren suggereert anders, maar Nederland is volgens enquêtes nog altijd een high trust society: wij vertrouwen elkaar en onze maatschappelijke instellingen nog behoorlijk. De wisselingen in politiek vertrouwen en verschillen in vertrouwen tussen bevolkingsgroepen zijn wel aanzienlijk, zo analyseert Paul Dekker van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In persoonlijke verhoudingen is het verontrustend als iemand de vraag opwerpt hoeveel vertrouwen er (nog!) is. Dan is er iets vanzelfsprekends en wezenlijks onzeker geworden. Dan is er waarschijnlijk minder vertrouwen dan er zou moeten zijn. Dat is niet anders als er in een samenleving veel vragen rijzen over het vertrouwen dat mensen hebben in elkaar en in hun maatschappelijke en politieke instituties. De ongerustheid wordt gevoed door beschouwingen over vertrouwen in de politiek en de media. Gaat het daar om vertrouwen, dan vaak over dieptepunten; over vertrouwensbreuken en -crises. We hebben begrip voor de dramatiserende toon van die beschouwingen omdat gebrek aan vertrouwen in onze persoonlijke relaties dramatisch is. Is dat begrip terecht? In deze bijdrage zal ik vooral enquêtecijfers presenteren over het vertrouwen in de samenleving en in instituties. Verderop komt ook nog zelfvertrouwen aan bod en het vertrouwen ‘dat het wel goed komt’. Wat we weten als we wat meten Eerst de samenleving. Het vertrouwen daarin meten we meestal als een positieve grondhouding tegenover onbekenden, als geloof in hun doorgaans goede bedoelingen. Dat is algemeen sociaal vertrouwen (in tegenstelling tot specifiek vertrouwen in mensen waar je mee te maken hebt of die tot je eigen groep behoren). Dit algemene vertrouwen is sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw veelvuldig gemeten met de vraag ‘Vindt u dat in het algemeen de meeste mensen wel te vertrouwen zijn of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met andere mensen?’ De antwoordmogelijkheden zijn ‘wel te vertrouwen’ en ‘men kan niet voorzichtig genoeg zijn’; het eerste geldt als aanwijzing voor sociaal vertrouwen, de tweede niet. Eigenlijk is het een rare vraag. De voorgelegde alternatieven sluiten elkaar helemaal niet uit. Je kunt vinden dat de overgrote meerderheid van mensen te vertrouwen is, maar dat je toch heel voorzichtig moet zijn vanwege de kleine onbetrouwbare minderheid. Lichten mensen hun antwoord toe, dan blijkt er vaak sprake van een afweging tussen vertrouwen als principe (als ideaal, als norm, als deel van je optimistische levensinstelling) en het gevoel van kwetsbaarheid en concrete negatieve ervaringen. Ondanks deze asymmetrie is de vraag nog altijd populair vanwege de vergelijkbaarheid met eerder en elders uitgevoerd onderzoek. Naar institutioneel vertrouwen wordt doorgaans gevraagd door voor organisaties (‘vakbonden’, ‘kerken’) en maatschappelijke sferen en stelsels (‘het onderwijs’, ‘de rechtspraak’) te vragen hoeveel vertrouwen men daarin heeft. Met cijfers of keuzeantwoorden kan men iets aangeven van heel weinig tot heel veel vertrouwen. Er wordt niet verteld wat met vertrouwen wordt bedoeld en geënquêteerden blijken er heel verschillende dingen onder te verstaan. Sommigen gaan af op de veronderstelde geloofwaardigheid en integriteit, anderen op de verwachte competenties om problemen op te lossen, weer anderen op de waarschijnlijkheid dat ze het beste met je voorhebben. Velen houden het op hun moeilijk te omschrijven gevoel of algemene indruk. Vertrouwen in Nederland Hoe staat Nederland er volgens bevolkingsenquêtes internationaal voor qua vertrouwen? Figuur 1 laat voor 32 Europese landen zien dat vrijwel overal meer vertrouwen in de televisie bestaat dan in de volksvertegenwoordiging. Wat wordt hier vergeleken? Afgaande op Nederlands onderzoek gaan mensen bij de televisie vooral af op de veronderstelde betrouwbaarheid van nieuws en actualiteiten en wegen ze bij het parlement en geloof in de democratie, goede bedoelingen af tegen indrukken van gekissebis, zakkenvullerij etc. In overeenstemming met heel veel onderzoek naar politiek vertrouwen is het vertrouwen in het Parlement in de Scandinavische landen, Nederland, Luxemburg en Oostenrijk aanzienlijk groter dan in Centraal-, Oost- en Zuid-Europese landen. In figuur 2 volgen we de ontwikkeling van sociaal vertrouwen in Nederland volgens de eerder vermelde vraag en vertrouwen in twee politieke instituties. Het sociale vertrouwen vertoont geen grote schommelingen. Het vertrouwen in Tweede Kamer en regering doet dat wel. Ze volgen min of meer hetzelfde patroon, deels omdat nogal wat mensen ze eigenlijk niet zo goed uit elkaar kunnen houden. Een eerste hoogtepunt in het politieke vertrouwen is eind 2001, na de aanslagen van 11 september. Ook elders in de westerse wereld stijgt dan het vertrouwen in de overheid, waarschijnlijk als een reactie op ervaren externe dreiging. Er is overal vrij snel een terugkeer naar het oude niveau, maar in Nederland zet de daling door tot 2004 als gevolg van de politieke onvrede en onrust na het optreden van Fortuyn en zijn erfgenamen in 2002. De uitschieter begin 2007 houdt verband met het aantreden van het vierde kabinet Balkenende. Dat begon in de enquêteperiode vol goede moed in een economisch gunstige tijd met honderd dagen luisteren naar de samenleving. De positieve stemming beklijfde niet maar het als daadkrachtig ervaren optreden van het kabinet in de bankencrisis leverde eind 2008 weer een nieuwe top op. Eind 2009 is het niveau weer behoorlijk gedaald. Begin 2011 wordt een lagere top bereikt door het aantreden van het nieuwe kabinet. Eind van dat jaar is het alweer minder. Dat correspondeert met de kwartaalmetingen van het Continue Onderzoek Burgerperspectieven (cob). Dat onderzoek laat begin 2012 overigens geen verdere daling zien. Onderlinge samenhang Ik gebruik gegevens uit dit eerste kwartaal van 2012 om nog wat meer vertrouwensmetingen te laten zien en verschillen in de bevolking te belichten. De vijftien metingen in tabel 1 hangen over de hele linie positief samen: wie van het ene soort vertrouwen blijk geeft, zal ook vaker een ander soort vertrouwen tentoonspreiden. Er zijn drie groepjes met meer onderlinge samenhang: zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen; vertrouwen in verschillende omstandigheden (‘het komt wel goed’); en vertrouwen in instituties. De niveaus van vertrouwen zijn onderling niet goed te vergelijken omdat ze op heel verschillende vragen zijn gebaseerd. Dat met uitzondering van het institutionele vertrouwen. Dat lijstje wordt aangevoerd door de media en de rechtspraak en afgesloten door de politiek. Evenals in figuur 1 doet de tv het weer een stuk beter dan de tk. De tabel laat ook verschillen zien tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus: t/m vmbo-t, mbo-vwo en hbo-wo, elk ongeveer een derde van de ondervraagden. Bij de tv zijn er nauwelijks verschillen, bij de krant iets meer3, en bij het zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen en in politieke instituties zijn ze zeer fors. Daarbij zullen verschillende factoren een rol spelen. Gemiddeld zijn hogeropgeleiden materieel en psychisch minder kwetsbaar voor onbetrouwbaar gedrag, hebben ze feitelijk of gevoelsmatig meer controle over omstandigheden, zijn instituties vaak vertrouwder omdat ze bevolkt worden door hogeropgeleiden, net als zijzelf. Dat alles kan een gevolg zijn van het genoten onderwijs, maar zal vaak ook een weerslag zijn van verschillen in ouderlijk en sociaal milieu, die we ruw meten als verschillen in opleidingsniveau. Tot slot Het vertrouwen dat mensen ten aanzien van anderen tot uitdrukking brengen zegt meer over hun eigen levensinstelling (zelfvertrouwen, optimisme) dan over de vertrouwenswaardigheid van de anderen. Dat neemt niet weg dat verschillen in vertrouwen in instituties en veranderingen daarin ons wel iets vertellen over de mate van acceptatie van die instituties en het krediet waarop ze mogen rekenen in de publieke opinie. Goed beseffend dat een vijf voor ‘vertrouwen in de regering’ echt iets heel anders en minder dramatisch is dan onvoldoende vertrouwen in je partner of collega, moeten we het vertrouwen in de samenleving en in instituties wel blijven meten en proberen te duiden. De metingen kunnen helpen tegen verkilling door de gevoelstemperatuur. Nederland is internationaal nog steeds een vertrouwensmaatschappij en het vertrouwen zakt niet structureel. Er is reden om in te gaan tegen de collectieve inbeelding van dalend vertrouwen tussen mensen en tussen de bevolking en maatschappelijke – en vooral politieke – instituties. Die negatieve inbeelding kan bestaand vertrouwen namelijk wel gaan aantasten. Mensen worden niet aardiger als ze met wantrouwen worden bejegend en voortdurend hun betrouwbaarheid en goede bedoelingen eerst maar eens moeten aantonen. Instellingen en politici die zich richten op ‘herstel van vertrouwen’ gaan niet beter functioneren maar rare dingen doen voor een beter imago.   Paul Dekker is hoogleraar Civil society aan de Universiteit van Tilburg en onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Hij schrijft met enige regelmaat over sociaal vertrouwen, politiek vertrouwen en vertrouwen in de rechtspraak.   Referenties

