Beschaving moet je leren, en waar anders doe je dat dan op school? Paul Schnabel schreef als voorzitter van het Platform Onderwijs2032 een advies over de toekomst van ons onderwijs. “School is een belangrijke oefenplaats voor sociaal gedrag.” Door Mark Snijder Waarom moet juist het onderwijs aandacht besteden aan ‘beschaving’? Jongeren brengen daar een groot deel van hun tijd door. Scholing is vele jaren lang de belangrijkste activiteit in je leven. En onderwijs betekent vorming: kinderen en jongeren worden klaargestoomd voor volwassenheid. Dat gaat niet alleen over cognitieve vaardigheden, maar ook over het vormgeven van je eigen maatschappelijke positie. Er wordt dan gesproken over Bildung, burgerschapsonderwijs, persoonlijke vorming. Wat betekent dat voor u? “Het gaat erom dat je meer leert dan alleen nodig is voor de zakelijke kant van de wereld. Kinderen moeten leren om een goede burger en een deel van de samenleving te worden. En het gaat om dagelijkse omgangsvormen. Dit lijkt allemaal vanzelfsprekend, maar het moet allemaal geoefend worden. Kinderen die zonder andere kinderen opgroeien, missen essentiele dingen in hun volwassen leven. Ze hebben niet geleerd om te delen, luisteren, onderhandelen, of om niet altijd jezelf centraal te stellen maar ook het belang van anderen. Kinderen moeten leren om ook om te gaan met kinderen uit andere culturen en met andere gewoonten, en om in groepsverband te leven. Dat zijn allemaal oefeningen in sociaal gedrag.” Een paar uur maatschappijleer per week is  daarvoor niet voldoende? “Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat Nederlandse leerlingen niet goed thuis zijn in hoe bijvoorbeeld de politiek en de democratie functioneren. Het zou niet slecht zijn als daarvoor meer aandacht is. Dat hoeft niet meteen op z’n Amerikaans, met allegiance to the fl ag; maar die leerlingen ontwikkelen wel een zeker patriottisch gevoel en beseffen het belang van waarden als democratie, burgerrechten en vrijheidsrechten.” Ligt hier dus een taak voor de overheid? “In het Onderwijs2032-advies hebben we gezegd dat burgerschapsonderwijs er voor iedereen moet zijn. De invulling en de sfeer waarin dat gebeurt, bepaalt voor een belangrijk deel de school. Maar het feit dat het gedaan moet worden, bepaalt de overheid. Een school die vindt dat haar leerlingen niet hoeven te weten hoe de democratie functioneert, vinden we niet meer acceptabel.” Het advies gaat verder dan alleen burgerschapsonderwijs: leerlingen moeten zich ontwikkelen tot vaardige, waardige én aardige burgers. “Als het gaat over de vaardigheden voor de 21e eeuw lees je vaak over kritisch zijn en zelfbewust zijn. Maar dat is in Nederland nu niet het eerste probleem. Ik heb met opzet het element ‘aardig’ toegevoegd; gewoon een zekere mate van vriendelijkheid, hoffelijkheid en respect voor anderen. Men lacht daar altijd een beetje om, maar iedereen vindt het vervelend als je onaardig wordt behandeld. Hoffelijkheid moeten we leren, ook omdat wij in de geschiedenis geen hofcultuur en feodale cultuur hebben gehad. Dat heeft voordelen, maar ook zo z’n beperkingen.” Maakt hoffelijkheid de samenleving alleen vriendelijker, of hebben we het ook nodig? “Onze samenleving wordt steeds meer een dienstensamenleving, en daarin is een zekere mate van gemakkelijke en soepele omgang met elkaar erg belangrijk. Mensen kunnen hun diensten bijna altijd ook bij een concurrent betrekken. Iedereen, ook Nederlanders, vindt het prettig als je met enige hoffelijkheid en vriendelijkheid tegemoet getreden wordt, aan het loket, bij de overheid, op school. Maar je ziet hoe moeilijk het is om Nederlandse taxichauffeurs vriendelijker te krijgen. Het lukt nu omdat de concurrentie groter wordt.” Vanuit sociaal-liberaal perspectief moet het onderwijs zich vooral richten op de individuele ontplooiing van kinderen. De kritiek is echter dat het onderwijs zich niet moet richten op ieders individuele talenten, maar juist op die talenten die het mogelijk maken dat we goed met elkaar samenleven. Onderwijs dus niet als ontwikkeling, maar als vorming. “Ik ken de kritiek, maar dat is een woordspelletje. Onderwijs is natuurlijk altijd vorming en niet alleen maar ontwikkeling. Daarbij kan een individu nooit zonder samenleving. Individuele ontplooiing gaat erover dat je als individu de voor jou belangrijke keuzes zelf kan en mag maken. Maar dat doe je altijd in een maatschappelijke omgeving.” Maar raakt de kritiek niet aan een dilemma voor sociaal-liberalen: we willen kinderen zoveel mogelijk vrijheid geven om zichzelf te ontplooien, maar tegelijkertijd willen we dat ze zich ontwikkelen tot burgers die netjes met elkaar omgaan? “Dat is een schijntegenstelling. Vrijheid is geen leegte, maar is het scheppen van ruimte. Die ruimte vraagt om coordinaten en heeft een begrenzing nodig. Het klassieke voorbeeld is het experiment met kinderen die zonder taal werden opgevoed. Welke taal zouden zij leren? Nou, geen dus. En ze gingen zelfs dood, omdat ze ook aandacht en liefde tekortkwamen. Natuurlijk, als een kind zijn moedertaal ontwikkelt, beperk je dat kind in zijn vrijheid om een andere taal als moedertaal te leren. Maar we weten ook dat als je geen moedertaal meekrijgt, je helemaal geen andere taal kan leren.” En dat geldt ook voor het bijbrengen van sociale en morele waarden? “Met ons onderwijs proberen we de positieve elementen van de samenleving te verstevigen. Er zijn altijd keuzes die je als samenleving maakt, bijvoorbeeld dat kinderen verplicht zijn om naar school te gaan. Sommige ouders vinden dat een beperking van hun vrijheid, maar als samenleving wil je dat iedereen dezelfde taal spreekt en dezelfde rekenformules hanteert. Anders creeer je chaos en maak je het mensen onmogelijk om een goede maatschappelijke functie te verwerven. Dat is dus het dilemma: we willen waarden niet dwingend opleggen, maar tegelijkertijd willen we mensen wel houden aan bepaalde waarden die bepalend zijn voor de vrede, veiligheid en het comfort in de samenleving. Onderwijs is niet waardenvrij of waardeneutraal. Maar dat betekent niet dat het volgestopt moet zitten met waarden die op zichzelf kwestieus zijn.” Maar wie bepaalt welke waarden belangrijk zijn? De VVD vindt het ‘alles kunnen zeggen’ een waarde om te verdedigen, het CDA hamert op onze joods-christelijke traditie. “In de praktijk hoeft dat allemaal niet heel verschillend te zijn. Veel waarden worden nog steeds heel zwaar gedeeld door heel veel mensen in de samenleving, zoals gelijkheid en een bepaalde mate van persoonlijke vrijheid en bescherming van privacy. Maar de discussie blijft natuurlijk hoe ver de bescherming van die waarden moet gaan.” In het advies schrijft u ook dat het onderwijs kinderen moet helpen zich te ontwikkelen tot kritische burgers. Dat kan betekenen dat ze zich kritisch opstellen tegenover juist die waarden die wij zo belangrijk vinden. “Je mag het oneens zijn met bijvoorbeeld de democratische rechtsstaat, dat is je vrijheid van meningsuiting. Maar je mag er niet een bommetje onder leggen. Er is dus wel een begrenzing. Als samenleving moet je blijven staan voor datgene waarin je gelooft. En dat kan je vastleggen, bijvoorbeeld in de Grondwet. Sommige waarden vinden we te belangrijk om over te laten aan individuele opvattingen.” Maar alleen de Grondwet is niet voldoende om bijvoorbeeld geradicaliseerde jongeren weer ‘gesocialiseerd’ te krijgen? “We kunnen nooit 100 procent resultaat bereiken, daarin moeten we reeel zijn. Als kinderen thuis een heel ander verhaal te horen krijgen dan op school levert dat spanningen op. Bij het kind en, zeker als het heel afwijkend is, ook met de rest van de samenleving. Dat kunnen we nooit volledig voorkomen.” Hoe zorgen we er dan voor dat in ieder geval op school die waarden worden bijgebracht die wij belangrijk vinden? “Het onderwijs is een geinstitutionaliseerde wereld, met allerlei controlemechanismen: de inspectie, het bestuur van een school, de ouderraad, journalisten, de gemeenteraad. We hebben al die checks and balances in de samenleving om ervoor te zorgen dat als het te gek wordt, er wat van gezegd wordt. Als school en als docent moet je aan eisen voldoen, je kan niet zomaar onderwijs geven. Het onderwijs is een soort georganiseerde vrijheid.” Die ons ook tot aardige burgers moet maken? “Het gaat om de balans. Natuurlijk moet je iets kunnen. Maar je moet er ook iets mee kunnen. Daarvoor is het nodig dat je waardig met anderen kan omgaan. En een beetje aardig, dat kan nooit kwaad. Sociale vaardigheden worden in onze tijd alleen maar belangrijker.”   Paul Schnabel is socioloog, senator voor D66 en oud-directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hij was voorzitter van het Platform Onderwijs2032, dat onlangs een kabinetsadvies schreef over toekomstgericht onderwijs. Mark Snijder is hoofdredacteur van idee.Sociaal-liberalen kijken met open blik over grenzen heen. Ons streven naar vrijheid voor ieder individu houdt niet op bij de landsgrenzen. Maar wat betekent ‘sociaal-liberaal’ in de context van een ander land, andere cultuur en ander politiek systeem? Met welke dilemma’s of uitdagingen worden sociaal-liberalen in een ander land geconfronteerd?    

