[email protected].
Hier kunt u meer informatie vinden over het organiseren van een bijeenkomst.Sociaal-liberalen vertrouwen op de eigen kracht van mensen. Mensen zijn zo creatief dat ze steeds opnieuw zelf oplossingen vinden. Mensen zoeken voortdurend onderlinge verbinding, wat de basis biedt voor samenhang in de maatschappij. We willen dat de overheid deze kracht, vindingrijkheid en creativiteit van mensen ondersteunt en ruimte geeft.
De Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66, gaat in dit essay dieper in op het vertrouwen op de eigen kracht van mensen als centraal uitgangspunt van het sociaal-liberalisme. Wat is deze kracht? Waarom vindt D66 dat we hierop kunnen vertrouwen? En waar houdt het op? Wanneer moet de overheid ingrijpen? Dit essay verkent dergelijke vragen. Want de grenzen van dit vertrouwen liggen niet vast, maar moeten voortdurend worden bediscussieerd en beargumenteerd.
U kunt hier deze publicatie als PDF downloaden.
U kunt de publicatie in de webshop bestellen.
De richtingswijzers Streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving, Denk en handel internationaal, Koester de grondrechten en gedeelde waarden en Beloon prestatie en deel de welvaart zijn ook uitgewerkt in essays.Prestatie belonen en welvaart delen vormen twee kanten van dezelfde sociaal-liberale medaille. Vanuit het ideaal van individuele vrijheid en zelfbeschikking past het om mensen te belonen voor de prestaties die ze leveren. Als individuen de vruchten mogen plukken van hun werk kunnen ze daadwerkelijk vrij zijn om hun leven naar eigen inzichten te leiden. Tegelijkertijd is een individuele verdienste nooit uitsluitend het resultaat van een individuele inspanning. Als welvaart niet gedeeld wordt, komen teveel mensen überhaupt niet in de gelegenheid om te presteren.
In dit essay verkent de Mr. Hans van Mierlo Stichting vragen rond sociale rechtvaardigheid. Sociale rechtvaardigheid is geen kwestie van cijfers, statistiek en economische modellen; het is een moreel vraagstuk waaraan mensen onderling een invulling moeten geven. Markt noch overheid is in staat om te bepalen wat sociaal rechtvaardig is. Alleen mensen onderling kunnen dat onderscheid maken. Het vraagt daarom een structureel en volwassen maatschappelijk gesprek, en een politieke vertaling daarvan. Dit essay biedt aanknopingspunten voor, en een oproep aan iedereen om dit maatschappelijke gesprek aan te gaan.
U kunt hier deze publicatie als PDF downloaden.
U kunt de publicatie in de webshop bestellen.
De richtingswijzers Vertrouw op de eigen kracht van mensen, Streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving, Denk en handel internationaal en Koester de grondrechten en gedeelde waarden en zijn ook uitgewerkt in essays.Mr. Hans van Mierlo Stichting organiseert de Van Mierlo Academie
De eerste editie van de Van Mierlo Academie is inmiddels afgelopen. Geïnteresseerden die zich willen aanmelden voor de volgende editie kunnen mailen naar [email protected].
Opzet en doelgroep
De Van Mierlo Academie is bedoeld voor geïnteresseerden – leden en niet-leden van D66 – in het sociaal-liberale gedachtegoed. In drie bijeenkomsten wordt uitgebreid stil gestaan bij drie belangrijke publicaties van de Mr. Hans van Mierlo Stichting: Ordening op Orde, Van opgelegde naar oprechte participatie en de 5 essays rondom de richtingwijzers van D66. Na afloop zullen de deelnemers niet alleen kennis hebben van deze publicaties, maar ook weten hoe deze zijn toe te passen op de politieke praktijk. De bijeenkomsten zullen plaatsvinden op drie zaterdagen tussen 11.00 en 17.00 uur op het Landelijk Bureau van D66 in Den Haag.
Voorafgaand aan iedere bijeenkomst wordt er van de deelnemers verwacht de desbetreffende publicatie te hebben gelezen en eigen gemaakt, zodat hier met de andere deelnemers en met de docenten in gesprek over kan worden gegaan. Zowel theoretische verdieping als praktische casussen zullen uitgebreid besproken en onderzocht worden.
De Van Mierlo Academie zal in een kleine setting plaatsvinden met een beperkt aantal deelnemers: deelname aan alle bijeenkomsten is daarom verplicht.
Kosten en aanmelden
De deelnemersbijdrage aan de Van Mierlo Academie is € 50,-. Hiervoor krijgt u de publicaties ‘Ordening op Orde’ en ‘Van opgelegde naar oprechte participatie’ thuisgestuurd.
Om u aan te melden voor de Van Mierlo Academie kunt u een mail sturen naar [email protected]. Indien u vragen heeft over de Van Mierlo Academie kunt u ook via dit emailadres contact opnemen.In de huidige tijd zorgen vier generaties zorgprofessionals voor drie generaties ouderen. Dit betekent grotere expertise en creativiteit. Maar ook grotere verschillen in inzichten en behoeften. Voor een blijvend goede zorg zijn nieuwe vormen van samenwerking en zorg nodig, stelt Robbert Huijsman. Het aloude generatiecontract is aan aanpassing toe.