P. Dekker en T. van der Meer (2011). ‘Geen vertrouwen meer?’ In: L. Halman en I. Sieben (red.), Respect man! Amersfoort: Celsus, 2011 (p. 197-210).

P. Dekker, J. den Ridder en P. Schnabel, Burgerperspectieven 2012/1. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2012. Deze en andere cob-publicaties zijn te vinden op www.scp.nl.

Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.

Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij het onderwerp feiten & cijfers.  Lees hier het pdf van dit artikel. Mensen vertrouwen elkaar vaak en veel, zelfs als anderen ons af en toe teleurstellen. Dat vertrouwen is blijkbaar diepgeworteld. Maar waar komt het vandaan? Jan-Willem van Prooijen en Mark van Vugt duiken in de sociaal psychologische geschiedenis van de mens en zoeken een verklaring in de evolutionaire noodzaak tot samenwerken.   Door Jan-Willem van Prooijen en Mark van Vugt Stel je voor: je wilt ’s ochtends naar je werk gaan. Je wacht tevergeefs op de oppas die voor je zoon  zou komen. Dan maar met kind en al op weg naar  het station om de trein naar je werk te nemen.  De trein is echter flink vertraagd en zo mis je de  werkafspraak die je met collega’s had gemaakt.  Ten einde raad ga je maar weer terug naar huis.  Blijkt er ingebroken te zijn en al je kostbare  spullen meegenomen. Allemaal niet best voor je  gevoel van vertrouwen in de medemens.  Vertrouwen is onmisbaar is voor het goed  functioneren van onze samenleving. Zonder  vertrouwen zouden mensen elkaar geen gunsten  verlenen, geen handeldrijven, geen relaties met  elkaar aangaan, vervreemd zijn van leidinggevenden  en openbaar bestuur, en zich permanent  onveilig voelen. Zonder een zekere mate van  vertrouwen zou onze maatschappij er dus kil en  donker uitzien. Maar de realiteit is dat mensen  elkaar vaak wél in bepaalde mate vertrouwen. Een belangrijke vraag is dan ook waar dit menselijke vermogen tot vertrouwen vandaan komt. In dit artikel zullen we beargumenteren dat er goede evolutionaire redenen zijn waarom mensen het vermogen bezitten elkaar te vertrouwen. Sterker nog, zonder vertrouwen was de mens nooit in staat geweest een maatschappij op te bouwen. Maar dat vertrouwen is niet blind, er moet wel degelijk aan gewerkt worden om het te behouden. Het evolutionair nut van vertrouwen Om dit punt helder te maken is het van belang te begrijpen op welke manier de menselijke soort over enkele miljoenen jaren heen in staat is geweest in de natuur te overleven. Zoals ieder levend organisme heeft de mens bepaalde adaptaties ontwikkeld – kenmerkende fysieke of psychologische eigenschappen die het organisme beter in staat stellen te overleven en zich voort te planten. Een typisch (hoewel niet exclusief ) menselijke adaptatie is de neiging om groepen te vormen en binnen die groepen samen te werken. In vroegere tijden leefden mensen, en de evolutionaire voorlopers daarvan, als jagers en verzamelaars in kleine stammen van wederzijds afhankelijke individuen. Deze leefstructuur bood duidelijke evolutionaire voordelen, omdat deze stammen individuen beter in staat stelden toegang te krijgen tot alles wat ze nodig hadden om te overleven en zich voort te planten, zoals voedsel, veiligheid, onderdak, en seksuele partners. Een belangrijke voordeel van het leven in groepsverband was taakverdeling: sommige leden van de groep konden op jacht gaan naar voedsel, terwijl op hetzelfde moment anderen het land bewerkten, of voor kinderen, zieken en gewonden zorgden. Daarnaast boden groepen meer veiligheid ten opzichte van vijanden en waren er in de directe nabijheid potentiële seksuele partners aanwezig. Het was dan ook van groot belang in dergelijke stammen een bepaalde mate van saamhorigheid te waarborgen. Essentieel hierbij is erop te kunnen vertrouwen dat de gunsten die je verleent aan anderen zich terugbetalen in de vorm van tegenprestaties. Als je voor de kinderen had gezorgd, moest je erop kunnen vertrouwen dat het voedsel dat jagers naar huis brachten vervolgens met je gedeeld werd. Als je een paar dagen op jacht was geweest naar voedsel, moest je erop kunnen vertrouwen dat je bij thuiskomst niet je nageslacht in totaal verwaarloosde toestand aantrof. Vertrouwen was dus het cement waarop deze vroege leefgemeenschappen gebaseerd waren. Deze vroege sociale structuren liggen dan ook aan de basis van het feit dat het vermogen anderen te vertrouwen en zelf betrouwbaar te zijn – evenals de behoefte aan saamhorigheid en groepsvorming – natuurlijke onderdelen zijn geworden van het menselijk brein. Sommige lezers zullen nu protesteren met het argument dat mensen in de moderne samenleving allang niet meer als jagers en verzamelaars in stammen leven. Natuurlijk niet. Maar dat doet niets af aan het argument dat het vermogen tot vertrouwen een gevolg is van onze evolutionaire geschiedenis. Mensen die in prehistorische tijden niet in staat waren anderen te vertrouwen (of om zelf betrouwbaar te zijn) hadden een relatief kleine kans lang te leven of zich voort te planten. Het gevolg is dat deze wantrouwende en onbetrouwbare individuen van een paar miljoen jaar terug in de huidige maatschappij weinig tot geen nageslacht hebben rondlopen. Wij stammen dus genetisch af van voorouders die het vermogen tot vertrouwen wél hadden. En daarom is het vermogen tot vertrouwen, in elk geval voor zover dit een genetische basis heeft, onderdeel