Turkije: van ogenschijnlijk liberaal naar overduidelijk autoritair

Een streng nationalistische cultuur, een president met autoritaire neigingen en een keiharde aanpak van demonstranten: het leven in Turkije wordt er ook voor een Nederlandse sociaal-liberaal niet gemakkelijker op. Istanbul  is een fantastische stad. Ze heeft een mix van eeuwenoude kerken, synagogen en moskeeen met rooftop-terrassen, van Ottomaanse paleizen met vermaarde nachtclubs aan de Bosporus, van zeven heuvels krioelend van kleine steegjes en buurtjes en een zakendistrict met wolkenkrabbers en chique malls. Zo op het oog heeft Istanbul alles, en kan er alles. Culturele tolerantie is wellicht het kenmerkende element in de geschiedenis van de stad. Iedereen was welkom, zo lang hij zich maar aan de wetten en regels van de sultan hield en belasting betaalde. Daarom heeft Istanbul Genuese, Albanese, Joodse, Armeense, Griekse en Slavische wijken. Ondanks de oproep tot gebed, vijfmaal per dag, zitten de terrassen en trappen in de stad vol met Turken die genieten van hun Efes-bier of raki. In de buurt waar ik woon stikt het van de hippe koffi ezaakjes, kunstgaleries en boetiekjes van Turkse designers. Het publiek is veelal jong, hip en zeer Europees in doen en laten. Het leven oogt vrij, de maatschappij lijkt open en pluriform. Toch kan Turkije nauwelijks een liberaal land genoemd worden. Dat zal niemand verbazen, zeker na de laatste maanden waarin het land met grote regelmaat de Nederlandse media haalde. Fundamentele elementen van het liberalisme als politieke rechten van burgers, de scheiding van kerk en staat en de rechtsstaat staan in Turkije onder druk. En er is het nationalisme van de Turken en de Turkse staat. De kern van het liberalisme is het streven naar de vrijheid van het individu; dat streven staat op gespannen voet met nationalisme. Immers, voor een nationalist is niets belangrijker dan de groep, de natie. Het nationalisme bevordert en benadrukt de eigenschappen van het eigen volk. Maar wie zijn de Turken? HET GRONDGEBIED VAN het huidige Turkije is veroverd geweest door Hittieten, Grieken, Romeinen, Perzen, Arabieren, Seljoeken, Mongolen en Ottomanen. Al deze volken lieten genetische en culturele sporen na. In de Ottomaanse tijd kwamen mensen van heinde en verre naar Istanbul. Het Ottomaanse keurkorps, de janitsaren, bestond uit christelijke jongens uit de Balkan die in Istanbul werden opgeleid en zich – al dan niet gedwongen – bekeerden. De favoriete vrouw van sultan Suleiman de Grote, Roxelana, kwam uit de Kaukasus. Kortom, Anatoliers zelf waren een etnische mix, en de etniciteit van nieuwkomers was onbelangrijk. Turken zijn dus genetisch verwant aan Armeniers, Koerden, Slaven uit de Balkan, Circassiers uit de Kaukasus, Mongolen, Perzen, Arabieren en Turkse broedervolken in Azerbeidzjan en Turkmenistan. Maar na het uiteenvallen van het multireligieuze en multi-etnische Ottomaanse Rijk vond Ataturk, de vader van de moderne Turkse republiek, het nodig om Turkse eenheid te creeren. Daartoe stelde hij in de jaren twintig een ambitieuze nationalistische agenda op. Iedere burger van de nieuwe Turkse republiek werd erkend als Turk, onafhankelijk van etniciteit of religie. In de grondwet werd opgenomen dat verraad de enige manier was om de Turkse nationaliteit te verliezen. De Turkse taal werd gezuiverd van Arabische en Perzische elementen; in Turkije werd voortaan nog maar een taal gesproken. Tradities, klederdracht, muziek en gewoontes die tot een andere cultuur of natie behoorden, werden ongewenst. In de afgelopen honderd jaar heeft deze streng nationalistische ideologie geleid tot etnische zuiveringen onder Grieken, Armeniers en Koerden. Deze ‘turkifi catie’ heeft ertoe geleid dat alle grote politieke partijen en stromingen nationalistisch zijn. In het Turkse parlement zijn vier partijen vertegenwoordigd: islamitische nationalisten (akp), Kemalistische nationalisten (chp), rechts-extreme nationalisten (mhp) en Koerdische nationalisten (hdp). De liberaal-democratische partij (ldp) haalt met 0,06 procent van de stemmen bij lange na niet de kiesdrempel van 10 procent. Alle media zijn nationalistisch en de trots op Turkije klinkt door in elk artikel, of het nu gaat over economie, politiek, cultuur of sport. Moderne, jonge mensen, zeer kritisch over het huidige Turkije, houden het vrijwel nooit bij de feiten wanneer het gesprek komt op de ‘Armeense kwestie’ of het ‘Koerdische probleem’. Zij hebben jarenlang op school geleerd, van hun ouders gehoord, in de krant gelezen en op het journaal gezien dat Koerden terroristen of tenminste onrustzaaiers zijn. En dat Armeniers de Turken in de Eerste Wereldoorlog verraden hebben waarna ze ‘gepast’ gestraft zijn. Het valt Turkse jongeren bijna niet te verwijten, zelfs niet als je weet dat ze hoogopgeleid zijn, meerdere talen spreken en internet literate zijn. VOOR EEN SOCIAAL-LIBERAAL in Turkije betekent dit dat zo nu en dan Whatsapp, YouTube of Google worden platgelegd. Als vrouw krijg je regelmatig geen hand bij een ontmoeting en in sommige buurten kun je je beter conservatief kleden. Theaterproducties worden gecensureerd, het verkopen van alcohol wordt allengs strenger gereguleerd en meer en meer vrouwen dragen een hoofddoek. President Erdog˘an zei onlangs: “Democratie, vrijheid en de rechtsstaat hebben absoluut geen enkele waarde meer”. Deze verklaring heeft vooral te maken met de terroristische dreiging in Turkije. Maar deze woorden van Erdog˘an hebben ook veel te maken met zijn eigen streven naar een presidentieel systeem, waarin hij als president oppermachtig en onaantastbaar is. Tegelijkertijd heeft hij de immuniteit voor parlementariers opgeheven. Vooral de Koerdische partij (hdp) lijkt hiervan het slachtoffer te worden; nu al liggen er meer dan tweehonderd aanklachten tegen hdp-parlementariers. In het afgelopen jaar is er vrijwel iedere maand een aanslag gepleegd, meestal op politiedoelen en militaire doelen. Maar ook op het centrale plein in de oude stad van Istanbul, tussen de Blauwe Moskee en de Hagia Sofi a, en in de drukste winkelstraat in de moderne stad. De Turkse regering heeft een oplossing gevonden voor de onrust die voortkomt uit terroristische dreiging, maar ook vanuit kritiek op de huidige regering. Nieuwe wetgeving stelt de politie in staat om demonstranten 48 uur vast te houden zonder aanklacht. Demonstranten die hun gezicht bedekken, bijvoorbeeld om zich te beschermen tegen traangas, kunnen vijf jaar gevangenisstraf opgelegd krijgen. De politie mag mensen beschieten die verdacht worden van het dragen van explosieven of die een gebouw of voertuig aanvallen. Zo wordt protesteren wel heel riskant. En toch blijven Turken protesteren, tegen de regering, tegen machtsmisbruik, tegen het rücksichtslos volbouwen van bossen en andere groene gebieden, tegen de censuur, voor vrede, homorechten en betere sociale wetgeving. EEN PAAR JAAR GELEDEN werd Turkije nog als voorbeeld gezien van een schijnbaar succesvol samengaan van een islamitische politieke ideologie en een democratie. Maar zo langzamerhand vallen de schellen ook bij de grootste optimisten van de ogen. Academici, journalisten en andere opiniemakers die Erdog˘an lang gesteund hebben, keren zich nu tegen hem. De kritiek van de Nederlandse professor Erik-Jan Zurcher was groot nieuws in zowel Turkije als Nederland. De ontwikkelingen in Turkije lijken ook op een andere manier ongeevenaard. In de afgelopen decennia dachten analisten dat een democratie met een bruto nationaal product per hoofd van de bevolking van meer dan 8.000 dollar veilig is voor autoritaire tendensen. Turkije, met een bnp van 10.000 dollar, lijkt dit te logenstraffen en is daarmee een prachtvoorbeeld voor de wereldwijde beweging naar meer autoritarisme. Overigens staat de economische groei in Turkije onder druk, door sterk teruglopend toerisme, achterblijvende buitenlandse investeringen en een Russische boycot op onder andere toerisme en agrarische producten. Maar maakt de regering zich hier zorgen over? Ik vraag het me af. Een minister vond het onlangs gepast om na een verloren wedstrijd tegen een Russisch basketbalteam te tweeten: “dan schieten we toch gewoon nog een Russische straaljager neer!” Symboliek en nationale trots gaan inmiddels boven werkgelegenheid en economische groei. En dat terwijl die economische groei juist kenmerkend is geweest voor het eerst decennium onder Erdog˘an. Met economische voorspoed heeft hij zijn machtsbasis gebouwd, maar tegenwoordig appelleert hij vooral aan nationale trots en de grootse geschiedenis van het Ottomaanse Rijk. Het Turkse model lijkt zeer in tune te zijn met deze tijd: een model gebaseerd op angst, spanning, turbulentie en volatiliteit. Democratie staat onder druk en dit gaat samen met een neerwaartse beweging van liberalisme en tolerantie. Wat betekent dit concreet voor mij als liberaal? Op ‘dreigingsdagen’ reis ik niet met de metro en mijd ik pleinen en drukke straten. Ik mail via een vpn-verbinding en kan mijn politieke affi niteit en activiteit niet bekendmaken op mijn werk. Vorige week nog ging ik met hoofddoek en zonnebril naar de locatie waar ik had afgesproken met de kritische journalist Can Dundar – hij wordt immers gevolgd. En het betekent helaas ook dat mijn naam niet onder dit artikel staat.   De naam van de auteur is bekend bij de redactie.In de politiek van vandaag de dag is weinig ruimte voor meer dan een pakkende oneliner. Achter het snelle idee gaat (hopelijk) echter een hele gedachtewereld schuil van uitgangspunten, waarden en wensen voor de wereld. Doutje Lettinga spreekt namens idee D66-politici over hun sociaal-liberale mens- en wereldbeeld. In dit nummer: Tweede Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma.

‘Het verlangen naar de vrijheid om zichtbaar jezelf te kunnen zijn is universeel’