Door Robbert Huijsman
HET GENERATIECONTRACT – de stilzwijgende afspraak dat jongeren voor ouderen zorgen als zij hulpbehoevend worden – dwingt de samenleving tot het opbrengen van de vergrijzingskosten van pensioenen en (ouderen)zorg en tot hulp (in geld en zorg) tussen leden van eenzelfde familie. Deze geïnstitutionaliseerde solidariteit, onderdeel van de rechtsstaat, erodeert in de huidige maatschappelijke context. De terugtredende overheid noopt tot het ontwikkelen van nieuwe vormen van solidariteit tussen generaties. Zo pleit de cso, koepel van ouderenorganisaties, zelfs voor een sociale zorgplicht voor niet-werkende ouderen tijdens hun derde levensfase (tussen 55 en 70 jaar oud).
Generatieperspectief
Een generatie is geboren in eenzelfde periode van ongeveer vijftien jaar en heeft een gedeelde beleving van de tijdgeest, met eigen sociale gebruiken en overtuigingen. Iedere generatie heeft een leidende, representatieve groep mensen die goed aanvoelt welke cultuurpatronen niet meer vitaal zijn en als voorhoede invloed uitoefent op vernieuwing. De protestgeneratie van babyboomers (1940-1955) wordt de nieuwe generatie ouderen met heel nieuwe eigenschappen, behoeften en gedragsstijlen. Het is de generatie van flower power, vrouwenemancipatie, geestverruimende middelen, inspraak in organisaties, opbouw van de verzorgingsstaat en hoger onderwijs. De huidige zorgbehoevende ouderen komen nog uit de ‘vooroorlogse generatie’ (1910-1925) en de ‘stille generatie’ (1925-1940), met relatief veel vertrouwen in gezag, overheid en collectieve voorzieningen. Bij hen staan bestaanszekerheid en basale levensbehoeften voorop, mede door hun ervaringen met oorlogen en (olie)crises. Nu de babyboomers ouder worden, komt er versnelling in ouderenparticipatie, cliëntenmedezeggenschap in zorgorganisaties, zelfmanagement en zelfbeschikking, ook aan het eind van het leven. De nieuwe ouderen leven langer, met meer ziekten en beperkingen, willen eigen regie en persoonlijke zorg-op-maat thuis in de eigen omgeving. De nieuwe ouderen nemen zelf de verantwoordelijkheid voor eigen gezondheidsvaardigheden, ondersteund door allerlei nieuwe technologie. Dat gaat leiden tot andere profielen en gedragingen van zorgklanten en andere interacties met zorgverleners en -organisaties.
Op de werkvloer
Ook de beroepsbevolking vergrijst en moet langer werken, waardoor steeds meer generaties zorgprofessionals actief blijven. Die moeten radicaal anders gaan denken. Van paternalistisch gedrag waarin de patiënt moet ‘dulden’ (de letterlijke vertaling van patiënt uit het Latijn) moeten zij overgaan tot coachen en adviseren, in co-creatie met de cliënt. Zij moeten redeneren vanuit het cliëntperspectief op kwaliteit van leven en service, en minder vanuit het professionele perspectief op richtlijnen voor behandeling en zorg. Dit past uitstekend bij de nieuwste ‘digi-generaties’ zorgprofessionals die zijn opgegroeid in het multimedia- tijdperk, multitaskend met devices in allerlei nieuwe communities in de cloud (het Engels komt gratis mee). Maar we weten nog niet hoe de generatiedynamiek tussen hulpverleners vorm moet krijgen en kan renderen. Hoe ga je als manager uit de ‘pragmatische generatie’ (1970-1985) of als directeur uit de ‘protestgeneratie’ om met de nieuwe talenten uit de ‘grenzeloze (digi)generatie’ (1985-2000)? Zij die verantwoordelijkheid én bescherming vragen, in een hecht team willen werken maar niet honkvast zijn, flexibiliteit in werkplek en werktijd vragen, maar ook directe feedback? Samenwerken in teams wordt moeilijker door generatiedynamiek, wat kan leiden tot energieverlies, verminderde effectiviteit en lagere productiviteit. Terwijl die samenwerking juist erg nodig is om samenhangende dienstverlening aan ouderen te kunnen leveren.
Generatiemanagement
Beleidsmakers en bestuurders van (zorg)organisaties zijn zich nog niet zo bewust van wat er allemaal speelt tussen generaties. Aart Bontekoning, organisatiepsycholoog en gepromoveerd op generaties in organisaties, heeft dat in het bedrijfsleven onder de aandacht gebracht. In de (ouderen) zorg is generatiemanagement nog pril. Juist daar werkt het twee kanten op, enerzijds naar teams op de werkvloer en anderzijds in de relatie met zorgvragers. Her en der begint de zoektocht naar werkwijzen die inspelen op generatieverschillen wat overtuigingen en opvattingen betreft, en wensen en behoeften. Bij de vooroorlogse generaties zullen zelfmanagement en gezamenlijke besluitvorming niet aanslaan, maar de toekomstige ouderen kennen straks niets anders dan personalised care en e-health. Ook ontstaan nieuwe generaties mantelzorgers en vrijwilligers, met andere drijfveren en behoeften dan vorige generaties. Zo groeit een boeiende, maar potentieel conflictrijke generatiedynamiek tussen oudere generaties onderling en met jongere generaties zorgprofessionals. Instellingen moeten de dialoog tussen deze zeven generaties tot stand brengen om samen op zoek te gaan naar productieve en helende interacties. Dat is ook voor onderzoekers nog een braakliggend terrein.