van onze menselijke natuur. Anonimiteit en hiërarchie Dat neemt niet weg dat de menselijke samenleving door de eeuwen heen inderdaad veranderd is en dat daardoor onze vertrouwensrelatie met elkaar is veranderd. Door een combinatie van diverse factoren – die onder andere te maken hebben met geografische kenmerken, oorlogvoering, en overbevolking – zijn mensen geleidelijk aan in grotere leefgemeenschappen gaan wonen. Deze samenlevingen verschillen in een aantal belangrijke opzichten van de vroegere stammen van jagers en verzamelaars. Hierbij zullen we ons richten op twee aspecten van schaalvergroting: anonimiteit en hiërarchie. Dit zijn namelijk kenmerken van de moderne samenleving die in potentie het vertrouwen tussen mensen kunnen aantasten. Wat betreft anonimiteit, in grote groepen is je gedrag of precieze bijdrage aan de samenleving minder zichtbaar dan in kleinere groepen. Dit heeft tot gevolg dat het gemakkelijker is geworden voor mensen om uit eigenbelang te profiteren van anderen zonder dat dit opvalt of direct zichtbare gevolgen heeft. In vroegere stammen viel het meteen op als iemand het vlees niet met de rest deelde, of een deel van de oogst gestolen had. Maar in een moderne samenleving valt het niet direct op als een individu belastingen ontduikt of het milieu vervuilt. Uit ons sociaal psychologisch onderzoek blijkt dan ook dat mensen zich eerder egoïstisch zullen gedragen in een grote dan in een kleine groep. Dat komt deels omdat men er mee weg denkt te kunnen komen en deels omdat men andere mensen minder vertrouwt. Anonimiteit kan dus vertrouwen aantasten, want de kans is daadwerkelijk groter dat er mensen zijn die misbruik maken van anderen als ze zich anoniem voelen. Daarom hebben goed functionerende samenlevingen allerlei controlemechanismen ingebouwd om ervoor te zorgen dat mensen identificeerbaar zijn zoals bijvoorbeeld snelheidscamera’s, cctv, en wijkagenten. Wat betreft hiërarchie valt het volgende te zeggen: hoewel er in vroegere stammen ook leiders waren om taken te coördineren, was de sociale structuur relatief egalitair. Bij het ontstaan van grote staten zijn de machtsverschillen tussen leiders en ondergeschikten toegenomen. Grote machtsverschillen kunnen negatief uitpakken voor vertrouwen. Immers, hoe meer macht iemand over je heeft, hoe meer die machthebber het vermogen heeft je uit te buiten of beslissingen te nemen die niet in je belang zijn – bijvoorbeeld door je de oorlog in te sturen, je bepaalde vrijheden te ontzeggen of door corruptie. Er zijn inderdaad in sociaal psychologisch onderzoek aanwijzingen gevonden dat ondergeschikten wantrouwend zijn naar machthebbers. Zo houden ondergeschikten machthebbers meer in de gaten, nemen ze langer de tijd om een indruk te vormen van een machthebber, en doen ze meer hun best om door de machthebber aardig gevonden te worden. Dit wantrouwen is niet altijd onterecht. Hoewel macht zeker niet altijd corrumpeert, blijkt dat machthebbers minder empathie hebben voor ondergeschikten, ze hun ondergeschikten meer stereotyperen, en eerder geneigd zijn de regels te breken of in het eigen voordeel uit te leggen. Misdaad en straf Hoewel mensen een aangeboren vermogen tot vertrouwen hebben zijn er factoren die de eerlijkheid en betrouwbaarheid van de medemens beïnvloeden. De moderne samenleving heeft allerlei culturele mechanismen ontwikkeld om egoïsme en oneerlijkheid in te dammen en daarmee het vertrouwen tussen mensen te versterken. Zo heeft de mens wetten en regels ontworpen waaraan iedereen, inclusief de meest machtigen, zich moet houden. Daarmee samenhangend hebben we strafsystemen ontwikkeld: indien een individu op een ernstige overtredingen wordt betrapt, wordt hij of zij daar in de regel voor bestraft. Uit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van een strafsysteem zowel vertrouwen als samenwerking bevordert. Een strafsysteem maakt niet alleen handelen uit eigenbelang minder aantrekkelijk, het maakt ook normen duidelijk, en geeft vertrouwen dat anderen geen misbruik van je zullen maken. Dit zijn dus culturele ontwikkelingen die tegemoet komen aan de natuurlijk menselijke behoefte aan vertrouwen. Al met al kan geconcludeerd worden dat vertrouwen een product is van onze evolutionaire geschiedenis, omdat het noodzakelijk is om samenwerking en saamhorigheid te bevorderen. Vertrouwen in de medemens is goed voor de maatschappij omdat het jezelf en anderen aanspoort te handelen in het algemeen belang. Tegelijkertijd wil dit niet zeggen dat mensen elkaar altijd maar blind moeten of zullen vertrouwen. Een te blind vertrouwen maakt je kwetsbaar voor uitbuiting. De mens staat dus voor een voortdurende uitdaging om vertrouwen selectief te schenken aan anderen die dat vertrouwen waard zijn.   Dr. Jan-Willem van Prooijen ([email protected]) en Prof. Mark van Vugt ([email protected]) zijn werkzaam als onderzoekers bij de afdeling Sociale en Organisatiepsychologie van de Vrije Universiteit Amsterdam waar zij onderzoek doen naar de evolutionaire, sociale en politieke psychologie van vertrouwen, samenwerking, macht en leiderschap. Zij hebben uitgebreid over deze onderwerpen gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur alsmede in de populaire media.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. — Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij de onderwerpen psychologie en gedrag.