Met debatten over de Turkije-deal, integratie van nieuwkomers en de oorlog in Syrië zit de agenda van Tweede Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma vol met grote politieke vraagstukken. Hoe houden zijn idealen stand in een wereld waar een ‘realistisch’ buitenlandbeleid de trend lijkt te zijn? “Realpolitik is het dealen met autoritaire regimes omdat het in ons belang zou zijn. Maar juist die regimes vormen het probleem.” Door Doutje Lettinga Sjoerd Sjoerdsma (1981) komt net uit een Kamerdebat over het migratie-akkoord tussen Turkije en de Europese Unie. Turkije zou vluchtelingen terugsturen naar Syrië en daarbij op mensen hebben geschoten. Sjoerd vond het een frustrerend debat. Van opschorting van het migratie-akkoord, waar Sjoerd op hoopte, wilde het kabinet niets weten. Evenmin stemde het kabinet in met het opzetten van onafhankelijke monitoring. Sjoerd: “Ik vind dat Nederland een heel dure plicht heeft om een veilige haven te bieden aan mensen die vluchten voor oorlog, terreur en onderdrukking.” Hoe verhoudt die opvangplicht zich tot de deal die de EU met Turkije heeft gesloten? Heel slecht. Want de deal veroorzaakt twee dingen. Ten eerste worden op Europees gebied vluchtelingen onmenselijk behandeld, waardoor die Nobelprijs voor de Vrede van de EU een donker randje krijgt. Ten tweede worden mensen teruggestuurd naar een gebied waar ze onveilig zijn. Alleen omdat wij als continent, en als Nederland, niet bereid zijn om te dealen met iets wat we wel aankunnen, als we goed samenwerken en eerlijk zijn. Mijn uitgangspunt is dat wij er gezamenlijk, zelfs met een land als Turkije, voor moeten zorgen dat deze vluchtelingen op een fatsoenlijke manier verder kunnen leven. En dat deze mensen kans hebben op een baan, gezondheidszorg, onderwijs, bescherming tegen verkrachting, en om bij hun gezin te zijn.” Is dat het positieve vrijheidsideaal van D66? “Ja. Als ik naar vluchtelingen kijk, zoals die nu wanhopig de zee oversteken, door prikkeldraad klauteren en in modderige velden staan, dan zie ik alleen maar gemiste kansen. Ik vind dat iedereen die hier binnenkomt bescherming verdient, de kans moet krijgen om de taal te leren, aan het te werk te kunnen en zich te ontplooien. Ik vind dat cruciaal.” Hoe leg je uit aan je achterban dat je je vanuit het sociaal-liberalisme hard moet maken voor de bescherming van vluchtelingen? “Ik praat liever niet vanuit filosofie om draagvlak te creëren. Menselijke verhalen vind ik veel indringender dan filosofische beschouwingen. Het verhaal van een Syrische vluchteling uit Aleppo die na een gevaarlijke tocht Europa bereikt, is het meest overtuigende verhaal. Mensen snappen wel welke waarden erachter zitten, zoals de vrijheden die mensen missen.” Waarom zet jij je in voor de rechten en vrijheden van elk individu, ongeacht waar die woont? “Dat is langzaam gegroeid. Het belangrijkste daarbij is wat ik heb gezien toen ik diplomaat was, van 2005 tot 2012, in Afghanistan, de Palestijnse gebieden en Soedan. Dan zie je hoeveel het uitmaakt waar je geboren wordt; dat geboren worden in Nederland als een lot in de loterij is. De kern van liberalisme vind ik de vrijheid om jezelf te kunnen zijn, of nog luxer: de vrijheid om zichtbaar jezelf te kunnen zijn, niet alleen thuis maar ook op straat. Ik heb in die landen gezien hoe onwaarschijnlijk moeilijk het is om jezelf te kunnen zijn als je überhaupt geen vrijheid hebt. Nog los van de armoede die zowel in Afghanistan als in Soedan groot was.” Waarom moet je je verantwoordelijk voelen voor de situatie van mensen elders? “Het gaat erom dat ook jij in zo’n land geboren had kunnen zijn. Of dat deze mensen ook jouw broer of zus hadden kunnen zijn, of jouw vrienden. Dat is wel een soort medemenselijkheid, ja, dat je voor hen moeite zou moeten doen. En dat is niet per se een christelijke waarde. Het is een seculiere variant van medemenselijkheid die voor mij voortkomt uit de enorme vrijheid van de 17e eeuw waardoor filosofen als Descartes en Locke hier hun ideeën kwamen verspreiden. Dat heeft een bloei en ruimte gebracht, cultureel, maatschappelijk en economisch, die we niet voor onszelf kunnen houden, maar als een inktvlek over de hele wereld zouden moeten verspreiden. Ik vind dat Nederland, als relatief welvarend land en koploper op veel gebieden, een verantwoordelijkheid heeft om die vrijheid uit te dragen. Ik heb gezien in mijn jaren als diplomaat dat dit kleine, gekke landje met zijn progressieve waarden de discussie oprekt naar persoonlijke vrijheden, in multilaterale organisaties als de Verenigde Naties en ook in landen zelf. Niet alle landen vinden ons even leuk, maar het leidt altijd tot wat minder conservatieve waarden en wat meer vrijheid.” Er wordt steeds vaker gezegd dat het Westen niet meer in de positie is om zijn waarden aan anderen op te dringen. “Ik ben het er fundamenteel mee oneens dat het ‘onze’ waarden zouden zijn. Ik ben ervan overtuigd dat het verlangen naar vrijheid universeel is, dat het verlangen naar jezelf kunnen zijn universeel is, en het verlangen om zelf te kunnen besluiten hoe het gaat in je leven en in je gemeenschap universeel is. Maar, hoe dat vervolgens een uiting krijgt, dat verschilt enorm natuurlijk. Neem de omwentelingen in het Midden-Oosten. Nu die niet hebben geleid tot een modeldemocratie zeggen veel mensen: “Zie je wel, het gaat helemaal fout.” Deze mensen verlangen nostalgisch terug naar Mubarak in Egypte en Kadhafi in Libië, want toen was het zo stabiel en rustig. Maar de reden dat het daar ontplofte, was dat er schijnstabiliteit heerste. Mensen hadden geen vrijheid en perspectief en de werkloosheid was enorm. Zij keken halsreikend uit naar de waarden die wij hier hebben. Maar wij hebben lang die regimes gesteund. Dat was Realpolitik: het dealen met autoritaire regimes omdat het in ons belang zou zijn, terwijl die regimes juist het probleem vormden.” Moet je ook voor je waarden staan als dat ten koste gaat van je relatie met een land? “Ja. Een goede relatie is niet een doel op zich. Het veiligstellen van je waarden, en daarmee je belangen, dat wel.” Maar soms gaan waarden en belangen niet altijd samen. Denk aan de sancties tegen Rusland die het Nederlandse midden- en kleinbedrijf schaden. Moet je dan toch voor je waarden blijven staan? “Ik vind het heel erg vervelend dat al die bedrijven door de sancties export mislopen. Dat zijn ook banen, dat is serieuze schade en persoonlijk verdriet. Maar ik ben er heilig van overtuigd dat in termen van veiligheid Rusland een veel grotere bedreiging voor het Europese continent vormt dan aanvankelijk gedacht. En dat als we daar geen nee tegen hadden gezegd met de sancties er nog veel verschrikkelijkere dingen waren gebeurd.” Kan Nederland het zich als klein land permitteren om de relaties te schaden met grootmachten als Rusland waarvan het economisch afhankelijk is? “Dat maakt het zo wrang dat de discussies over de Europese Unie in de afgelopen jaren gaan over of je wel of niet iets mag zeggen over schoolmelk. Terwijl de discussie had moeten gaan over een gezamenlijk en stevig buitenland-, energie- en asielbeleid. D66 pleit ervoor dat Nederland in de veranderende wereld een sterke stem heeft, via de Europese Unie. Maar dat is niet gebeurd.” Sjoerd slaat op de tafel om zijn woorden kracht bij te zetten. “Dit is een historisch moment voor de Europese Unie. We moeten gezamenlijk de crises het hoofd bieden die ons allen treffen, of dat nu een financiële crisis of een vluchtelingencrisis is. En ten tweede moeten we ook op die brandende buitenring in Syrië, Oekraïne, Egypte en Libië gezamenlijk antwoord hebben. Als we niet gezamenlijk met Rusland dealen, en datgene verdedigen wat we hoog in het vaandel hebben staan, dan worden we weggezet.” In de strijd tegen terreur hoor je vaak dat groepen als IS niet onze waarden delen en uit barbaren bestaan. Wat vind je van dat vertoog? “Ik vind dat een dilemma. Ik vind datgene dat IS doet barbaars. Kijk naar het onthoofden, levend verbranden en systematisch verkrachten van Yezidi-meisjes. Dat is barbaars. Het is een verschrikkelijke terreurgroep en ik kan niet genoeg bijvoeglijke naamwoorden gebruiken om dat te duiden. Maar ik vind het ook altijd een beetje eng als je je tegenstander ontmenselijkt, omdat er ook Nederlanders zijn die afreizen. Ik ben altijd alert op een strijd tussen beschaving en barbarij. Zo’n strijd brengt namelijk met zich mee dat de premier zegt: “laat ze maar gaan en laat ze daar maar sterven”. Het zijn immers duivels. Maar je zegt toch ook niet tegen een pedofiel: ga maar naar Thailand en doe maar je ding? Alsof jihadstrijders in Syrië geen kwaad doen, alsof de slachtoffers die ze daar maken er niet toe doen. Je kunt dat alleen maar zeggen omdat je dat soort woorden gebruikt, want dan verdwijnt uit het zicht dat er mensen zijn die er daar ook last van hebben. Woorden hebben dus politieke consequenties die soms verder gaan dan je zou willen.” Hoe voorkom je het fenomeen van jihadstrijders? “Dat is het werk van de onderwijzeres die zegt “Fatima, waarom heb je opeens handschoenen aan, wat is er aan de hand?” en de wijkagent die zegt “He, ik zie je hier heel vaak rondhangen, kunnen we een keer praten over hoe het thuis gaat?” Het begint bij het zien dat mensen vervreemden van hun gezin, van school, van werk. Dit is een ander soort ingrijpen dan dat de politie zonder verdenking bij iemand achter de voordeur mag kijken. Want realiseer je wel: dat is waar het huidige politieke debat naartoe gaat. Dat gaat over het verbieden van volledige religieuze organisaties, over het collectief straffen van een gedachtegoed in plaats van het beoordelen van een individu op zijn of haar daden. Het is de wereld op z’n kop: terwijl het CDA oproept tot een verbod op salafistische organisaties, pleit D66 voor het recht op vrijheid van religie! Ik spreek niet over een gedachtepolitie, maar over het geven van tijd en ruimte aan mensen die hun vak uitoefenen en signalen opvangen, zodat ze daarmee iets kunnen doen.” Kun je op basis van sociaal-liberale waarden uitleggen waarom D66 voor de uitbreiding van de missie in de strijd tegen IS stemde? “Als er mannen en vrouwen in Irak op een berg staan, en ze hebben de keuze tussen naar beneden gaan en gedood worden door IS-strijders vanwege wie ze zijn, of verhongeren op de berg, dan vind ik dat er vanuit ons gedachtegoed maar een optie is: kijken wat je kunt doen om die mensen te helpen. Voor ons was dit een humanitaire situatie. Stel dat jij op die berg staat, wie gaat jou dan helpen? Van hun vrijheden is niets meer over. En wij kunnen wat doen.” Het tegenargument is dat je hiermee alleen maar meer onvrijheid creëert, omdat de kans op aanslagen alleen maar groter wordt. “Ja, absoluut. Dat is het ongelooflijk moeilijke van deze situatie. Je kunt het eigenlijk niet goed doen. Als je intervenieert, dan steek je je hand in een wespennest. Maar als je niet intervenieert, dan laat je mensen sterven die je had kunnen redden. Bovendien is dit geen westerse interventie, maar een door buurlanden [van Syrië] gedreven interventie. Ik ben ervan overtuigd dat als het erop aankomt wij kunnen helpen, maar niet als er lokaal geen ontvankelijkheid is voor datgene wat wij komen brengen. Zo kan je IS niet bestrijden als de buurlanden niet hetzelfde willen. Je kunt niet werken aan democratie als er in Egypte niet ook mensen zijn die hartstochtelijk vechten voor de democratie. Zonder lokaal draagvlak heeft het geen zin en schiet je uiteindelijk jezelf in de voet.”   Doutje Lettinga (@DoutjeLettinga) is gepromoveerd sociologe, gespecialiseerd in gender, migratie, mensenrechten en internationale betrekkingen. Ze werkt als beleidsmedewerker en strateeg bij Amnesty International Nederland.Om de maatschappelijke uitdagingen van vandaag en morgen aan te gaan, moet D66 haar bakens verzetten. Vier D66’ers pleiten voor een nieuwe agenda voor de partij met drie opdrachten: herovering van het publieke domein, radicale kansengelijkheid en sociale innovatie. Door Suardus Ebbinge, Lars Roodenburg, Pieter Rietman en Abele Kamminga Het is tijd voor een nieuw verhaal. De afgelopen tien jaar heeft onze partij zich met succes ingezet voor belangrijke economische hervormingen en de verdediging van individuele vrijheden. Dat was nodig. Maar nu is het tijd voor een nieuwe agenda. We moeten onze aandacht verleggen naar wat de overheid wél moet doen: waar ze moet optreden, mogelijk maken en beschermen. Wij voelen ons gesterkt in deze opvatting door de vele positieve reacties, binnen en buiten onze partij, op de mediaoptredens van onze voormalige politiek leider Jan Terlouw. In De Volkskrant en op Radio 1 sprak hij over de uitholling van de democratie, falende marktwerking en de plicht tot duurzaamheid – misschien wel het fraaist samengevat in zijn oproep: “Laten we de publieke taak van de overheid alsjeblieft niet veronachtzamen. Pas toch op voor de wet van de jungle.”[1] Deze oproep vertalen wij naar een agenda die in het teken staat van de herovering van het publieke domein, radicale kansengelijkheid en sociale innovatie. Naar een agenda die het recht van de sterkste beteugelt. Herovering publieke domein De eerste opdracht is de herovering van het publieke domein. De afgelopen decennia is er te gemakkelijk gedacht dat we publieke problemen aan de markt konden overlaten, of dat marktwerking binnen de overheid de beste oplossing was. De overheid heeft taken uit handen gegeven of op afstand geplaatst, waardoor ze er nu niet of nauwelijks nog invloed op kan uitoefenen, terwijl mensen dat wel verwachten.[2] De voorbeelden zijn talrijk: het gedoe tussen NS en ProRail, de macht van zorgverzekeraars, de problemen bij de Voedsel- en Warenautoriteit. Tegelijkertijd hebben burgers zich taken uit handen laten nemen, want het was soms ook wel makkelijk als de overheid het regelde. Er is te weinig aandacht geweest voor wat mensen onderling kunnen en willen organiseren. Daarbij komt dat ondanks allerlei vormen van inspraak, mensen weinig invloed hebben op de totstandkoming van publieke voorzieningen.[3] We moeten daarom af van het trumpiaanse waanidee dat Nederland een BV is. Nederland is een liberaal-democratische samenleving waarin de overheid een belangrijke rol heeft bij het oplossen van publieke problemen die te groot zijn voor mensen onderling, en waarin rechtvaardigheid belangrijker is dan efficiëntie. De privatiseringen van de afgelopen jaren en het delegeren van talloze publieke taken naar zelfstandige bestuursorganen buiten de democratische controle moeten daarom tegen het licht gehouden worden.[4] Vervolgens moeten we opnieuw bekijken wat thuishoort bij de overheid, mensen onderling, de markt of combinaties daarvan.[5] Als de overheid zich haar publieke taken weer heeft toegeëigend, zijn we er nog niet. Juist dan is het nodig om verantwoordelijkheden daar te beleggen waar ze horen: zo dicht mogelijk bij de burger. De opgaven uit het Appèl van 1966 zijn dan ook nog springlevend.[6] Zo stammen de regels van ons stelsel nog steeds grotendeels uit 1848 en staat het besluitvormingsproces ver af van de dagelijkse realiteit van mensen. Al jaren vormen de Nederlanders die vinden dat ze geen invloed hebben op het bestuur zo’n 50 procent van de bevolking.[7] In een geïndividualiseerde samenleving waarin oude institutionele structuren zijn geërodeerd, is het moeilijk genoeg om invloed uit te oefenen op besluiten over je eigen omgeving. Het voelt soms alsof je geblinddoekt op de achterbank zit en er maar op moet vertrouwen dat de chauffeur, ondanks alle kuilen en wegversperringen, de juiste route neemt. En dan wil die chauffeur ook nog dat je je vier jaar lang niet bemoeit met de rijstijl en de route. Een noodrem in de vorm van een correctief referendum kan onder de juiste voorwaarden uitkomst bieden. Gekozen bestuurders, zoals de burgemeester en minister-president, dragen ook bij aan het vergroten van betrokkenheid. Deze middelen zijn echter niet genoeg om het democratisch tekort aan te pakken. Liever zien wij dat mensen meer invloed krijgen tijdens een regeerperiode. Technologische vooruitgang maakt het mogelijk om in korte tijd veel mensen bij veel onderwerpen te betrekken. Wij pleiten daarom voor een stevige inzet op digitale democratie, experimenten met deliberatieve peilingen en het betrekken van inwoners bij het opstellen van begrotingen (participatief begroten). In de Braziliaanse stad Porto Alegre stellen burgers al 25 jaar lang zelf de begroting vast. Met als resultaat een verbeterde riolering en hogere budgetten voor onderwijs en zorg.[8] Wereldwijd hebben zo’n 1400 steden dit voorbeeld gevolgd, waaronder New York, een stad met meer inwoners dan Nederland.[9] In sommige steden, zoals Utrecht, werkt de gemeente al met buurtbudgetten. Dit soort voorbeelden verdient navolging.