Robbert Huijsman (@RobbertHuijsman) is hoogleraar Management & Organisatie van Ouderenzorg bij het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en senior manager Innovatie bij Zilveren Kruis Zorginkoop (Achmea).
Sinds 1998 noemt D66 zichzelf een sociaal-liberale partij. Maar wat betekent dit eigenlijk? En wat betekent het niet? Wat is de achtergrond van deze politieke stroming en wat is het gedeelde gedachtegoed dat ons verbindt?
De Van Mierlo Stichting verzorgt een presentatie over het sociaal-liberalisme waarbij zowel de kenmerken als de misvattingen omtrent het sociaal-liberalisme aan bod komen. Zo geven we toelichting over de vijf sociaal-liberale richtingwijzers, die sinds 2006 door de Van Mierlo Stichting zijn ontwikkeld, en het onderscheid tussen ‘positieve’ en ‘negatieve’ vrijheid om houvast te geven bij het nadenken over politieke vraagstukken vanuit sociaal-liberaal perspectief. Wat betekent het als we vertrouwen op de eigen kracht van mensen en hoe hangt dat samen met ons streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving? De onderlinge samenhang tussen de richtingwijzers zal uitgelegd worden, alsmede hoe deze uitgangspunten de basis vormen voor standpunten. Ze geven inzicht niet in wat we vinden, maar in waarom we iets vinden.
Wilt u deze cursus voor uw afdeling aanvragen? Neem dan contact op met de Van Mierlo Stichting via Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
ERWIN NYPELS IS een doorzetter – wie hem ook maar een beetje kent, zal dat onmiddellijk bevestigen. Hij was een van de D66’ers van het eerste uur, Tweede Kamerlid van 1967 tot 1989, en korte tijd minister in het interimkabinet-Van Agt III. Daarna was hij vooral gedurende vele jaren een bevlogen participant in het nationale pensioendebat, ook toen dat nog nauwelijks werd gevoerd. En die bevlogenheid duurt voort: onlangs nog publiceerde hij onder de titel De macht gedeeld een overzicht van zijn inspanningen gedurende 45 lange jaren om gepensioneerden medezeggenschap te verlenen in pensioenfondsbesturen. Op 1 juli 2013 trad eindelijk de initiatiefwet-Koser Kaya-Blok in werking, een co-productie van D66 en vvd, die deze medezeggenschap veiligstelde voor bedrijfstakpensioenfondsen en bevestigde voor ondernemingspensioenfondsen. Het was voor alle betrokkenen, inclusief Erwin Nypels, een welverdiend feestelijk moment. Het boekje van Erwin Nypels is in zijn gedetailleerdheid vooral voer voor liefhebbers. Maar het illustreert in zijn beschrijving van een eindeloze Echternach-processie wel fraai het lome tempo van de institutionele hervorming. Verhinderen door vertragen is voor de tegenstanders van verandering in Nederland een wel zeer verleidelijke strategie – en dat geldt natuurlijk niet voor pensioendiscussies alleen. We raken hier aan een algemeen principe: de mate waarin en het gemak waarmee eerdere besluiten ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn goede indicatoren van de veranderbaarheid van een bestuurlijk systeem. De veranderingssnelheid binnen een bestuurssysteem moet natuurlijk niet al te hoog zijn – een moment van herbezinning is altijd nuttig, leve de Eerste Kamer – maar vele lezers zullen vooral vrezen voor het tegengestelde. Wie ooit verzand is geraakt in een ruimtelijke-ordeningsprocedure omringd door vasthoudende actiegroepen zal hun zorgen herkennen. Wie echter denkt dat Nederland het voorbeeld bij uitstek is van een stroperig systeem – alleen al de onvertaalbaarheid van die kwalificatie zou dat kunnen doen vermoeden – kan troost vinden bij recente beschouwingen van Francis Fukuyama. Hij wijt in zijn laatste boek de politieke malaise in de Verenigde Staten niet in de laatste plaats aan de lange route die politieke voorstellen moeten afleggen naar hun inwerkingstreding. En aan de vele mogelijke struikelmomenten onderweg; ook de Amerikaanse rechterlijke macht laat zich daarbij niet onbetuigd. Over de Europese democratieën is hij aanmerkelijk positiever, met het Verenigd Koninkrijk voorop. Als tegenstanders daar even niet opletten, dan is de rit al bijna gereden. Wat ons hoogstens zorgen zou moeten baren, is zijn overtuiging dat het gletsjertempo van de reguliere Europese besluitvorming in Brussel al behoorlijk Amerikaanse trekjes begint te vertonen. Veranderen gaat nooit vanzelf, noch in Nederland, noch elders. Voorbeelden van succesvolle snelle veranderingen (de aanval op de plofkip) suggereren dat volhardende vasthoudendheid een karaktertrek is die kenmerkend is voor elke succesvolle veranderaar. Voor een partij zoals D66, die graag ruimte maakt voor kalme redelijkheid maar ook zo graag in hoog tempo wil veranderen, is een hardnekkige democratische doorzetter met een onuitputtelijk uithoudingsvermogen zoals Erwin Nypels een leerzaam rolmodel. Alexander Rinnooy KanHeeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Knuppel in het hoenderhok: Als idealen geen dogma’s moeten worden en standpunten niet in steen gehouwen, is kritische reflectie onontbeerlijk. Een goed gemikte knuppel in het hoenderhok kan hierbij behulpzaam zijn, zeker als die de randen van de discussie