Lees hier het pdf van dit artikel.

Vertrouwen komt te voet, en gaat te paard, zo luidt het gezegde. Het is makkelijker om vertrouwen te verliezen dan te winnen. Vertrouwen ontstaat niet zomaar, meent de Britse hoogleraar Strategisch Management Reinhard Bachmann. Daarvoor zijn formele en informele regels nodig die onze verwachtingen dezelfde richting opduwen.

Door Reinhard Bachmann

Slechts twintig jaar geleden zouden weinig mensen hebben begrepen waarom vertrouwen een rol zou moeten spelen in onze sociaaleconomische en politieke debatten. Aan vertrouwen was geen gebrek. Niet op het niveau van organisaties, en in de samenleving evenmin. Voor academici moet er nauwelijks een saaier onderwerp denkbaar zijn geweest. In managementonderzoeken, eigenlijk in de gehele sociale wetenschappen, was literatuur over vertrouwen dan ook vrijwel onvindbaar.

Die tijden zijn veranderd! Momenteel is er nauwelijks een onderwerp dat meer in de belangstelling staat dan vertrouwen. Wie zich met onderzoek op dit gebied bezighoudt, wordt bijna bedolven onder de uiteenlopende boeken en publicaties over de ontwikkeling van vertrouwen, en steeds vaker ook over het herstel ervan. Zoiets gebeurt niet zonder redenen. Wat is er zo plotseling veranderd in de samenleving en de economie?

Vertrouwen minimaliseert kosten… Om te beginnen moet gezegd worden dat vertrouwen momenteel inderdaad een schaars, maar eveneens essentieel goed is geworden. Sommigen beweren dat in een wereld van moordende globale competitie, vertrouwen niets meer is dan een romantisch concept uit het verleden; iets wat de meesten van ons zich niet langer kunnen veroorloven. Maar tegelijkertijd wordt vertrouwen meer dan  ooit gezocht – en is het zelfs essentieel in vele situaties. Wie de bedrijfsliteratuur raadpleegt, stuit op het argument dat vertrouwen  een immense besparing van kosten kan opleveren en samenwerkings-verbanden vele malen effectiever maakt. Neem bijvoorbeeld een bedrijf dat zijn hoofdleveranciers kan vertrouwen op het gebied van leveringstijd en de kwaliteit van hun goederen. Dit bedrijf hoeft geen wezenlijke bedragen te verspillen aan het permanent controleren van haar zakenpartners of steeds te investeren in de overstap naar een ‘betere’ leverancier. Zodra een high-tech bedrijf kan rekenen op een betrouwbare strategische partner, kan zij hiermee niet alleen immense kosten besparen, maar zelfs de deur openen tot belangrijke innovaties die alleen mogelijk zijn door de bundeling van hun afzonderlijke kennis.

Wat weten we eigenlijk over de werking van vertrouwen, en hoe kunnen we die kennis praktisch toepassen? Vertrouwen is in feite een sociaal mechanisme dat de mate van onzekerheid kan reduceren. De vertrouwende creëert verwachtingen over het toekomstige gedrag van zijn vertrouweling, waarbij hij een bepaalde gedragsmogelijkheid verkiest en andere gedragskeuzes die in principe even waarschijnlijk zijn, besluit te negeren. Als een potentiële vertrouwende een mogelijke vertrouweling ontmoet, kan hij of zij bijvoorbeeld aannemen dat de vertrouweling het geld zal terugbetalen dat hij of zij van plan is uit te lenen. De vertrouwende zal alle andere mogelijkheden negeren, zoals de kans dat de vertrouweling nooit zal terugbetalen, te laat terugbetaalt, in een vreemde valuta of dat de situatie zodanig verandert dat de terugbetaling waardeloos blijkt. Oftewel, een vertrouwende is (of beter gezegd, gedraagt zich als) een irrationele actor, die niet de moeite wil nemen om de wereld om hem heen te overdenken. Maar dat is juist hetgene wat vertrouwen zo aantrekkelijk maakt: het bespaart kosten, kopzorgen, en vele andere vormen van inspanning.