“Technologische vooruitgang maakt het mogelijk om in korte tijd veel mensen bij veel onderwerpen te betrekken”

Een van de grootste publieke opgaven is duurzaamheid. Aan onszelf en de generaties na ons zijn wij liberaal rentmeesterschap verschuldigd. Of, zoals Terlouw het zei: “Daar moet de overheid verantwoordelijkheid nemen, omdat de overheid, de politiek, de enige instantie is die garanties voor toekomstige generaties kan vastleggen en handhaven. Dat kunnen burgers niet. Dat kunnen bedrijven niet. De markt kan beleid uitvoeren, niet maken. De overheid moet verantwoordelijkheid nemen voor de nog ongeborenen, voor een leefbare aarde, voor onze kinderen en kleinkinderen. Is er iets belangrijker?”[10] D66 heeft al een stevige ambitieuze agenda voor duurzaamheid; het is van het grootste belang dat we deze tot uitvoering brengen. Over dit onderwerp zijn wat ons betreft compromissen nauwelijks denkbaar. Radicale kansengelijkheid De tweede opdracht is een agenda van radicale kansengelijkheid. Dat is bij uitstek een sociaal-liberale opdracht. Anders dan conservatief-liberalen die streven naar een onverschillige nachtwakersstaat, hebben wij immers ook aandacht voor positieve vrijheden: wij willen een overheid die mensen in staat stelt om hun leven in te vullen zoals zij goed en waardig achten. Natuurlijk: onderwijs, onderwijs, onderwijs. Onderwijs moet de motor van emancipatie zijn – en voor velen is het dat ook geweest. Recentelijk constateerde de Inspectie van het Onderwijs echter een zorgelijke trend: kinderen met dezelfde talenten hebben op school steeds minder vaak dezelfde kansen.[11] Hun afkomst bepaalt hun toekomst; dat mag geen D66’er voor gegeven aannemen. We moeten daarom investeren in voorschoolse educatie, brede basisscholen en de mogelijkheid om makkelijker door te stromen naar andere niveaus in het voortgezet onderwijs, bijvoorbeeld door latere selectie en door stapeling makkelijker te maken. Onderwijs is de start, maar er is veel meer te doen. Als Floris en Achmed na schooltijd naar huis lopen en kattenkwaad uithalen, en zelfs als ze dat laatste niet doen, is de kans dat de politie Achmed aanspreekt of controleert groter dan bij Floris.[12] Als Achmed al hetzelfde diploma haalt als Floris, komt hij terecht op een arbeidsmarkt waar zijn voornaam voor veel sollicitatiecommissies genoeg reden is om zijn cv aan de kant te leggen.[13]

“Hun afkomst bepaalt hun toekomst; dat mag geen D66’er voor gegeven aannemen”

Het gaat niet alleen om Achmed. Voor vrouwen en mensen uit een lager sociaal-economisch milieu geldt eenzelfde verhaal over ongelijke kansen. Het onderwijs neemt deze ongelijkheid niet weg. Daarvoor is meer nodig: gelijke beloning op de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen, een stevige aanpak van de blaming the victim-cultuur in de omgang met seksueel geweld, gelijkschakeling van vader- en moederschapsverlof, het direct opvolgen van de aanbevelingen van de VN-Mensenrechtenraad die Nederland heeft berispt over etnisch profileren, en het mogelijk maken van anoniem solliciteren.  Sociale innovatie Sociale innovatie zien wij als derde opdracht. Het hervormen van bestaande systemen is wat ons betreft niet voldoende om het onrechtvaardig grote gat tussen arm en rijk en de vastgeroeste sociale zekerheid te beantwoorden. Voor sociaal-liberalen zijn gelijke kansen belangrijker dan gelijke uitkomsten. Niet voor niets luidt een van onze richtingwijzers ‘Beloon prestatie en deel de welvaart’.[14] Als we de verschillende cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bekijken, moeten we constateren dat Nederland sinds 1980 denivelleert: de rijkste 10 procent zag zijn koopkracht met 60 procent stijgen, minima zagen die met 10 procent dalen. De rijkste 1 procent van Nederland bezit bijna 30 procent van al het vermogen, terwijl de helft van de Nederlanders helemaal geen vermogen heeft. Ruim 400.000 kinderen groeien op in een gezin met een laag inkomen en lopen het risico door de armoedegrens te zakken. Bij dit soort extreem ongelijke uitkomsten is de vraag hoe gelijk de kansen überhaupt waren. Is er nog wel sprake van een rechtvaardige beloning van prestaties en verdeling van de welvaart? We zitten opgescheept met een Participatiewet die leidt tot verdringing, een Wet Werk en Zekerheid die noch werk, noch zekerheid biedt, en een overheid die inzet op flinkheid en fraudebestrijding. Dat heeft de afgelopen jaren meer ellende opgeleverd dan resultaten.[15] Ons stelsel van sociale zekerheid, ons pensioenstelsel en de manier waarop we betaalde en onbetaalde arbeid waarderen zijn achterhaald. Het is begrijpelijk dat we in de huidige politieke realiteit voorstellen doen voor aanpassingen van de bestaande stelsels. Maar de oplossing schuilt in gedurfdere keuzes. Recente discussies over het basisinkomen, de mogelijke impact van robots en het verdwijnen van banen voor met name mensen met een mbo-diploma hebben één ding duidelijk gemaakt: de vanzelfsprekende relatie tussen arbeid en inkomen staat onder druk. Pasklare oplossingen zijn niet voorhanden. Dat betekent dat we hier moeten durven experimenteren, bijvoorbeeld met minder regels in de bijstand, woningen voor daklozen, extra financiële ondersteuning voor mensen die gevangen zitten in een schuldenspiraal, en andere manieren van ondersteuning en waardering van vrijwilligerswerk. Op dit moment houdt de regering alle experimenten tegen en zit ze zo sociale innovatie in de weg. Daarvoor moet in een volgende regeerperiode ruimte komen.

“Het hervormen van bestaande systemen is niet voldoende om het onrechtvaardig grote gat tussen arm en rijk te beantwoorden”