opzoekt. Wat vindt u van deze kwestie? Permanente screening in de kinderopvang creëert een schijnveiligheid. Ouders moeten zich weer primair verantwoordelijk voelen voor het welzijn van hun kind. Door Mark Sanders Sinds de zedenzaak in het Amsterdamse kinderdagverblijf Het Hofnarretje en de Commissie- Gunning (2011) die daarop adviseerde hoe de veiligheid in de kinderopvang te vergroten, is het er niet veel beter op geworden. Dat zien we vaker in Nederland. Voor de hand liggende oplossingen maken het probleem alleen maar groter. Bureaucraten drukken lang gekoesterde wensen door, omdat we er niet over nadenken en omdat kritische geluiden – als het veiligheid betreft – na een incident taboe zijn. Dat zie je bij treinen, banken, terreur en zeker ook in de kinderopvang. De schok die Robert M. teweeg bracht, was enorm. Mensen reageren dan heel primitief. Zo snel mogelijk, zo veel mogelijk doen om het gevaar op zo groot mogelijke afstand te plaatsen van het eigen, veilig gewaande leven (en dat van de kinderen natuurlijk). De illusie van controle en veiligheid moet hersteld. Op de maatregelen volgt de veronderstelling dat er geleerd is van het verleden en dat het nu toch echt beter is. Margo Trappenburg (2010) noemt dit de ‘risico-regelreflex’. Hoe extreem sterk deze is in Nederland komt goed naar voren in een vergelijking met België. Daar was enkele jaren geleden in Antwerpen een minstens even schokkend incident op een kinderopvang. De reactie van de verantwoordelijk bewindspersoon op de roep om actie was: “Hier gaan we geen beleid op maken. Want dat zou betekenen dat we van onze crèches bunkers moeten maken en dat willen we niet. Dit is een risico dat we lopen.” (Helsloot & Scholtens 2015, casus 27) Die Belgische reactie spreekt me erg aan. Hoe anders was de reactie op Robert M. en het advies van de Commissie-Gunning. Als direct gevolg van haar onderzoek staan nu in Nederland ruim 70.000 mensen onder permanente screening bij Justitie. En wat heeft dat opgeleverd? In anderhalf jaar tijd 124 meldingen (szw, 2014), waarvan veel meldingen (88) van bij gastouders ingeschreven huisgenoten. Slechts 23 meldingen gaan over werknemers in de kinderopvang. De meesten daarvan zijn inmiddels ontslagen, sommige misschien terecht. 20 procent van de meldingen betreft zedendelicten), al vallen daar ook heel andere dingen onder dan ontucht met minderjarigen. De meerderheid is echter geweldpleging en drugsdelicten, en dan dus vooral van ingeschreven huisgenoten van gastouders. Meestal wordt dat opgelost door ze gewoon uit te schrijven. Het lijkt vooralsnog dus allemaal marginaal. Misschien komen er nu meer meldingen met het recente besluit van staatssecretaris Dijkhof dat ook bij vermelding in politierapporten een vog ingetrokken kan worden. Vanaf komend jaar is dus een beschuldiging of verdenking al genoeg voor een beroepsverbod. Alle risico’s de wereld uit. Volgens de statistieken is je kind nergens veilig – zelfs de eigen ouders zijn soms betrokken bij misbruik. De permanente screening legt (noodgedwongen) arbitrair een grens. Wat erger is: om alle risico uit te sluiten wordt mensen een beroepsverbod in de kinderopvang opgelegd zonder dat zij een risico vormen. Slachtoffers van onze angst, maar vooral van onze weigering om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Als ouder ben je en blijf je immers zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van je kind. Niet de overheid, de crèchehouder of de toezichthouder. Die ouder moet dan wel alle instrumenten krijgen (of eisen) om die verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Voorlichting, webcams maar ook vooral: terug naar je gezond verstand. Je laat je kind niet achter bij mensen die je niet vertrouwt. Als je niet rustig op je werk zit zonder camera in de verschoonruimte (het bestaat echt) dan moet je misschien op je intuïtie vertrouwen, en niet op permanente screening. En als mensen je vertrouwen beschamen, heb je je in eerste plaats als ouder vergist. Je hebt dan uiteraard het recht aan je zijde. Maar dan is het kwaad geschied. Voorkomen is in dit soort gevallen niet beter dan genezen. Het individuele verantwoordelijkheidsbesef lijdt namelijk sterk onder de schijnveiligheid. Het gezond verstand en de alertheid van ouders en professionals bieden de beste garantie op veilige kinderopvang. De overheid is op voorhand kansloos. Al het getoeter dat er kordaat wordt opgetreden doet de alertheid die er echt toe doet, afnemen. Ouders moeten zich (weer) realiseren dat ze hun kwetsbare kind achterlaten bij voor hen (en hun kinderen) volstrekte vreemden. En die vreemden, de professionals, moeten zich realiseren dat zij primair dat vertrouwen dienen waar te maken. Daar is af en toe een breed uitgemeten incident helaas voor nodig. Als je geen risico wilt lopen, moet je de opvang anders regelen. Het schuldgevoel en onbehagen dat ouders voelen moet de regering (en onze partij) niet met veel verbaal geweld wegredeneren, met het oog op arbeidsparticipatie en vrouwenemancipatie. Ze zet er immers maar weinig echte garanties voor in de plaats. Doen alsof een Robert M. in het huidige systeem van permanente screening niet meer kan toeslaan, is bijna crimineel en onverantwoord. De eerste en belangrijkste verantwoordelijkheid van ouders (ook vaders!) is het welzijn van hun kinderen. Die verantwoordelijkheid mag zwaar wegen. Arbeidsmarktparticipatie, financiële zelfstandigheid en het betalen van belasting komen daar pas op heel grote afstand achteraan. Ik daag u allen uit het hiermee oneens te zijn. Mark Sanders is werkend vader en lid van de redactieraad van idee.Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Steeds meer scholen besteden aandacht aan de gezondheid van hun leerlingen, door ongezond gedrag te verbieden of bemoeilijken en een gezonde leefstijl te bevorderen. Maar wie gaat er nu eigenlijk over de gezondheid van kinderen? Biedt de rechter uitsluitsel? Door Nadine van Engen Casus De zitting van de rechtbank is geopend! Vandaag is de zitting gewijd aan de zaak ‘ouders versus school’. Het geschil gaat over het recht op ongezond leven op school. Op de (fictieve) middelbare school Tonio College zijn energiedrankjes verboden. Er mag niet meer gerookt worden op het schoolplein. Leerlingen volgen minimaal drie lesuren per week sport. In de kantine bestaat het aanbod uit verantwoorde producten. Op schoolfeesten wordt geen alcohol geschonken. Eén lesuur per week is vrij geroosterd voor kookles. En binnen een straal van 350 meter van de school zijn er geen coffeeshops meer. Het nieuwste voorstel van het Tonio College is dat alle kinderen verplicht ontbijten op school voordat ze aan hun lessen beginnen. Aanklager: De ouders “ Wij zijn van mening dat het voorstel om alle kinderen verplicht te laten ontbijten op school te ver gaat. Is dit niet iets wat wij, als ouders, in samenspraak met ons kind mogen bepalen?” Zelfbeschikkingsrecht We begrijpen dat de school ‘het gezonde leven’ promoot. We vinden het heel goed dat er niet wordt gerookt op het schoolplein en dat alcohol verboden is op schoolfeesten. Wel krijgen we de indruk dat er sprake is van een glijdende schaal. Dat in de schoolkantine alleen verantwoorde producten te koop zijn, is de school haar goed recht. Echter, als we ons kind bij het maken van een belangrijke toets een blikje energiedrank willen meegeven, is dit niet meer mogelijk. En nu wordt er ook nog voorgesteld dat alle leerlingen verplicht ontbijten op school. Dit gaat ons te ver. Onze zoon ontbijt soms wel en soms niet. Dit mag hij van ons. Dit doen we nota bene zelf ook al jaren naar volle tevredenheid. Het recht dit zelf te mogen beslissen, willen we niet kwijt. Definitie(s) van gezondheid Bovendien, wat is gezond? Sinds 1948 (!) hanteert de World Health Organization (who) de definitie van gezondheid als ‘een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek’. Dat deze definitie niet onomstreden is, blijkt uit het tegenvoorstel van de Nederlandse Machteld Huber en collega’s in 2011: gezondheid is ‘het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven’. Uiteraard zijn dit niet de enige twee definities van gezondheid. Wat deze voorbeelden wel onderstrepen, is dat ieder individu gezondheid en daarmee gezond leven anders definieert, maar in het bijzonder ook anders ervaart. Bovendien suggereert de definitie van Huber dat het gaat om het nemen van de eigen regie. Maakt het beleid van het Tonio College dat onze zoon zelfstandig in staat is verantwoorde voedselkeuzes te maken? Of wordt hij tot deze keuzes gedwongen? We neigen naar het laatste. Verantwoordelijkheid van de school Een school is er niet alleen om haar leerlingen iets te leren op gebieden als rekenen, wiskunde of de talen. We vinden het ontzettend belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan burgerschap en mensenrechten en dat kinderen leren samenwerken, presenteren en analyseren. Echter, waar ligt de grens? Al jaren nemen we waar dat er bij ieder maatschappelijk probleem naar scholen wordt gekeken. Radicalisering? Analfabetisme? Overgewicht? Dat de leefwereld van thuis en school sterk met elkaar samenhangen en elkaar wederzijds beïnvloeden, is bekend. Maar misschien moeten we het ontbijt gewoon tot de verantwoordelijkheid van ouders blijven rekenen. Of moeten we ons erop voorbereiden dat binnenkort ook het avondeten of de nachtrust op school plaatsvindt? Verdediger: De school “ Wij zijn van mening dat het bij uitstek de taak van de school – in samenwerking met andere maatschappelijke partners – is om onze leerlingen te stimuleren een gezond leven te leiden, niet alleen binnen maar ook buiten de school. Kinderen verplicht laten ontbijten op school sluit hierbij naadloos aan.” Kwalificatie, socialisatie en subjectificatie In het boek Het prachtige risico van onderwijs beschrijft onderwijsfilosoof Gert Biesta drie hoofdtaken voor het onderwijs: kwalificatie, socialisatie en subjectificatie. Kort door de bocht betreft kwalificatie het verwerven van kennis en vaardigheden, socialisatie de manier waarop we via onderwijs deel worden van bestaande tradities en praktijken, en subjectificatie de persoonlijke vorming tot een autonoom en verantwoordelijk