…maar leidt tot risico’s Niettemin moet er – zoals bij elke perfect ogende oplossing – ergens een valkuil zijn. En die is er ook: vertrouwen brengt onvermijdelijk een risico met zich mee. Zodra we besluiten dat we iemand vertrouwen, verlossen we ons misschien van de last dat we voorheen alles van diegene moesten verwachten. Nu staan we echter voor het risico dat de vertrouweling ons zal verraden. Dat klinkt erg, maar bij nader inzien is het een behoorlijke vooruitgang om volledige onzekerheid te vervangen voor een specifiek risico. Risico kent immers, in tegenstelling tot onzekerheid, een binaire uitkomst. Er zijn dus slechts twee mogelijkheden: of het vertrouwen wordt gerechtvaardigd en de investering die we erop baseerden biedt winst, of niet. Dat is een veel betere situatie, die veel makkelijker te  hanteren is dan wanneer er totale onzekerheid regeert. Als diegene die vertrouwt is het niet langer nodig om rekening te houden met elke mogelijke vorm van gedrag dat de vertrouweling kan vertonen. Er is echter één ding dat de vertrouweling op elke mogelijke manier wil vermijden, en dat is naïviteit. Als we te veel vertrouwen tonen en daar onvoldoende reden voor hebben, zullen weinigen bereid zijn om troost te bieden zodra het misloopt. Terwijl we ons beseffen dat een zekere mate van risico op verraad onvermijdelijk is zodra we iemand vertrouwen, is er eveneens het besef dat er op zijn minst een zekere indicatie moet zijn dat dit inherente risico binnen bepaalde perken blijft. Die aanwijzing is essentieel en bepalend voor de verstandhouding. Het is dan ook duidelijk dat een potentiële vertrouwer, voordat hij zijn volledige vertrouwen zal investeren, eerst op zoek zal gaan naar redenen om te geloven dat het risico op verraad relatief laag is of tenminste binnen acceptabele normen blijft. De hoofdvraag is dus wat legitieme redenen zijn om aan te nemen dat het toegekende vertrouwen gerechtvaardigd is.

Hoe wetten vertrouwen creëren Sommige geleerden suggereren dat een betrouwbaar rechtssysteem deze legitieme redenen zal vormen. Stel je bijvoorbeeld een bedrijfssector voor waar er geen of nauwelijks wettelijke normen bestaan. Onder die omstandigheden zal je regelmatig in situaties belanden waar het – geheel terecht – veel te riskant lijkt om potentiële zakenpartners te vertrouwen en daarom waarschijnlijk vele mogelijke vruchtbare transacties aan je voorbij laten gaan. Vergelijk dit met omstandigheden waar sterke en betrouwbare wettelijke normen heersen. Hier zal je meer redenen hebben om een potentiële zakenpartner te vertrouwen. Niet zozeer omdat het je een dreigement in handen geeft waarmee je de andere partij kunt dwingen je belangen en overeenkomsten na te leven. Wie de samenwerking primair op dat argument baseert, zal daarmee weinig onderling vertrouwen creëren. Dat is uiteindelijk ook niet de reden dat er wetten bestaan. Wettelijke richtlijnen hebben in feite al gefaald zodra de naleving van contracten juridisch afgedwongen moet worden. Dat traject is kostbaar en luidt gewoonlijk het einde van een relatie in waar beide partijen voordeel uit konden halen. Wat de wet wél kan, is de verwachtingen tussen verschillende partijen in overeenstemming brengen. In die latente rol kan de wet zeer effectief zijn in het vooraf vermijden van conflicten. Wanneer jij weet dat ik weet dat er uiteindelijk sancties verbonden zullen zijn aan bepaalde wettelijke normen, zullen die normen ons gedrag voorspelbaarder maken. Dit ondanks het gegeven dat beide partijen erkennen dat het daadwerkelijk opleggen van die sancties nauwelijks een reële optie is. Dat is in feite de manier waarop de wet ons stimuleert tot het ontwikkelen van onderling vertrouwen.