Baanzekerheid is steeds vaker iets van het verleden. Bedrijven groeien en krimpen sneller en sterker dan voorheen. De opdracht blijft om vast minder vast te maken, en flexibel werken of het zzp´erschap zekerder. We kunnen hierbij leren van onze Scandinavische buren, die erin slagen om een goede inkomensbescherming te combineren met een flexibele arbeidsmarkt en kortere werkdagen. Dat kan bijvoorbeeld door het afschaffen van contracten voor onbepaalde tijd en het introduceren van een verplichte basisverzekering voor alle werkenden. Om de afname van laagbetaalde banen tegen te gaan, pleiten wij voor het verlagen van de werkgeverslasten in combinatie met bijvoorbeeld een negatieve inkomstenbelasting voor mensen met een laag inkomen. Zo wordt het aantrekkelijker om mensen in dienst te nemen en gaan mensen met lage inkomens erop vooruit. Opdracht voor de toekomst We schetsen hier de eerste contouren van een nieuw verhaal voor onze partij. Dat verhaal steunt op drie pijlers: de herovering van het publieke domein, radicale kansengelijkheid en sociale innovatie. Dat betekent dat mensen meer invloed krijgen op hun eigen leven en hun omgeving. We streven naar radicale kansengelijkheid, waarbij afkomst, leeftijd en sekse niet je toekomst bepalen. We geven gemeenten de ruimte om te experimenteren in de sociale zekerheid, zodat we het vastgeroeste stelsel weer ondersteunend in plaats van belemmerend maken. We stellen ons op als liberale rentmeesters die een leefbare wereld nalaten voor de generaties na ons. Toekomstbewaking noemt Terlouw het: “het besef dat de politiek, de overheid, de dingen moet durven doen, de eisen moet stellen, de voorwaarden moet scheppen die voor onze kinderen en kleinkinderen de aarde een kansrijke plek maken.”[16] Dat is onze opdracht voor de toekomst.   Suardus Ebbinge (@Suardus), Lars Roodenburg (@LarsRoodenburg), Pieter Rietman (@PieterRietman) en Abele Kamminga (@abelekamminga) zijn actieve D66’ers en namen deel aan ‘Driebergen’, het topkaderprogramma van de partij.   [1] “Het kapitaal is nu helemaal de baas”, De Volkskrant, 20 februari 2016. En: “Jan Terlouw: ‘De politiek is onmachtig geworden om te zeggen wat we gaan doen’”, NPO Radio 1, 24 februari 2016. [2] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Dertig jaar privatisering, verzelfstandiging en marktwerking  (2012). [3] Zie o.a.: Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2015 (2015) en Sociaal en Cultureel Planbureau, Meer democratie, minder politiek? Een studie van de publieke opinie in Nederland (2015). [4] Zie bijvoorbeeld: Frank Ankersmit, “Voor de neoliberaal is het algemeen belang onzin, voor de liberaal is het juist de kern”, NRC Handelsblad, 3 januari 2009, en Frank Ankersmit en Leo Klinkers (red.), De tien plagen van de staat. De bedrijfsmatige overheid gewogen (Van Gennep; 2010). [5] Corina Hendriks, Van opgelegde naar oprechte participatie (Mr. Hans van Mierlo Stichting; 2014). [6] D66, Appèl aan iedere Nederlander die ongerust is over de devaluatie van onze democratie (1966). [7] Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland (2015), blz. 73. [8] Wereldbank, Participatory budgeting in Brazil, via: http://siteresources.worldbank.org/INTEMPOWERMENT/Resources/14657_Partic-Budg-Brazil-web.pdf. [9] Urban Justice Centre, A People’s Budget. A Research and Evaluation Report on Participatory Budgeting in New York City (2015), via: https://cdp.urbanjustice.org/sites/default/files/CDP.WEB.doc_Report_PBNYC_cycle4findings_20151021.pdf. [10] Congresspeech Jan Terlouw, 1 november 2014, via: https://d66.nl/publicaties/congresspeech-jan-terlouw/. [11] Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs (2016). [12] Amnesty International, Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten. Etnisch profileren onderkennen en aanpakken (2013). [13] Sociaal en Cultureel Planbureau, Op afkomst afgewezen. Onderzoek naar discriminatie op de Haagse arbeidsmarkt (2015). [14] Mr. Hans van Mierlo Stichting, Beloon prestatie en deel de welvaart (2016). [15] Voor de negatieve gevolgen van de Participatiewet, zie het onderzoek van het NCRV-programma De Monitor (http://demonitor.ncrv.nl/werken-met-een-beperking). Voor de problemen met de Wet Werk en Zekerheid, zie bijvoorbeeld: “Flexwet levert eerder ontslag op dan vast werk”, Algemeen Dagblad, 3 maart 2016; en Sheila Sitalsing, “Voortschrijdend inzicht? De VVD is tegen”, De Volkskrant, 18 mei 2016. [16] Congresspeech Jan Terlouw, 1 november 2014, via: https://d66.nl/publicaties/congresspeech-jan-terlouw/.Met de inburgeringstoets probeert de overheid nieuwkomers in het keurslijf van ‘onze beschaving’ te dwingen, meent Han Entzinger. Zo’n toets zou zich moeten beperken tot feitelijke kennis over de Nederlandse samenleving. “Stel, je ziet twee mannen elkaar in de openbare ruimte zoenen. Wat zou je doen? (a) Loop je op ze af en zeg je dat je daarvan niet bent gediend? (b) Loop je op ze af en sla je ze in elkaar? (c) Of doe je net of je neus bloedt en loop je weg?” Dit is geen citaat uit een oud boekje met richtlijnen voor omgang met homoseksualiteit, maar een serieuze meerkeuzevraag, gesteld in het inburgeringsexamen voor nieuwe Nederlanders. Ik heb zelf die vraag moeten beantwoorden toen ik eens was uitgenodigd een proefexamen te maken.  INBURGERING IS in zekere zin de ultieme vorm van beschaving. Althans, dat is het in de loop van de jaren geworden. Bij de introductie, zo’n twintig jaar geleden, was de verplichte inburgering – met examen – vooral bedoeld om migranten te helpen bij het leren van het Nederlands en om hen wegwijs te maken in de Nederlandse samenleving. Als tegenprestatie zou de overheid dan zorgen voor een toereikend aanbod aan cursussen van goede kwaliteit. Inburgering was daarmee min of meer vergelijkbaar met de leerplicht, maar dan voor volwassenen die eerder in hun leven te weinig kansen hadden gehad. Geleidelijk echter zijn de doelstellingen van de inburgering verschoven. De inburgeringstoets heeft steeds meer het karakter gekregen van een toelatingsexamen tot de Nederlandse samenleving. Slaag je binnen drie jaar na je aankomst in Nederland, dan maak je aanspraak op een permanente verblijfstitel. Maar als je zakt of in het geheel niet voor het examen opgaat, ben je gedoemd tot het voortdurend verlengen van je tijdelijke verblijfstitel. Dat is een kostbare zaak, zeker als je een gezin hebt dat meerdere personen omvat. Bovendien kan je ook nog een boete worden opgelegd van maximaal 1.250 euro, elke twee jaar opnieuw zolang je het felbegeerde papiertje nog niet hebt behaald. Onlangs meldde verantwoordelijk minister Asscher aan de Tweede Kamer dat de helft van de nieuwkomers die in het eerste kwartaal van 2013 inburgeringsplichtig werden, niet tijdig voor de toets is geslaagd. Het betreft meer dan vijfhonderd mensen, vooral ex-asielzoekers, maar ook gezinsmigranten. Als deze trend zich voortzet, zullen aan het eind van dit jaar ongeveer 5.000 nieuwkomers niet zijn geslaagd. Nadien zal dit aantal snel verder groeien, want in 2014 en 2015 waren er veel meer nieuwkomers dan in 2013. EEN BELANGRIJKE OORZAAK van deze ver bij de verwachtingen achterblijvende resultaten is dat nieuwkomers sinds 2013 zelf verantwoordelijk zijn voor hun voorbereiding op de inburgeringstoets. De begeleidende en adviserende rol die gemeenten tot dan toe vervulden, is voorbij. Veel nieuwkomers weten niet hoe ze hun eigen inburgering moeten aanpakken, andere zijn zich onvoldoende bewust van de urgentie hiervan en van de consequenties als het niet tijdig lukt. Nu wordt de soep in de praktijk niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend: er zijn nog maar heel weinig boetes uitgedeeld, en bij mijn weten is nog niemand het land uitgezet na te zijn gezakt voor het inburgeringsexamen. Het is trouwens de vraag of dit niet strijdig zou zijn met diverse internationale verdragen, met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Wel kan, als gezegd, het telkens moeten verlengen van een tijdelijke verblijfstitel aardig in de papieren lopen. HET IS ZEER DE VRAAG of deze strenge vorm van inburgeren wel kan worden gezien als een manier om de nieuwkomer te helpen bij diens orientatie op zijn of haar nieuwe omgeving. De meeste nieuwkomers ervaren de inburgeringstoets  als een extra horde die moet worden genomen vooraleer men zich hier defi nitief mag vestigen. Daarbij spelen niet alleen de afschrikwekkende sancties een rol, maar ook het feit dat bij de toetsing van kennis over de Nederlandse samenleving naar zaken wordt gevraagd die de gemiddelde autochtone Nederlander vaak niet weet, en zeker niet paraat heeft. Weet u precies wat u moet doen als u onverhoopt werkloos mocht worden? Weet u of, en zo ja, onder welke voorwaarden u in aanmerking komt voor een woningwetwoning? Weet u nog precies van wanneer tot wanneer de Tachtigjarige Oorlog plaatsvond? Dit zijn zaken die we tegenwoordig op het internet opzoeken als we ze nodig hebben. Geen wonder dat veel Nederlanders die een proefexamen inburgering maken – ook die zijn op internet te vinden! – daarvoor zakken. Inburgeraars moeten het allemaal uit hun hoofd weten en er meerkeuzevragen over kunnen beantwoorden.  MAAR HET GAAT VERDER dan dat. Er kan ook gevraagd worden naar zaken met een sterk normatief karakter. Zoals we al zagen, worden thema’s als homoseksualiteit, die bij veel inburgeraars gevoelig liggen, daarbij niet uit de weg gegaan. Maar de inburgeraar kan ook worden gevraagd wat te doen als de buurvrouw een kind heeft gekregen, hoe laat hij of zij bij iemand op de koffie kan gaan, of hoe om te gaan met rooms-katholieke buren (sic!). Veel van deze vragen laten zich niet op eenduidige wijze beantwoorden: vaak ben je geneigd te zeggen “dat hangt ervan af ”. Helaas kunnen de opstellers van de toets dat niet goedkeuren. Zij verwachten een duidelijke keuze voor een van de antwoordmogelijkheden. Meestal komt dat neer op ‘vriendelijk, doch op enige afstand’ en/of ‘de confrontatie met u onwelgevallige zaken mijden’. Kennelijk is dat wat de Nederlandse overheid beschouwt als de ideale gedragsregels zoals die aan nieuwkomers moeten worden bijgebracht. Veel inburgeraars weten dat, en met enige oefening lukt het hun meestal wel het ‘juiste’ – dat wil zeggen: het door de opstellers van de toets als juist beoordeelde – antwoord aan te kruisen. Toch is de vraag legitiem of het wel tot de taken van de overheid behoort om nieuwkomers op deze wijze in het keurslijf te dwingen van wat zij kennelijk als ‘de Nederlandse beschaving’ ziet. Wordt zo niet te gemakkelijk voorbijgegaan aan de grote varieteit aan gedragingen die we in Nederland kennen? Op het platteland ga je anders met je buren om dan in de grote stad; in een volkswijk anders dan in een villawijk; en uiteraard spelen opleidingsniveau en leeftijd ook een rol. HET ZOU DAAROM veel verstandiger zijn als de overheid zich bij de inburgeringstoets beperkt tot het vragen naar simpele feitelijkheden, zoals basiskennis van topografie, geschiedenis en staatsinrichting, inclusief elementaire wetskennis. In alle andere landen van West-Europa gaat men niet verder dan deze vormen van ‘beschaving’. Waarom is het nodig daarover in Nederland nog een zware morele saus te gieten met een overduidelijk burgerlijke middenklassesmaak?   Han Entzinger is hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is tevens lid van de redactieraad van idee.De journalistiek wordt gedomineerd door een frame van conflict en negativiteit, weet de Deense Cathrine Gyldensted uit eigen ervaring. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop wij de wereld om ons heen bezien en leidt tot meer polarisatie. Een pleidooi voor ‘constructieve journalistiek’. Door Cathrine Gyldensted In Sweden, my colleagues are concerned about arson fires targeting refugee camps there. They are upset about sexual attacks on Swedish women perpetrated by what we believe are immigrant men, illiterate on values and women’s rights in western society. They also grapple with the realization that the right-wing political party is growing, at what is called an alarming rate, election after election. What are their fellow citizens thinking, when they vote for mad fringe politicians like this? In the United States, my colleagues are struggling with the realization that they possibly created Donald Trump and facilitated his rise to become the Republican candidate for presidency. That the sensational seeking coverage of the Trump campaign might have triggered some of the violent clashes between Trump voters and protesters in early 2016. What is going on with these ‘anti-establishment’ groups? Who are they? Why are they so angry? In The Netherlands, where I currently work, it´s the same situation. My news colleagues are asking themselves more and more questions about the inner workings of news journalism and its negative influence on society. So much so that one journalism school make a bold move this year. Something that stigmatizes it in the eyes of most and idolizes it in the eyes of few. Which only makes their decision even more rare and admirable. More on their leap of faith, later. Framing stories I come from the tribe of classical news and investigative journalism and enjoyed a beautiful career for quite many years. However, something happened in 2008 that made me change tracks. I realized that the hidden biases I harboured dangerously informed the way I chose to frame my stories and conduct my interviews. I saw the little guy as the ‘victim’ and the power holder as the ‘crook’. It does not take much imagination to see the repercussions of such biases. The ‘victims’ get victimized: we never learn about their resources or resilience. The crooks get vilified: we never learn about their possibly productive intentions or collaborative efforts. The result is less societal coherence and more polarization. Of course, there is a reason for this – it lies in the way journalism sees its role and is taught. Much of journalism is dominated by a framework of conflict and negativity, and news serves a number of traditional purposes that help explain why it is necessary for stories to often be negative and conflict-based. Lasswell, in his seminal 1948 article, identified the surveillance of the environment, including the disclosure of threats and opportunities, as a core function of communication. Shoemaker (1996) argued that the news media exist because humans are biologically built to look for environmental threats. This hard-wired predisposition might help explain studies showing that journalists gravitate toward drama (Niven, 2005), deviance (Shoemaker, Danielian and Brendlinger, 1991), and scandal (Patterson, 2000). In fact, Bantz (1997) argued that news organizations see conflict as routine, expected, and perhaps essential. News also serves to provide useful information and to keep the government in check. This “watchdog” role has been deemed a core democratic function of journalism (Entman, 2005; Eriksson and Ostman, 2013), further explaining why some news is inherently negative. Given these functions, journalists would not be doing their jobs effectively if they did not report negative and conflict-filled news stories. Conflict and negativity in the news are not random and personal; their presence is systematic and predictable and has been built into journalists’ routines. In fact, conflict and negativity have been identified as key news values – along with others such as proximity, impact and timeliness — that are used to train journalists to identify newsworthy information (Galtung and Ruge, 1965; Galtung and Ruge, 1973; Harcup and O’Neill, 2001; Shoemaker and Reese, 2013). Although reporters contribute to the negatively skewed news, journalists are not solely to blame. Trussler and Soroka (2014) found that politically interested news consumers chose to read negative stories despite saying they preferred more positive stories. Additionally, individuals in general are likely to dwell on bad news, as negative events or emotions have a stronger and more lasting impact on individuals than positive ones (Baumeister, Bratslavsky, Finkenauer and Vohs 2001). Negative news has a negative impact However, and here’s perhaps the biggest problem: the gravitation of journalists and news consumers toward negative news comes with a cost, as scholars have found negative news stories to have a largely negative impact on consumers. Negative news can reduce helping behavior, decrease tolerance, lower perceptions of a community’s benevolence, lower evaluations of strangers, and cause depression and helplessness (Gyldensted, 2011; Galician and Vestre, 1987; Veitch and Griffitt, 1976). Negative news can also lead to distrust in political leaders (Kleinnijenhuis, van Hoof and Oegema, 2006). And specifically compared to positive news, negative news can make viewers feel less emotionally stable and more apprehensive about potential harm to themselves (Aust, 1985). Similarly, long-term exposure to television, which frequently broadcasts violent news, has been found to cultivate images of a mean and dangerous world in which people are only looking out for themselves and cannot be trusted (Gerbner, 1998). Additionally, scholars argue that the ubiquitous doom and gloom in the media is related to growing disengagement from mainstream news. Media sociologist Michael Schudson (2011) has pointed to individuals’ declining interest in newspapers, newsmagazines, and the ‘serious’ news on TV. Patterson (2000) conducted a national survey designed to measure Americans’ news habits, interests, and preferences and found 84 per cent of respondents perceived the news to be depressing (compared to 16 per cent who found it to be uplifting). A different survey showed that individuals cut back on their viewing of local broadcast news because the stories were too negative, too often about crime, and seldom presented positive information (Potter and Gantz, 2000). Another way negative news has contributed to disengagement is through compassion fatigue, or creating a public “weary of unrelenting media coverage of human tragedy” (Gyldensted, 2011; Kinnick, Krugman, and Cameron, 1996, p. 687). Kinnick et al. (1996) suggest that the media contribute to compassion fatigue through their sensationalism, constant ‘bad news’, lack of context, and lack of solutions to social problems. Whereas positive emotions like hope, meaning and awe seem to drive stronger engagement than negative emotions (Berger & Milkman, 2014). More carrot with the stick Today, we face the problem of being too caught up reporting on negatives, stemming from a belief that only by focusing on what is wrong with the world (being ‘critical’) can we keep power accountable. We believe that to maintain a healthy and well-functioning society, we need the stick. It keeps corruption at bay and wrongdoers afraid of being exposed – which is probably true. But what if we added more carrot while we kept the stick? Adding more carrot could take the form of facilitating more debate of future-oriented thinking, creating mediating principles to political debate coverage. Adding more carrot could mean reporting on resources and solutions and less on wrongdoing and faults. All in all, constructive elements in journalism — adding more journalistic carrot — are necessary for turning the wheels of society forwards, counterbalancing the stick that may push us backwards. They would also offer a more accurate portrayal of the world, which is seen as a core function of journalism. All change needs courageous pioneers, and two of the most courageous pioneering institutions in the domain of constructive journalism happen to be Dutch. One is the innovative and steadily growing online medium De Correspondent and the other is the Journalism School at Windesheim University of Applied Sciences. The Journalism School believes that journalism should stop victimizing victims and demonizing crooks. Should stop its chronic focus on conflict. Should shy away from acting as polarizers. Instead we will focus on solutions, facilitating a future-oriented visionary debate, expand interview techniques, shed light on the middle ground, work with journalists’ unrecognized hidden biases, view audiences as co-creators and share our learning curve. This work is standing on the shoulders of brilliant constructive journalism already being done at De Correspondent and a range of classical media companies in Sweden, Denmark, Germany, the Netherlands, the US and South Africa. All work systematically with adding constructive elements to their reporting. In our day and age, we need to see far. We need to look ahead. Journalism does not mirror society, we move it. But in which direction?   