individu. Aan alle drie deze hoofdtaken kan ‘gezond leven’ worden opgehangen. Ten eerste de kwalificatietaak van het onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat de leefstijl van kinderen een effect heeft op hun schoolprestaties. Als leerlingen voldoende slapen, gezond eten en voldoende bewegen, heeft dit een positief effect op hun leerprestaties. We willen uit onze leerlingen halen wat er in zit. Verplicht ontbijten op school draagt hieraan bij. Bovendien is er niet alleen sprake van een positief of negatief effect op de eigen prestaties, maar ook de prestaties van medeleerlingen. Immers, als de helft van de klas stuiterend in het lokaal zit door overmatig gebruik van energiedrankjes, heeft ook de andere helft van de klas hier last van. Ten tweede de socialisatietaak van het onderwijs. Als school is het onze taak leerlingen kennis te laten maken met tradities en praktijken op ieder vlak, dus ook gezondheid. We brengen niets anders dan de huidige normen en waarden ten aanzien van voedsel en gezondheid in onze samenleving over op onze leerlingen. Ten derde de subjectificatietaak van het onderwijs. We zetten ons er als school volledig voor in om onze leerlingen de bouwstenen mee te geven om tijdens, voor en na school(tijd) de leefstijlkeuzes te maken die bij hen passen. Draagvlak onder (andere) ouders We nodigen de ouders van harte uit zich vanaf nu in te zetten voor de medezeggenschapsraad (mr). Al ons beleid, dus ook deze maatregel, wordt namelijk afgestemd met de mr. Het toeval wil dat het voorstel om op school te ontbijten omarmd werd door de mr. Er lijkt onder andere ouders dus voldoende draagvlak te zijn voor ons voorstel. Met dank aan de overheid Bovendien zijn de stappen die we als school nemen niet volledig ons eigen initiatief. De overheid verplicht namelijk enerzijds en stimuleert anderzijds om dit type maatregelen te nemen. Zo zijn we wettelijk verplicht aandacht te besteden aan gezondheid en welzijn. Kerndoel 58 voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs is namelijk: “De leerling leert door deel te nemen aan praktische bewegingsactiviteiten de waarde van het bewegen voor gezondheid en welzijn in te schatten.” De overheid subsidieert ook het programma ‘De Gezonde School’. Hierbinnen werken verschillende organisaties samen aan gezondheidsbevordering. We streven er als school naar een vignet Gezonde School te behalen. Hiermee laten we zien dat we structureel werken aan een gezonde school voor medewerkers en leerlingen en voldoen aan de kwaliteitscriteria van de organisatie. Het Vonnis Verschillende perspectieven passeren in deze fictieve rechtszaak de revue. Zowel voor het perspectief van de aanklager als de verdediger valt iets te zeggen. Enerzijds, vanuit het perspectief van de ouders en de leerling, lijkt het er inderdaad op dat het opdringen van een gezondheidsimperatief (‘gij zult gezond leven’) en preventiedenken (‘vroeg geleerd is oud gedaan’) hun intrede hebben gedaan op scholen, al dan niet onder invloed van de nationale of lokale overheid. Aan de andere kant, vanuit het perspectief van de school, is het gezien de drie hoofdtaken van het onderwijs niet meer dan logisch dat op verschillende manieren aandacht wordt besteed aan het stimuleren van een gezonde levensstijl door het overdragen van kennis, het nudgen van leerlingen in de juiste richting (bijvoorbeeld door een gezond aanbod in de schoolkantine) en het hebben van regels die bijdragen aan een gezonde levensstijl. Hier plukken niet alleen leerlingen, maar daarmee ook de school en de samenleving de vruchten van. Het specifieke voorbeeld waarover in deze zaak getwist wordt – het verplichten van ontbijten op school – is niet zonder doel gekozen. Wat dit voorbeeld namelijk interessant maakt, is dat een activiteit uit de leefwereld van het thuis de leefwereld van de school wordt ‘ingetrokken’ en daarmee tot een verantwoordelijkheid van de school wordt gemaakt. En dit gebeurt in de praktijk: zowel nationaal als internationaal gaan er regelmatig stemmen op voor het verplicht aanbieden van een ontbijt op school. Een sociaal-liberaal pleidooi voor de balans Bij welke uitspraak van de rechter voelt een sociaal- liberaal zich senang? In deze casus botst de verantwoordelijkheid van de samenleving (in casu: de school) duidelijk met de autonomie van het individu (in casu: de ouders en het kind). Mijn indruk is dat sociaal-liberalen in zo’n situatie op zoek gaan naar de balans: precies dat punt waar het net niet schuurt. Of die balans ook altijd gevonden wordt? Nee. Het is immers lastig vast te stellen op welk punt het individu ruim baan krijgt, maar waar dit ook nog in voldoende mate geldt voor andere individuen. Twistpunt is of dit nu het geval is als de aanklager of de verdediging door de rechter in het gelijk wordt gesteld. Een derde optie is natuurlijk ook mogelijk, namelijk dat de sociaal-liberale rechter – D66 is goed vertegenwoordigd binnen de rechterlijke macht – beide partijen tot een schikking probeert te bewegen: scholen gebruiken de ouderbijdrage voor het aanbieden van een ontbijt, maar het is aan iedere leerling en ouders zelf te bepalen of dit ontbijt ook wordt genuttigd. De zitting van de rechtbank is gesloten! Het woord is aan u. Nadine van Engen (@NvanEngen) is promovendus bij de afdeling Bestuurskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij doet onderzoek naar de relatie tussen onderwijsbeleid en -praktijk en de wijze waarop het onderwijsveld tegen beleidsontwikkelingen aankijkt, in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