Vertrouwen door sociale normen Indien alleen al het bestaan van bindende wettelijke normen de ontwikkeling van vertrouwensrelaties tussen individuen of organisaties kan stimuleren, zijn er dan andere institutionele regelingen, normen en standaarden die eveneens ‘ Er zijn veel te veel transacties nodig tussen partijen die vreemden voor elkaar zijn. Daarom is een vorm van vertrouwen die is gebaseerd op instituties onmisbaar’ de creatie van vertrouwen bevorderen? Die zijn er zeker. Alle vormen van niet-wettelijke normen, samen te vatten onder de term ‘sociale normen’, kunnen exact diezelfde functie vervullen. Neem bijvoorbeeld de geschreven of ongeschreven regels die brancheorganisaties aan hun leden geven als richtlijn voor verantwoord ondernemerschap. Als zulke organisaties genoeg invloed hebben en inderdaad de collectieve belangen van de gehele sector vertegenwoordigen, functioneren deze normen op dezelfde wijze als wettelijk bindende kaders. Stel bijvoorbeeld dat zo’n brancheorganisatie zijn leden voorschrijft dat het gepast is om leveringen binnen drie weken te betalen. Dat zou de verwachtingen van de betrokken actoren stevig op één lijn brengen en als. gevolg tot meer vertrouwen en betrouwbaarheid leiden in zakelijke relaties. Er zijn meer voorbeelden denkbaar van wat betrouwbare en collectief erkende normen kunnen bewerkstelligen. Stel je voor dat je een potentiële werkgever bent die ervan uit mag gaan dat de diploma’s van een eventuele werknemer een kloppend beeld geven van zijn kwaliteiten, op basis van algemeen geaccepteerde normen over training en opleiding. Onder die omstandigheden, die zeker niet overal en altijd vanzelfsprekend zijn, heb je veel meer reden om de sollicitant te vertrouwen. Het is immers onwaarschijnlijk dat je wordt opgescheept met iemand die het volledig ontbreekt aan de van hem/haar verwachte kennis en vaardigheden. Hoe vertrouwen te herwinnen? Wat vertellen deze overwegingen uiteindelijk over vertrouwen? De voornaamste boodschap is dat vertrouwen, zowel in het bedrijfsleven als bij ‘gewone’ burgers, enorm gestimuleerd kan worden door eerlijke en algemeen geaccepteerde regels die ons gedrag sturen. Wetenschappers hebben duidelijke bewijzen gevonden dat dit alle verschil kan maken. Sommigen noemen het ‘institutioneel bepaald vertrouwen’, anderen spreken van systeemvertrouwen, maar beide delen ze hetzelfde fundamentele inzicht: vertrouwen komt niet spontaan bovendrijven tussen afzonderlijke actoren. Het is eerder een essentieel element dat verweven is in de overkoepelende structuur van een bedrijfssysteem of samenleving, dat gestimuleerd, maar evengoed vernietigd kan worden door politieke besluiten. Zonder enige twijfel hebben intieme persoonlijke vormen van vertrouwen eveneens hun waarde. Niet alleen in de sfeer van familie en vrienden, maar ook in economische en macrosociale relaties. Niettemin is het van groot belang dat we onszelf ervan verzekeren dat er voldoende vertrouwen is gebaseerd op regelgeving. Moderne en gedifferentieerde sociaal-economische systemen kunnen niet functioneren op basis van persoonlijk vertrouwen alleen. Er zijn veel te veel transacties nodig tussen partijen die vreemden voor elkaar zijn, die bovendien vaak snel plaats moeten vinden. Dit is waarom een vorm van vertrouwen die is gebaseerd op instituties, onmisbaar is in de hedendaagse zakenwereld en de maatschappij als geheel. Deze inzichten bieden ook richtlijnen wanneer vertrouwen is verbroken als gevolg van zakelijke schandalen, zoals de Bernie Madoff-zaak en de wereldwijde financiële crisis. Om vertrouwen te herstellen, moeten we transparant en sterk geïnstitutionaliseerde regels hebben en naleven. Verdere economische deregulatie is niet het antwoord op de huidige vertrouwenscrisis. Integendeel: indien we vertrouwen willen herstellen in onze bedrijven en de samenleving, is het juist essentieel om enkele sleutelgebieden van onze sociaal-economische systemen te herreguleren. Hier ligt inderdaad een dringende politieke taak. Natuurlijk zijn er geleerden die een andere benadering verkiezen en concluderen dat er meer nadruk zou moeten liggen op ethisch gedrag en sociale verantwoordelijkheid. Het is echter onwaarschijnlijk dat dit de vertrouwenscrisis zal overwinnen. Uiteindelijk waren het immers niet falende individuele personen die ons in de problemen brachten, maar falende economische en politieke systemen. De menselijke aard is zoals het is. Hebzucht is daar een inherent onderdeel van en pogingen om daar iets aan te veranderen zijn weinig zinvol. Wat we echter wél kunnen en moeten veranderen, zijn beloningsstructuren en patronen van collectieve duiding. Het kan een stap zijn naar de wereld waarin vertrouwen niet langer het grote belangrijke vraagstuk is, omdat het wederom overal in overvloed te vinden is.   Reinhard Bachmann is hoogleraar Strategisch Management aan de Surrey Business School, University of Surrey, Groot-Brittannië.   Referenties R. Bachmann and A. Zaheer (2006). Handbook of Trust Research. Cheltenham: Edward Elgar. R. Bachmann and A. Inkpen (2011). ‘Understanding Institutional-based Trust Building Processes in Inter-organizational Relationships’. In: Organization Studies 32, 2. pp. 281-301   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. — Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij de onderwerpen psychologie en gedragReinhard Bachmann Waarom vertrouwen zo belangrijk is

Jan-Willem van Prooijen & Mark van Vugt Betrouwbare voorouders

Paul Dekker Vertrouwen we elkaar nog wel?

Tom van der Meer De paradox van de moderne democratie

Feiten & cijfers Tussen vrijheid en controle

Stephan Grimmelikhuijsen Onbekend maakt onbemind?

Thijs Kleinpaste Kleinpaste – Saluut aan Catalonië

Martijn Bergsma Vertrouwen als katalysator voor innovatie

Yao-Hua Tan Verantwoord vertrouwen

Eddie Schuyer Schuyer – Vertrouwen is goed, controle is beter

John Lloyd De macht van de media

Marijn Bosman D66-Debat – Vertrouwen is goed / controle is beter

 Joop Hazenburg Vertrouwen in Europa

Coen Brummer Boekrecensie – Trust: The social virtues and the creation of prosperity

Wouter Saes Postbus 66 – Oude filosofen over de vlaktaks

Pieter Derks Zoals de waard is….