Cathrine Gyldensted (@CGoldensted) is director constructive journalism aan Hogeschool Windesheim. In 2015 verscheen haar boek From Mirrors to Movers: Five Elements of Positive Psychology in Constructive Journalism.   References Aust, C. F. (1985). Judgments of well-being after exposure to televised bad and good news. (Master’s thesis). Retrieved from ERIC (ED322547) Bantz, C. (1997). News organizations: Conflict as a crafted cultural norm. In Berkowitz, D. (Ed.), Social meanings of news: A text reader (pp. 123-137). Thousand Oaks, CA: SAGE Publications. Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Finkenauer, C., & Vohs, K. D. (2001). Bad is stronger than good. Review of General Psychology, 5(4), 323-370. Berger, J., & Milkman, K. L. (2012). What makes online content viral?.Journal of marketing research, 49(2), 192-205. Entman, R. (2005). The nature and sources of news. In Overholser, G., & Jamieson, K. H. (Eds.), Institutions of American Democracy: The Press (pp. 48-65). NY: Oxford University Press. Eriksson, G., & Östman, J. (2013). Cooperative or Adversarial? Journalists’ Enactment of the Watchdog Function in Political News Production. International Journal Of Press/Politics, 18(3), 304-324. doi:10.1177/1940161213482493 Galician, M.-L., & Vestre, N. D. (1987). Effects of ‘good news’ and ‘bad news’ on newscast image and community image. Journalism Quarterly, 64(2), 399-525. Galtung, J., & Ruge, M., (1965). The structure of foreign news. Journal of Peace Research, 2(1), 64-91. Galtung, J., & Ruge, M., (1973). Structuring and selecting news. In Cohen, S., & Young, J. (Eds.), The Manufacture of News: Social Problems, Deviance, and the Mass Media. Constable: London, pp. 62–72. Gerbner, G. (1998). Cultivation analysis: An overview. Mass Communication & Society,    1(3-4), 175-194). Gyldensted, C. (2011). Innovating news journalism through positive psychology. (Capstone project). Retrieved from University of Pennsylvania ScholarlyCommons (http://repository.upenn.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1024&context=mapp_capstone) Gyldensted, C. (2015). From Mirrors to Movers. Five Elements of Positive Psychology in Constructive Journalism. (1st ed., Vol. 1, p. 200). Amazon. Harcup, T., & O’Neill, D. (2001). What is news? Galtung and Ruge revisited. Journalism Studies, 2(2), 261-280. Kinnick, K. N., Krugman, D. M., & Cameron, G. T. (1996). Compassion fatigue: Communication and burnout toward social problems. Journalism and Mass Communication Quarterly, 73, 687-707. Kleinnijenhuis, A., van Hoof, M. J., & Oegema, D. (2006). Negative news and the sleeper effect of distrust. Harvard International Journal of Press/Politics, 11(2), 86-104. doi:10.1177/1081180X062865417 Lasswell, H. D. (1948). The structure and function of communication in society. In Bryson, L. (Ed.), The Communication of Ideas. NY: Harper and Brothers. Niven, D. (2005). An economic theory of political journalism. Journalism & Mass Communication Quarterly, 82(2), 247-263. Patterson, T. E. (2000). Doing well and doing good: How soft news and critical journalism are shrinking the news audience and weakening democracy – and what news outlets can do about it (Faculty Research Working Paper Series). Cambridge, MA: John F. Kennedy School of Government, Harvard University. Shoemaker, P. J. (1996). Hardwired for news: Using biological and cultural evolution to explain the surveillance function. Journal of Communication, 46(3), 32-47. Shoemaker, P. J., Danielian, L. H., & Brendlinger, N. (1991). Deviant acts, risky business and US interests: The newsworthiness of world events.Journalism & Mass Communication Quarterly, 68(4), 781-795. Shoemaker, P. J., & Reese, S. D. (2013). Mediating the message in the 21st century: A Terry, T. C. (2011). Community journalism provides model for future. Newspaper Research Journal, 32, 71-83. Trussler, M., & Soroka, S. (June, 2013). Consumer demand for cynical and negative news frames. Presented at the annual meeting of the Political Science Association, Victoria, British Columbia. Veitch, R., & Griffitt, W. (1976). Good news-bad news: Affective and interpersonal effects. Journal of Applied Social Psychology, 6(1), 69-75. Yarow, J. (2013, Dec. 6). The world’s most controversial viral site posted a great defense of itself. Business Insider. Retrieved from http://www.businessinsider.com/upworthy-explains-its-success-2013-12  Democratie is niet alleen een politiek stelsel, maar ook een cultuur en levenskunst. De overheid speelt een belangrijke rol in het op peil houden van onze democratische vaardigheden. Door Evelien Tonkens     Een ‘beschaafde democratie’: dat moet eigenlijk een pleonasme zijn. Een democratie is immers toch een teken van beschaving? Helaas is dat niet helemaal het geval. Onder de vlag van het recht op vrije meningsuiting treffen we veel gescheld en geschreeuw aan. Vooral internet blijkt een podium voor onbeschaafd gedrag. Ook in de raadszaal en op straat bestaat veel verbaal en soms zelfs fysiek geweld, bijvoorbeeld tegen politieke ambtsdragers. Van de bijna 1.500 wethouders in Nederland zijn er in anderhalf jaar tijd zeker 58 bedreigd, hebben er 27 met agressie en geweld te maken gehad en zijn er 109 beledigd of uitgescholden. Maar hoe zouden we ook kunnen denken dat een democratie vanzelf beschaafd gedrag met zich meebrengt? Democratie is niet alleen een stelsel; het is ook een cultuur en een levenskunst. Democratie vereist vaardigheden, kennis en houdingen die allemaal aan te leren zijn en die we ook collectief moeten oefenen, zoals we ook onze spieren moeten blijven oefenen. Democratie vraagt iets van ons; we zijn niet automatisch democraten. Wat moeten we dan leren om goede democraten te worden? Wat is democratie als levenskunst? Ik zie ten minste vier pijlers. Geordende dialoog  Ten eerste de kunst van geordende dialoog. Democratie is meer dan vrijheid van meningsuiting. Iedereen heeft recht op een stem en iedereen heeft het recht om zich te mengen in het publieke debat. Maar daarmee is niet iedere bijdrage ook een goede bijdrage. Democratie vereist scholing en ontwikkeling. Dat wil niet zeggen dat hogeropgeleiden betere democraten zijn; hogere opleidingen leiden doorgaans immers niet op tot democraten, maar tot technici of bestuurders. Als iedereen vrij is om zijn mening te uiten, moeten er ook even zoveel mensen zijn die naar andermans uitingen luisteren en deze serieus nemen. Vrijheid van meningsuiting is de eerste fase in een doorlopend proces. De schematisch daarop volgende fasen – vrijheid van meningsuitwisseling, meningsvorming en meningsbijstelling – zijn net zo belangrijk. Zonder deze drie fasen betekent vrijheid van meningsuiting niet veel meer dan een kakofonie van stemmen die door elkaar heen schreeuwen en geen van allen gehoor vinden. Laat staan dat ze enige invloed op anderen uitoefenen. Rolwisseling Ten tweede vereist democratie de kunst van rolwisseling. Burgerschap, zo betoogde Aristoteles al, is regeren en geregeerd worden. In een democratie moeten we leren om deze rollen af te wisselen. Macht geven we aan mensen omdat we hun die tijdelijk toekennen; er is dus sprake van gelegitimeerde macht, ofwel gezag. Gezagsposities zijn per defi nitie tijdelijk en de macht- en gezagsdragers moeten er dus van meet af aan op voorbereid zijn om daarna weer ondergeschikten te zijn. Omgekeerd kunnen ondergeschikten van de ene op de andere dag gezagsdragers worden en ook daar moeten zij op voorbereid zijn. De fi losoof Michael Walzer muntte het concept ‘complex equality’ om uit te drukken dat ongelijkheid in de ene sfeer geen consequenties mag hebben voor de andere sfeer. Wie goed is op school moet bijvoorbeeld niet meer recht hebben op gezondheidszorg. Zo kunnen we ook spreken van complex authority: gezag in de ene sfeer mag geen spill-over hebben in de andere sfeer. De rechter is de baas in de rechtszaal maar ook alleen daar. Op de school van haar kinderen is de rector de baas en in de klas de docent Gezag uitoefenen en ondergaan Meer in het algemeen is de derde pijler van een democratische cultuur de kunst van gezag uitoefenen en ondergaan. Gezag is de afgelopen decennia effectief uitgekleed: fouten en missers liggen veel sneller op straat dan vroeger, en burgers zijn niet meer onder de indruk van een witte jas of toga. Dat is een grote democratische verworvenheid. Maar met het uitkleden van gezag is ons respect voor gezagsdragers navenant geslonken. Dat uit zich niet alleen in spugen en schoppen als burgers door gezagsdragers worden aangesproken. Het uit zich ook in verbale arrogantie. Zoals een inwoner die tegen de wethouder zegt: “Ik verdien zes keer zoveel als jij, dus ik hoef helemaal niet naar jou te luisteren.”. Of universitair geschoolde ouders die geen respect hebben voor docenten met ‘slechts’ een hbo-diploma en hun gezag ondermijnen. Gezag moeten we in onze egalitaire, democratische samenleving heruitvinden. In een democratie moeten we gezag zowel kunnen betwisten als kunnen aanvaarden. Gezagsdragers hoeven niet beter, slimmer of hogeropgeleid te zijn dan degenen over wie ze gezag uitoefenen – en al helemaal niet rijker of sterker. De conducteur met mbo-diploma is de baas in de trein, ook over de hoogleraar en de judokampioen. En de scheidsrechter van dienst is misschien niet de beste beoordelaar, maar wel degene die bereid was zijn zaterdagochtend op te offeren. Gezagsdragers hebben enig gezag nodig om te kunnen functioneren. Als ouders meteen klaarstaan om een uitspraak van de docent te bekritiseren, of burgers of media om een wethouder te fi leren, dan kunnen deze hun taak niet uitoefenen. Gezag uitoefenen is vaak corvee: zo leuk is het niet om een bewonersvereniging te besturen, maar iemand moet het doen. Je hoeft het ook niet volledig met de beslissingen van gezagsdragers eens te zijn om hen te steunen. Delegeren en vertrouwen De vierde pijler van een democratische cultuur is de kunst van delegeren en vertrouwen. Democratie is alleen mogelijk als we niet persoonlijk overal zelf meepraten en beslissingen nemen. We moeten dus veel deliberatie en besluitvorming aan anderen overlaten. Die anderen moeten we leren vertrouwen. Ze zullen niet alles goed doen; ze zijn ook maar mensen en geen heiligen. Maar ze hebben wel ons vertrouwen nodig om hun werk te kunnen doen. Vertrouwen is geen gevoel of mechanisme, maar een gift. En dus een daad. We schenken vertrouwen, wetende dat we daarmee risico’s lopen en fouten riskeren die we wellicht zelf niet hadden gemaakt. Democratische vorming Wat vraagt dit van de overheid? Ten eerste dat die democratische vorming serieus neemt. Uiteraard in het onderwijs, maar ook in het volwassen leven. De angst te betuttelen is daarbij niet erg behulpzaam. Wie het ermee eens is dat democratie vaardigheden en kennis vereist, zal inzien dat deze niet vanzelf bestaan, maar stimulans en onderhoud behoeven. Dat kan in allerlei vormen. De publieke omroep kan hier een expliciete taak in krijgen. We kunnen ook denken aan (mogelijk deels verplichte) deelname aan burgerfora, op basis van loting. Dit kunnen goede scholen in democratie zijn. Voorwaarde is wel dat ze representatief zijn en daadwerkelijk invloed kunnen uitoefenen. Egalitaire cultuur Ten tweede is een democratische cultuur ook een egalitaire cultuur. Grote verschillen in macht, inkomen en status staan haaks op een democratie. Als we willen dat de macht aan het volk is, moeten we het volk ook de kans geven elkaar als gelijken te aanvaarden. Grote verschillen in status, macht en inkomen belemmeren dat burgers elkaar als medeburgers erkennen en serieus nemen. Democratie vereist daarom ook sociaal-economische nivellering.  Kwalitatieve verantwoording Ten derde kan de overheid bijdragen aan meer vertrouwen door meer democratische vormen van verantwoording te stimuleren. In plaats van autoritaire verantwoordingssystemen die voortdurend om uitleg vragen, geen weerwoord dulden en ons wel van ons werk houden, moeten er meer kwalitatieve verantwoordingssystemen worden ontwikkeld die meer recht doen aan het dialogische karakter van verantwoording. Een democratische cultuur vereist een dialoog over wat wel en niet gelukt is en waarom, vanuit een basaal vertrouwen dat anderen hun werk ook goed willen doen. Democratie vraagt dus veel van ons. Het is een kostbaar goed, maar we krijgen het niet cadeau. Democratie en beschaving gaan niet vanzelf samen; daarom moet juist een partij als D66 beschaving van ons allen tot expliciet agendapunt maken. Evelien Tonkens (@EvelienTonkens) is hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector aan de Universiteit voor Humanistiek.Dit artikel is te lezen in idee 2 van 2016. Wilt u ook een abonnement op idee? Klik dan hier. Beschaving en fatsoen lijken ingewikkeld voor liberalen: ieder individu is immers vrij om zich te gedragen zoals hij zelf wil. Maar dit is een te eenzijdig negatief begrip van vrijheid, stelt Paul Teule. Vrijheid is een functionele ruimte, waarin het niet alleen gaat om wat een individu mag, maar ook wat voor een individu werkt in relatie met anderen.  Door Paul Teule  Eind 2009 hield André Rouvoet, destijds minister voor Jeugd en Gezin namens de ChristenUnie, een speech waarin hij op basis van de Bijbel het westerse idee van vrijheid bekritiseerde. Vrijheid als het onbegrensde recht om te doen wat je wil leidt volgens hem tot “zondig” leven, het “sociaal afglijden” van onze samenleving en zelfs “vernietiging van de planeet”. Volgens Rouvoet kan werkelijke vrijheid alleen worden genoten “in liefde met anderen” en “zoekend naar gerechtigheid”. En dat lukt alleen als mensen grenzen respecteren en wetten gehoorzamen – een les die “volgelingen van Jezus” zouden hebben geleerd. Liberale politici reageerden als door een wesp gestoken. “Dit deugt absoluut niet. De minister creëert een spookbeeld”, zei toenmalig VVD-Kamerlid Atzo Nicolaï. Tofik Dibi van GroenLinks vond Rouvoets betoog “belachelijk” en getuigen van “religieuze superioriteit”. Ook Alexander Pechtold was not amused: “De zedenmeesters zijn terug. Hier worden mensen heel ongelukkig van.” Een uitgebreid moreel antwoord vanuit het liberale kamp bleef uit. De antipathie die liberalen koesteren tegen Rouvoets gemoraliseer is te herleiden tot het diepgewortelde idee dat vrijheid en moraal per definitie haaks op elkaar staan. Moraal, fatsoen, beschaving, normen en waarden – het zijn per definitie inperkingen van de vrijheid van het individu. Zeker als iemand anders, laat staan een christelijke politicus, het individu een moraal opdringt. De paradox is dat de seculiere, liberale meerderheid van de Nederlanders en ‘haar’ politici hoog opgeven van de vrijheden als verworvenheid van onze westerse beschaving, maar dat men tegelijkertijd met een grote boog om de term ‘beschaafd’ heen loopt wanneer deze vrijheden dreigen door te schieten. Nog een paradox is dat christelijke politici hierdoor het normen-en-waardendossier in handen houden, terwijl de meerderheid van de Nederlanders in talloze enquêtes aangeeft dat het te veel ‘ieder voor zich’ wordt en dus behoefte heeft aan een moreel antwoord uit niet-religieuze hoek. Gelukkig is het wel mogelijk om een liberale moraal te formuleren die gefundeerd is op de individuele vrijheid. De stelling van Rouvoet dat werkelijke vrijheid iets is dat we met anderen beleven, of dat we vrijer worden van het begrenzen van vrijheid, is goed verdedigbaar vanuit de individuele vrijheid. Vrijheid kan zélf een grond zijn waarop we onze moraal baseren. Sterker nog: ik denk dat er twee liberale moralen zijn. Vrijheid als een ruimte Een eerste denkstap is dat vrijheid meer is dan alleen de afwezigheid van beperkingen of grenzen. De Russisch-Britse filosoof Isaiah Berlin maakte het bekende onderscheid tussen ‘negatieve’ en ‘positieve’ vrijheid. Berlin gaf helaas een zodanig ingewikkelde invulling aan positieve vrijheid, dat liberalen er nadien hun vingers niet meer aan durfden te branden. En dat terwijl het onderscheid juist zo simpel en verhelderend kan zijn: negatieve vrijheid gaat over alles wat afwezig moet zijn om te kunnen doen wat je wilt, positieve vrijheid over datgene wat aanwezig moet zijn. Beide soorten vrijheid zijn op verschillende manieren te omschrijven: negatieve vrijheid is ‘vrij zijn van’, positieve vrijheid ‘vrij zijn om’; negatieve vrijheid gaat over datgene wat je vrij laat, positieve vrijheid over datgene wat je vrijheid geeft. Negatieve vrijheid gaat over mogen, positieve vrijheid over vermogen. Om te kunnen doen wat je wilt, heb je beide dimensies van vrijheid nodig. Mij helpt het om beide dimensies samen te voegen en het geheel ‘ruimte’ te noemen. Je bent vrij als je de ruimte hebt om te doen wat je wilt; die ruimte moet daarvoor leeg genoeg zijn (negatieve vrijheid), maar ook zodanig gevormd en ingericht dat de ruimte strekt tot het doel dat je wilt bereiken (positieve vrijheid). Als je daadwerkelijk door niets dan leegte wordt omringd, kun je ook echt niets.