De westerse wereld is in de ban van een ‘ongelijkheidsobsessie’. Door enkele onheilspellende bestsellers – met Piketty als hoogtepunt – staat de bestrijding van inkomensongelijkheid hoog op de publieke en politieke agenda. Maar volgens de Vlaamse hoogleraar Marc De Vos moeten we ons richten op het echte probleem: ongelijkheid in kansen, door verschil in opvoeding, cultuur en onderwijs. Door Marc De Vos In mijn nieuwe boek Ongelijk maar fair stel ik dat we onvoldoende kijken achter de cijfers van de ongelijkheid. Dat is nochtans nodig. Ik claim dat we ethisch én economisch goede van slechte ongelijkheid kunnen onderscheiden. Ik poneer daarvoor een normatief kader dat als toetssteen kan dienen voor wie niet obsessie maar nuchterheid nastreeft. Daarvoor moeten we de oorzaken van de ongelijkheid begrijpen. Daarom neem ik de lezer mee op een reis van meer dan drie decennia veranderende samenleving, gezinnen, economie, wereld en technologie, die allemaal uitmonden in meer ongelijkheid dan voorheen. MIJN BASISDIAGNOSE VAN onze ongelijkheid is er een van grote, structurele, samenvallende, overlappende en elkaar versterkende ongelijkheidstrends. In mijn leven, dat zowat begonnen is met het eindpunt – in de jaren 1970 – van de westerse ongelijkheidsnivellering tijdens de wederopbouw na de totale oorlogsvernietiging, zijn de westerse samenlevingen en economieën drastisch veranderd, met grote ongelijkheidsgevolgen: de unieke demografische vergrijzing, de super-diversiteit van massa-immigratie, de revolutionaire vrouwenemancipatie, de transformatie van huwelijk, gezin en opvoeding, de doorbraak van de kenniseconomie en de teloorgang van de industrie, de opkomst van globalisering en het digitale tijdperk. Wie de stap zet van industrie naar diensten, zet de stap van standaardproductie naar individuele prestatie, met individuele prestatienormen, personeelsbeleid en loonbeleid. Wie de wereld opent voor globalisering, biedt iedereen de kans om zich aan iedereen te meten en met iedereen te handelen, met grote transnationale bedrijfsketens waar gewerkt en verdiend wordt zonder grenzen. Wie arbeid kruist met technologie, geeft iedereen de tools om zichzelf ofwel te vermenigvuldigen, ofwel te wissen. Wie de economie naar het internet verhuist, zet en verbindt de hele wereld met een muisklik op een computerscherm. Wie de vrouw terughaalt naar de werkvloer, vervrouwelijkt de economie. Wie de grenzen opent voor immigratie uit alle windstreken, zaait en oogst menselijke diversiteit. Alle moderne ongelijkheidswegen leiden dus naar de mens. ONZE ECONOMIE IS ongelijker geworden omdat ze zoveel meer expressie geeft aan menselijke ongelijkheid. Welkom in het ‘menskapitalisme’, waar de economie de megafoon is voor menselijk talent. Welkom in de economie waar verstand het wint van kracht en waar talent het wint van verstand: waar abstraheren, organiseren, specialiseren, samenwerken, creëren en veranderen de werkwoorden van het succes zijn. Menselijke ongelijkheid voorspelt als nooit voorheen de economische ongelijkheid. Er is nog nooit een betere tijd geweest voor mensen met een speciaal talent of een goede opleiding. De combinatie van technologie en globalisering biedt hen meer kansen op verdiend succes dan ooit tevoren. Tegelijkertijd is er nog nooit een slechtere tijd geweest voor mensen met ‘gewone’ talenten of een slechte opleiding. De combinatie van technologie en globalisering heeft hen nog nooit zo bedreigd of overbodig gemaakt. Vraag het maar aan de taxichauffeurs die betogen tegen Uber. De vereniging van technologie, globalisering en arbeid betekent de versmelting van kapitaal en arbeid. In het ene geval elimineert of reduceert kapitaal de arbeid, in het andere geval tilt het de arbeid juist naar nieuwe hoogtes. Het talent achter de arbeid bepaalt welke richting het uitgaat. Het juiste talent op de juiste plaats bepaalt de ongelijkheid. De fusie van arbeid en kapitaal produceert dus arbeidsgedreven inkomenspolarisatie. Het is de grote economische motor achter de economische ongelijkheid met menselijke wortels. Mijn these, dat de mens het hart van de ongelijkheid is, biedt ook een nieuwe lezing voor de rol van vermogens in de ongelijkheid. Ik volg Piketty niet in zijn veronderstelling dat kapitaal uit het verleden steeds meer de toekomst van de ongelijkheid zal bepalen. Ik zie niet het vermogen, maar de mens als de sleutel van ongelijkheid. Er zijn verschillende hoofdredenen waarom de boude toekomstvoorspelling van Piketty, waarbij het kapitalisme zichzelf onder steeds meer kapitaal zal begraven, wellicht niet zal uitkomen. WAT PIKETTY ALLEMAAL onder de noemer ‘kapitaal’ plaatst, is niet het kapitaal waarop hij een these van een arbeidverslindend en zelfvoedend kapitalisme kan wettigen. Er zit veel meer vastgoed in dan winst. Er zit veel meer kapitaalverdieping in dan arbeidsverdrukking: de moderne economie vergt gewoon meer kapitaal. Er zit veel meer menselijk kapitaal van ‘arbeiders’ in dan financieel vermogen van ‘kapitalisten’. Wie hij als dominante ‘kapitalisten’ aanmerkt, zijn niet zozeer renteniers, geen klasse die teert op het zweet van anderen, geen bestierders van geërfde familiefortuinen, maar vooral super-opgeleide en super-hardwerkende ondernemers en managers. Het gewicht van erfenissen neemt eerder af dan toe. Eerste-generatie-superondernemers zijn de allerrijksten, niet hun erfgenamen. Wanneer kapitaal en kapitaalgroei renderen, doen ze dat veel breder en democratischer dan Piketty suggereert. Maar als Piketty gelijk heeft, als de economie van morgen voorbestemd is om steeds meer door de kapitaalbezitters van gisteren te worden gedomineerd, als de dode hand van erfenis die van merite bedreigt, dan zal ik met hem in de loopgraven van verzet staan. Alleen zal ik het geweer dan niet richten op kapitaal. Mijn inzicht van menskapitalisme ziet niet in kapitaal zelf de bedreiging, maar wel in de mate waarin kapitaalconcentratie het aanbieden of grijpen van kansen door anderen zou kunnen bedreigen. Mijn munitie zal dan niet vermogensconfiscatie zijn maar kansenbeleid, ook al is vermogensbeslag daarvoor misschien ook een medium. WANNEER DE MENS het kruispunt is van de economische ongelijkheid, beseffen we inderdaad dat achter en onder economische ongelijkheid ook de toenemende sociologische, culturele en etnische diversiteit van de hedendaagse samenleving schuilt. De polarisatie van arbeid en economie valt samen met de polarisatie van sociologie en cultuur. Gezin, huwelijk, genen, opvoeding, gedrag en onderwijs evolueren allemaal in analoge richting en volgens analoge lijnen als de economische ongelijkheid. De polarisatielijnen in de samenleving lopen globaal parallel met die in de economie: ze veroorzaken, versterken, voeden en onderhouden elkaar. Die menselijke dimensie achter de economische ongelijkheid is zowel geruststellend als zorgwekkend. Het is geruststellend dat economie de inkomenspositie van personen meer dan vroeger natuurlijk verbindt met de economische kenmerken, voorkeuren of inspanningen van die personen. Dat past in een positieve erkenning en waardering van wat verdedigbaar is als economische verdienste en dus als goede ongelijkheid. Menskapitalisme betekent dat de ongelijkheid in de 21e eeuw niet de klassenverdeling van de 19e eeuw herhaalt, maar wel persoonlijke en culturele verschillen uitvergroot. Dat we ons zinvoller kunnen focussen op het ontplooien van menselijk potentieel dan op het afstraffen daarvan: we kunnen upgraden in plaats van nivelleren. Het betekent ook dat grotere economische ongelijkheid ook de grotere menselijke diversiteit weerspiegelt die we met immigratie, emancipatie en democratisering hebben georganiseerd. En dat de economische ongelijkheid in onze samenleving ook verweven is met de economische opgang van vele honderden miljoenen armen in de grote groeilanden op onze planeet. MAAR DAARIN ZIT ook de echte zorg: de enorme diversiteit die in onze samenleving is gekropen, betekent dat we achter de algemene ongelijkheid bijzondere ongelijkheid tussen subgroepen in de samenleving en tussen gezinnen vinden. Ze betekent dat we aandacht moeten hebben voor opmerkelijke evoluties in gezinspatronen, opvoeding, ouderlijk gedrag, etc. De evolutie van wie met wie huwt, hoeveel kinderen waar geboren worden, hoeveel en wat ouders in de opvoeding doen, hoe stabiel of labiel gezinnen zijn, en zo meer. Dat alles maakt van de ongelijkheid ook een sociologische en culturele vraag. Ongelijk maar fair ontwikkelt de these dat in gezinsongelijkheid een belangrijke factor van de economische ongelijkheid zit, dat het bestaande beleid – in het bijzonder het onderwijs – die gezinsongelijkheid kan verankeren en dat economische ongelijkheid – zelfs de verdiende ongelijkheid van inspanning en hard werken – zo voorspelbaar en quasi-erfelijk kan worden. TOT SLOT wil ik inspanning, verantwoordelijkheid en verdienste terugplaatsen in het ongelijkheidsdiscours. Ik zie en toon daarvoor veel evidentie. Maar ik onderstreep ook twee gapende gaten die de beleidsagenda tegenover grotere ongelijkheid zou moeten vullen: meer aandacht voor betere marktwerking waar economische winnaars ook economische verdienste hebben, en meer aangepast kansenbeleid dat focust op het gezin en op de vroegkinderlijke levensfase. Dat is allemaal veel moeilijker en complexer dan een extra dosis belastingen. Maar alleen zo zullen we echt naar de kern van de ongelijkheid gaan. Marc De Vos (@devosmarc) is hoogleraar aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Gent en directeur van denktank Itinera. Dit artikel is een bewerkte versie van een eerder gepubliceerd artikel op de website deredactie.be van de VRT.Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.