 Lees hier het pdf van dit artikel. Door Pieter Derks Ach ja, Utopia. Ik ben er één keer op vakantie geweest, paar weken gekampeerd, maar ik moet zeggen: het wordt nogal overschat. Eigenlijk is het niet meer van deze tijd. Aardige mensen hoor, daar gaat het niet om, goed eten ook, maar iets als toelating tot de Eurozone kunnen ze wel vergeten. Bestuurlijk gezien is het een rommeltje. Ze doen maar wat! Geen begroting, geen CPB-beramingen, geen ecologische hoofdstructuur, geen regels aangaande gezichtsbedekkende kleding, geen kenniseconomie, volslagen onduidelijkheid over het ontslagrecht en de woningmarkt, geen triple-A status, sterker nog, helemáál geen rating van Standard & Poors, en een regering is er ver te zoeken. Daar red je het niet mee. Dan kun je bij hoog en bij laag beweren dat alles in jouw land vanzelf gaat, maar daar trapt Brussel natuurlijk niet meer in. Zonder duidelijkheid over het huishoudboekje van Utopia ontstaat er onrust op de markten, stijgt de rente, trekken investeerders zich terug, en voor je het weet dondert de hele boel als een kaartenhuis in elkaar – want het klinkt natuurlijk wel aardig, zo’n luilekkerland waar iedereen tevreden is, maar iemand zal dat hele verhaal toch moeten financieren. En het is dus níet de bedoeling dat de hardwerkende Nederlander daar uiteindelijk voor op moet draaien. Nee, als Utopia mee wil doen in de moderne tijd zal er toch echt drastisch hervormd moeten worden. Dan moeten heilige huisjes als gratis zorg, geen bezit en algehele deugdzaamheid zonder aarzelen op de schop. Er was een tijd dat Utopia als gidsland gold. Dat iedereen erbij wilde horen. En er zijn nog altijd politici die dromen van de dag dat hun land een Utopia zal zijn, die elke nieuwe maatregel zien als een kleine stap in de richting van die grote onhaalbare droom. Maar die verliezen het op dit moment natuurlijk hopeloos van pragmatici en boekhouders. Het is geen tijd voor vergezichten. Als een politicus tegenwoordig al een voorbeeld aanhaalt, is het vooral om te laten zien wat hij níet wil zijn. We moeten geen Griekenland worden, en geen België, en oppassen dat we geen Spanje worden. Niet zo inspirerend misschien, zo’n negatieve formulering van je ambitie, maar vergis je niet: je kunt er als politicus een eind mee komen. Willem van Oranje wilde ook geen Spanje worden, en had nog een alleraardigste carrière. Nee, Utopia is niet van deze tijd. Geen schijn van kans om de Eurozone of EU te betreden, of de NAVO – ze mogen niet eens meedoen aan het EK voetbal, al heeft dat een andere reden. Het voetbalteam van Utopia wint namelijk altijd alles, en dat is ontzettend irritant. Maar goed, waar ze het ook aan te danken hebben: Utopia valt overal buiten. Je hoort er zelden nog iemand lovend over spreken. Je hoort er überhaupt maar weinig over. Niet dat ze dat in Utopia iets kan schelen – zaken als begrotingsdiscipline, internationale concurrentiepositie of rente op staatsobligaties doen er maar weinig toe als je gelukkig bent. Maar misschien zou het ons geen kwaad doen om zo af en toe eens aan ze te denken. Want het mag dan praktisch niet zo haalbaar zijn, dromen mag altijd. Sterker nog: er zijn beroepen waarin het wat mij betreft verplicht zou moeten zijn. En politicus is er daar sowieso één van.   Pieter Derks is cabaretier en gastcolumnist van idee. www.pieterderks.nl   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2012: Utopia: wat is wenselijk? Wat is haalbaar?.  Lees hier het pdf van dit artikel. Het aprilnummer van Idee was geheel gewijd aan het themaVertrouwen: tussen vrijheid en controle. Alhoewel de aandacht in dit nummer voor vertrouwen tussen met name overheid en burgers zinvol is, miste Idee-lezer Hans Onno van den Berg het thema vertrouwen tussen overheid en bedrijfsleven en stuurde een artikel naar Postbus66. Door Hans Onno van den Berg Vertrouwen is de kern van menselijke samenwerking; zonder vertrouwen gaat niemand met iemand in zee. Vertrouwen is daarmee ook een van de meest krachtige motoren van economie en handel. We kennen allemaal de ongrijpbare begrippen ‘consumentenvertrouwen’, ‘ondernemersvertrouwen’ of nog vager, het ‘vertrouwen van de financiele markten’. Ook tussen bedrijven onderling is vertrouwen cruciaal. Een enkele keer wordt bij een eerste levering boter bij de vis gevraagd of zelfs vooruitbetaling, maar bij een tweede levering is er al sprake van krediet (in het Latijns credere = geloven of toevertrouwen). Ook in arbeidsverhoudingen blijkt vertrouwen een doorslaggevende rol te spelen. Werknemers willen hun baas kunnen vertrouwen en willen een baas die vertrouwen in zijn medewerkers stelt. Vertrouwen vermindert de noodzakelijke controle (weg met de prikklok), verhoogt het zelfsturend vermogen en de creativiteit van medewerkers. Dit veelsoortige belang van vertrouwen in economische zin, bestaat echter niet zonder stevige wettelijke rugdekking in het Burgerlijk Wetboek. ‘Afspraak is afspraak’ is vastgelegd in een reeks artikelen die het partijen mogelijk maken om bij het verzaken van het vertrouwen hun recht te halen. Politiek wordt wel georganiseerd wantrouwen genoemd (zie het artikel van Tom van der Meer in Idee (2012), nr. 2), onze rechtsstaat is daarentegen gecodificeerd vertrouwen. Wettelijk afdwingbare regels zijn cruciaal voor het organiseren van economisch vertrouwen. Teveel regels – maar ook te weinig regels – belemmeren echter juist weer het economische verkeer. In dit artikel ga ik in op dit spanningsveld. Van wantrouwen naar vertrouwen Sinds Balkenende I zijn overheid en bedrijfsleven samen bezig de administratieve lasten en regeldruk voor het bedrijfsleven te verminderen. Heel veel regels gaan over veiligheid: veilig voedsel, veilige auto’s, een veilige petrochemische industrie, een veilige opslag van vuurwerk, veilige arbeidsomstandigheden… Veel gaat ook over eerlijkheid: open inschrijvingen, eerlijke concurrentie, bij cao vergelijkbare arbeidsvoorwaarden… Tot nu toe lijkt veel regelgeving te zijn geënt op wantrouwen, vanuit de premisse dat de burger beschermd moet worden tegen het bedrijfsleven en de werknemer tegen zijn baas. Veel regelgeving is gebaseerd op de overtuiging dat de overheid de regels en het toezicht helemaal zelf moet verzinnen, omdat het bedrijfsleven er anders een potje van maakt en de markt overspoeld zou worden met onveilig speelgoed, vuurwerkrampen, lekkende olietankers of ziekmakend voedsel. Dit uitgangspunt van huidige regelgeving miskent echter het feit dat de overgrote meerderheid van deze bedrijven en werkgevers zelf ook graag geniet van veilig voedsel, veilige huizen en gezonde buitenlucht, zijn klanten graag goede waar levert en houdt van tevreden medewerkers. En zeker zo belangrijk, juist deze meerderheid heeft er alle belang bij de