“Vrijheid kan zélf een grond zijn waarop we onze moraal baseren”

De samenleving waarin we leven kan je zien als een specifiek ingerichte ruimte die ons zowel vrij laat als vrijheid geeft. Vaak is het zo dat de aanwezigheid van beperkingen juist vrijheid geeft. Wie bijvoorbeeld met de auto van Amsterdam naar Groningen rijdt, wordt aan alle kanten beperkt: overal rijden auto’s die je verhinderen om ergens te rijden, je moet rechts aanhouden, stoppen voor een rood licht, enzovoort. Dat kun je zien als negatieve onvrijheid; maar omdat anderen zich aan dezelfde regels houden, heb je wel de beschikking over een ruimte die je uiteindelijk snel en veilig naar Groningen brengt. In een publieke ruimte met begrenzingen heb je uiteindelijk meer daadwerkelijke bewegingsvrijheid. Negatieve liberale moraal Dit voorbeeld is illustratief voor al onze vrijheden in de samenleving. Hieruit vloeit een moraal voort die elk individu vanuit zijn eigen vrijheid kan accepteren: wie zelf wil bewegen, vrij wil zijn en de ruimte wil krijgen, moet anderen ook deze vrijheid gunnen. Het gaat hier om de oeroude ‘gulden regel’, die vaak geassocieerd wordt met het christendom – ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’ – maar in veel religieuze en niet-religieuze levensbeschouwingen voorkomt. Ook in de liberale traditie komen we varianten van de gulden regel tegen. Immanuel Kant stelde dat een morele handeling altijd moet voldoen aan een onderliggend principe (‘maxime’) waarvan je wilt dat ook anderen zich erdoor laten leiden. De Amerikaanse politiek filosoof John Rawls, die sterk was beïnvloed door Kant, stelde dat een rechtvaardige samenleving er een is die mensen zelf zouden ontwerpen wanneer ze niet wisten welke positie ze in die samenleving zouden innemen. Deze morele oefeningen gaan niet over ‘zonde’ of ‘gerechtigheid’, maar over wat in het belang is van je eigen vrijheid. Daarom schreef de Franse filosoof Montesquieu dat vrijheid het recht is om alles te doen wat de wet toestaat; want als jij de wet aan je laars lapt, kunnen je medeburgers hetzelfde doen en staat jouw vrijheid op het spel. Dit is een effectief liberaal basisprincipe waarmee je kunt moraliseren vanuit de individuele vrijheid, zonder de moraalridder uit te hangen. De enige vereiste is dat mensen de wil hebben om de consequenties van hun gedrag voor hun eigen vrijheid te doordenken. Daarbij is dit een negatieve moraal; het gaat vooral over wat niet mag of wenselijk is. Dat maakt deze moraal ‘leeg’: zolang je anderen niet in de weg zit, mag je zelf weten wat je doet. Dit element maakt het een aantrekkelijke moraal voor liberalen. Het is echter de vraag of een negatieve moraal een oplossing biedt voor het zo breed ervaren normen-en-waardenprobleem. In deze moraal gaat het immers om ieders individuele vrijheid, waarvan de ander de begrenzing is. “Je vrijheid houdt op waar die van de ander begint.” Vrijheid is daarmee een schaars goed, dat individuen op elkaar moeten veroveren. Daardoor krijgt de publieke ruimte het karakter van een strijdtoneel, waarop elk individu, in zijn jacht op zo veel mogelijk vrijheid, het liefst de grenzen van anderen wil overschrijden, maar tegelijkertijd elke grensoverschrijding van anderen als inbreuk registreert. Negatieve vrijheid creëert een territoriale houding waardoor we ons aan elkaar ergeren – of eigenlijk: steeds aan de ander ergeren. Veel enquêtes laten zien dat Nederlanders vooral vinden dat anderen asocialer zijn geworden. Ook Paul Schnabels bekende “met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht” is te verklaren vanuit de toegenomen hang naar individuele, negatieve vrijheid.

“Negatieve vrijheid creëert een territoriale houding waardoor we ons aan elkaar ergeren”

Positieve liberale moraal Er is ook een positieve moraal, die ook is gebaseerd op individuele vrijheid maar ons niet uit elkaar drijft: deugdenethiek. Je hoort er bijna nooit over, omdat de term ‘deugd’ bij velen een zweem van oubolligheid oproept – deugden zullen wel met ‘deugen’ te maken hebben, dus met braafheid en fatsoen in de onaantrekkelijke zin des woords. Maar deugdenethiek gaat juist over virtuositeit – denk aan het Engelse woord voor deugden: virtues. De basis is gelegd door Aristoteles, die deugden beschouwde als karaktertrekken die je helpen in het maken van optimale keuzes. Hij ging ervan uit dat je aan deze karaktertrekken moet werken om in elke situatie en elke rol of functie die je vervult optimaal te handelen. Het goede, het optimum, bevindt zich volgens hem in het juiste midden tussen twee ongewenste extremen. Moed, bijvoorbeeld, bestrijkt het juiste midden tussen lafheid en overmoed; vrijgevigheid houdt het midden tussen gierigheid en verkwisting. Dit optimale midden verschilt per situatie en per individu. Er is dus geen vast, opgelegd stramien, maar wel een perspectief om van alle functies of rollen het beste te maken. Hoe beter dit lukt, des te beter we onszelf verwerkelijken. Toegepast op de publieke ruimte werken deugden beter dan de negatieve moraal, die in normen en regels moet worden gegoten en daarmee juist meer spanning geeft in de samenleving. Deugdenethiek bevestigt de functionele dimensie van het publieke domein: een ruimte die zo is vormgegeven en ingericht dat deze zo veel mogelijk mensen mobiliteit, huisvesting, recreatie of meningsvrijheid kan bieden. Dat is iets anders dan een territorium waarbinnen ieder zijn eigen vrijheid op anderen moet bevechten. Deugdenethiek gaat uit van het individu dat zich verwerkelijkt in de sociale rollen die hij vervult in de ruimte die hij met anderen deelt. We worden dus vrijer via of te midden van anderen, in plaats van door de afwezigheid van anderen. Vrijheid van meningsuiting In de discussie over ‘digitale hufterigheid’ kan een positieve moraal van vrijheid ons verder helpen. Meningsvrijheid gaat over meer dan alleen ‘mogen’. We vormen onze mening met die van anderen en alleen al daarom staat de meningsuiting van de een niet haaks op die van de ander – het is geen nulsomspel. Verder willen we onze mening uiten te midden van anderen. We willen gehoord worden, elkaar ergens van overtuigen of tot iets bewegen. Onze meningsvrijheid moet daarom niet alleen leeg zijn, maar zich ook uitstrekken tot anderen. Daar hebben we media en podia voor. Wie taal wil gebruiken, geïnformeerd wil blijven en anderen wil kunnen bereiken, kan niet altijd alles tegen iedereen zeggen. Iedereen heeft het recht om zich thuis onbegrijpelijk te uiten; maar wie in de publieke ruimte aandacht wil, op straat of in de krant, maakt gebruik van een podium waarop ook anderen een beroep doen en dat door anderen moet worden (vrij)gemaakt en onderhouden. Wie niets toe te voegen heeft of zich opzettelijk beledigend uitlaat, zal vaak geen podium krijgen. Niet omdat iets wel of niet gezegd mag worden, maar omdat anderen het niet de moeite waard vinden om een uiting te verspreiden. Het positieve perspectief op meningsvrijheid omzeilt de oeverloze morele discussie over wat je wel en niet mag zeggen. Het nodigt uit om de vraag te stellen wanneer we goed zijn in onze meningsuiting en hoe we deze vrijheid via en te midden van anderen kunnen realiseren. Het laat zien dat onze meningsvrijheid meer is dan het geheel aan meningen die mogen, en dat we er meer mee willen dan alleen niet gecensureerd worden. Zo had Theo van Gogh de vrijheid om met zijn pamflet ‘Een messias zonder kruis’ een discussie te starten over de schrijver Leon de Winter. Maar die discussie bleef uit omdat alle aandacht uitging naar een aantal beledigende passages in het pamflet. Van Gogh wilde meer met zijn mening dan alleen ‘niet beperkt worden’ en had zich naar eigen zeggen beter in kunnen houden – een vorm van zelfcensuur omwille van de vrijheid om met een mening iets te bereiken.

“Het positieve perspectief op meningsvrijheid omzeilt de oeverloze morele discussie over wat je wel en niet mag zeggen”

Tegenstanders van (individuele) vrijheid Het is jammer dat het positieve perspectief op meningsvrijheid niet verder ontwikkeld wordt door liberalen. Het is wederom de ChristenUnie die hierop het alleenrecht lijkt te hebben. In een recent opiniestuk in De Volkskrant stelt politiek leider Gert-Jan Segers dat meningen een hoger doel dienen en dat een lukrake belediging die alleen maar pijn doet niet onder meningsvrijheid moet vallen. We willen meer met onze mening dan alleen niet gecensureerd worden; de ruimte om onze mening heen moet niet alleen leeg zijn qua censuur, maar ons ook het vermogen geven om goed te zijn in meningsuiting en om meer met onze mening te bereiken. Segers noemt vrijheid “de ruimte om het goede te kunnen doen en het ware te kunnen zeggen”. Daarin gaat hij wat mij betreft een stap te ver. Vrijheid is ook de ruimte om bijvoorbeeld doelloos te beledigen, maar – en dat is een liberale aanvulling op Segers’ visie – daarmee verklein je als individu je eigen vrijheid om anderen te bereiken. In deze discussie houden liberalen zich op de vlakte, bang om als tegenstander van de vrijheid te worden versleten. Het normen-en-waardendossier blijft hiermee in handen van een conservatieve minderheid voor wie individuele vrijheid veel minder belangrijk is. Misschien moeten sociaal-liberalen, die sympathiek staan tegenover positieve vrijheid, dit dossier naar zich toe trekken. Paul Teule (@paulteule) is docent politieke economie aan de Universiteit van Amsterdam. Eerder dit jaar verscheen zijn boek Vrijheid voor gevorderden. Dit artikel is te lezen in idee 2 van 2016. Wilt u ook een abonnement op idee? Klik dan hier.Naast ons uitgebreide cursusaanbod ontwikkelt de Van Mierlo Stichting graag een training op maat voor uw fractie of afdeling.  Zo bieden wij regelmatig trainingen aan tijdens fractieweekenden, en leveren wij ook cursussen voor het Driebergen traject en diverse Masterclasses in het gehele land. Indien u een idee heeft voor een training waarbij u ondersteuning van de Van Mierlo Stichting kunt gebruiken, aarzelt u dan niet contact met ons op te nemen via [email protected].Sinds 1998 noemt D66 zichzelf een sociaal-liberale partij. Maar wat betekent dit eigenlijk? Waar komt deze politieke stroming vandaan, en wat verbindt het denken van sociaal-liberalen? Voor iedereen die geïnteresseerd is in de uitgangspunten achter onze politieke keuzes heeft de Van Mierlo Stichting een cursus ‘sociaal liberalisme in de lokale politiek ontwikkeld. Tijdens deze bijeenkomst ontdekt u wat de kenmerken van een sociaal-liberaal zijn, maar ook wat de misvattingen zijn  die bestaan rondom het sociaal-liberalisme. Daarnaast zal de spreker stilstaan bij de 5 richtingwijzers van D66 en hoe zij zich tot het sociaal-liberalisme verhouden. In het tweede deel van de bijeenkomst zullen de aanwezigen onder leiding van de spreker  deze principes toepasbaar maken, door een van tevoren gekozen stelling of casus uit uw afdeling uit te werken volgens de uitgangspunten van het sociaal-liberalisme. Deze training is daarom heel geschikt voor inhoudelijke werkgroepen of fracties die veel te maken hebben met het vertalen van de uitgangspunten van D66 naar standpunten. Wilt u deze cursus voor uw afdeling aanvragen? Neem dan contact op met de Van Mierlo Stichting via [email protected]. Hier kunt u meer informatie vinden over het organiseren van een bijeenkomst.