zich niet aan de regels houdende minderheid hard aan te pakken. Het toverwoord hier is ‘level playing field’. Als onveiligheid en oneerlijkheid niet worden afgestraft heeft het bedrijfsleven dat wel veilig en eerlijk werkt daar groot nadeel van. Daarom moeten mijns inziens regels ter verbetering van veiligheid en eerlijkheid samen met het bedrijfsleven worden bedacht. Zij weten immers als geen ander waar de risico’s op onveiligheid of oneerlijkheid zitten. Sinds een aantal jaren wordt het bedrijfsleven inderdaad ook meer bij regelgeving betrokken. Hierbij is niet wantrouwen – het bedrijfsleven probeert regels te ontduiken – maar vertrouwen het sleutelwoord. Deze nieuwe aanpak heeft grote gevolgen. Zo zijn gedragsregels vervangen door doelformuleringen, waarbij de mogelijkheid bestaat om met alternatieve maatregelen te komen die het zelfde doel bereiken (bv. brandveiligheid). Meer in het algemeen is het Right to Challenge ingevoerd, waarmee bedrijven alternatieven kunnen aandragen voor in hun ogen niet of slecht werkende regelgeving. Er zijn een paar honderd vergunningenstelsels afgeschaft, waarbij veel (papieren) regelgeving vooraf is vervangen door controle achteraf. De invoering van het algemeen subsidiekader in 2007 heeft alle vooraf in te dienen plannen en boekhoudkundige verantwoordingen tot een bedrag van € 50.000 afgeschaft en vervangen door een inhoudelijke verantwoording achteraf. In de Arbowet wordt er tegenwoordig van uitgegaan dat werknemers en werkgevers met elkaar het beste weten wat veilig werken is en dat de arbeidsinspectie niet meer hoeft te doen dan de in een Arbocatalogus afgesproken werkwijzen te bekrachtigen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. De lijst van maatregelen die op basis van het vertrouwensparadigma zijn genomen is omvangrijk: verandering van het activiteitenbesluit, de omgevingswet, de bouwregelgeving, afschaffen van de verplichte welstandtoets, een inspectievakantie voor bedrijven met goed gedrag en een selectief gebruik van de wet Bibob, gericht op alleen die ondernemer van wie er een gegronde verdenking bestaat dat hij/zij fraudeert. Tot slot is de vertrouwensaanpak in het programma Regeldruk Bedrijven opgenomen in drie pilots voor de haven, de chemische industrie en de horeca, waarbij in samenwerking tussen wetgever, inspectie en bedrijven aan bedrijven de ruimte wordt geboden om binnen de gestelde veiligheids- en milieueisen zelf tot de meest effectieve invulling te komen. Temperen van regelreflex Deze aanpak, gebaseerd op vertrouwen en zelfregulering, heeft in mijn ogen tot nu toe veel succes geboekt. De aanpak leidt niet alleen tot betere regelgeving, efficiënter en specifieker toezicht en minder irritatie, maar ook tot besparingen die bij het bedrijfsleven kunnen oplopen tot tientallen miljoenen. Het programma loopt nog door tot 2015 en – ook met een nieuw kabinet – zijn de verwachtingen erover hoog gespannen. Als we het groots formuleren is er op veel plekken sprake van een paradigmashift van wantrouwen naar vertrouwen. Om daar een goed vervolg aan te geven moet er echter nog veel gebeuren. Ontwerp samen met het bedrijfsleven risicoprofielen; bij kleine risico’s kan meer worden overgelaten dan bij grote. Ontwerp maatregelen om veiligheidsrisico’s te bestrijden en eerlijk handelen te bevorderen in samenspraak met het – goedwillende deel van het – bedrijfsleven. Vervang bij de meeste risico’s alle papieren controles vooraf door toezicht achteraf. Straf schending van het vertrouwen hard (vergelijk het aangiftebeleid bij de belastingdienst). Beloon goed gedrag met minder controles. Zet vol in op het Right to Challenge zodat het bedrijfsleven zelf met betere alternatieven kan komen. En als laatste, temper de regelreflex door een cool-down periode na incidenten. Vooral dit laatste punt verdient veel aandacht. Nog steeds schiet de overheid bij elk incident in de zogenaamde regelreflex. Vuurwerkramp Enschede, het Hemeltje in Volendam, de cellenbrand op Schiphol, Chemiepak in Moerdijk; na het onvermijdelijke Zwarte Pieten over de schuldvraag, volgt even onvermijdelijk de roep om meer en betere regelgeving en meer of beter toezicht vanuit de overheid. Het kan best zijn dat er meer en betere regelgeving of toezicht nodig is, maar juist na een ramp moeten zowel analyse als oplossing plaatsvinden samen met het bedrijfsleven. Want dat bedrijfsleven betreurt de ramp niet minder dan de burger of de overheid. Vertrouwen bloeit alleen als het politiek goed is georganiseerd, in de gaten wordt gehouden door kritische consumenten en burgers en een actief maatschappelijk middenveld en tot slot wettelijk goed is/wordt verankerd. Een voorbeeld van slecht georganiseerd vertrouwen is ongetwijfeld ons bankwezen. Beurskoersen worden geacht het vertrouwen in het economie te weerspiegelen, maar doen dit steeds minder. Was de monetaire wereld voorheen een spiegel van de ‘werkelijke’ economie, nu zijn koersen en ratings een eigen leven gaan leiden en veroorzaken reacties binnen de ‘werkelijke’ economie van bedrijven, banken en overheden, in plaats van deze te weerspiegelen. Het gevolg is dat wij ons vertrouwen in de beurs als graadmeter van de economie en de ratingbureaus als thermometer van de wereldeconomie in hoog tempo aan het verliezen zijn en steeds meer bedrijven overwegen zichzelf weer van de beurs te halen (recent Tom Tom). Dit verlies aan vertrouwen vraagt om actief overheidsingrijpen. De verbinding tussen de financiële markt en de echte economie moet worden hersteld door beperkingen aan banken en het tegengaan van speculatieve handel op de beurs. Ook hier worden alleen de goede oplossingen gevonden als er samen met – goedwillende – bankiers naar de oplossing wordt gezocht. Herman Wijffels is er met zijn Sustainable Finance Lab klaar voor. In alle opzichten is er nog een wereld te winnen. Want de vertrouwensaanpak werkt het beste als hij wordt gehanteerd in de hele keten van ontwerp, wet- en regelgeving tot en met toezicht. Nog teveel politici en ambtenaren zijn onnodig terughoudend en denken het zelf beter te kunnen.D66 kan bij de verdere ontwikkeling van de vertrouwensaanpak een belangrijke rol spelen. Want juist D66 baseert zich op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en biedt het evenwicht tussen het al te liberale Gods water over Gods akker (VVD) en de stiekeme, maar o zo ontmoedigende controledrift van PvdA en SP.   Hans Onno van den Berg was tot halverwege 2011 voorzitter van het Platform Administratieve Lasten en Regeldruk van VNO/NCW en MKB-Nederland en lid van de commissie-Wientjes over dit onderwerp.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2012: Utopia: wat is wenselijk? Wat is haalbaar?, en is te vinden bij het onderwerpen gedrag en mensen onderling.