pdf van dit artikel.
Geweld tegen ambulancebroeders, schreeuwende en vechtende vaders langs de kant van het veld, rommel op straat. We lijken met zijn allen steeds egoïstischer te worden en gedragen ons ‘hufterig’. Volgens velen is dit een negatief gevolg van de geïndividualiseerde samenleving. We verbinden ons ogenschijnlijk niet meer. Maar is dat echt zo? Een inleiding over nieuwe verbindingen in een veranderende samenleving.
door Corina Hendriks & Coen Brummer
Er lijkt sprake te zijn van toenemende maatschappelijke onrust in Nederland. De burger is mistroostig over de stand van de samenleving. Uit onderzoeken blijkt dat vrijwel iedere respondent aangeeft dat hij tevreden is over zijn eigen leven en toekomst, maar pessimistisch is over de rest van het land: ‘Met mij gaat het goed, maar met ons gaat het slecht’. Er heerst een gevoel dat iedereen voor zichzelf leeft, en God voor ons allen. Individualisering staat niet langer voor de vrijheid van elk individu om zijn of haar eigen leven in te richten, maar wordt nu veelal gezien als de oorzaak van een geatomiseerde maatschappij – een samenleving waarin elke burger slechts met zijn eigenbelang bezig is en waarin buren elkaar niet meer groeten. Secularisering was ooit een trend die het mogelijk maakte dat geliefden konden trouwen, óók wanneer hij protestant en zij katholiek was. Tegenwoordig staat ontkerkelijking vooral symbool voor de leegheid van het bestaan en het gebrek aan zingeving. We leven naast elkaar, maar niet meer met elkaar.
Politici lijken zich te voegen naar deze tijdsgeest en hebben elk hun eigen problemen met, en oplossingen voor, de moderne ontwikkelingen. De huidige regeringspartijen CDA en ChristenUnie wijten de maatschappelijke onrust aan individualisering en secularisering; het politieke discours wordt overstelpt met termen als ‘normen en waarden’ en ‘de boel bij elkaar houden.’ Wilders en zijn PVV zien de teloorgang van ‘de Nederlandse identiteit’, grotendeels door massa-immigratie, als oorzaak van de mistroostigheid. De sp en de linkervleugel van de PvdA zien in het consumentisme, het kapitalisme en de ‘graaicultuur’ een bedreiging voor de gemoedsrust en sociale cohesie. Hare Majesteit de Koningin sprak zich in haar kerstboodschap van 2009 zelfs uit tegen moderne communicatie en sociale media, omdat twitter, facebook en hyves individualisering en anonimiteit tot gevolg zouden hebben. Wat is er precies gaande? Zijn we niet meer staat om samen te leven? Verbinden we ons niet meer? In dit inleidend artikel schetsen we de veranderende Nederlandse samenleving; van verzuild tot geïndividualiseerd, van oude verbindingen naar nieuwe verbindingen.
Fin de siècle
De eerste vraag die de kritiek op de huidige samenleving oproept, is of het ‘vroeger’ nu zoveel beter of anders was dan nu. Hoewel historische vergelijkingen over het algemeen mank gaan, dringt allereerst de parallel met de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw zich op. Het was een tijd van onrust in de metropolen van Europa. De fin de siècle ging gepaard met wijdverspreide angsten onder zowel de bevolking als de intellectuele elite. Het positivisme, het vooruitgangsgeloof waarin wereld en samenleving op natuurwetenschappelijke en sociologische gronden kenbaar waren, had afgedaan in de decennia voorafgaand aan de eeuwwisseling en een meer deterministisch wereldbeeld had haar plaats ingenomen. Diverse intellectuelen vreesden dat de opkomst van het universeel kiesrecht in combinatie met de volksmenners van het socialisme een gevaar zouden betekenen voor de eigenzinnigheid van de elite. J.S. Mill noemde de aan invloed winnende massa een potentiële thief of character.
Achteraf beschouwd zouden we kunnen stellen dat de Europese maatschappij van rond de eeuwwisseling een aantal grote veranderingen probeerde te verwerken. De verwetenschappelijking van het mensbeeld bracht extreme opvattingen met zich mee zoals sociaaldarwinisme en eugenetica. Urbanisatie en industrialisatie verplaatsten de laag opgeleide bevolking van het dorp naar de stad, van de akker naar de fabriek. Oude samenlevingspatronen hadden afgedaan, en er moesten nieuwe verbindingen gecreëerd worden. Tussen de elite en de massa, de wetenschap en de samenleving en tussen de werkgever en de arbeider. Een moeizaam proces waarbij men zich kan afvragen of het tegenwoordig, honderd jaar later, al goed en wel is geëindigd.
Verzuiling en ontzuiling
Deze nieuwe verbindingen van de twintigste ‘industriële’ eeuw, kregen in het religieus gefragmenteerde Nederland een ‘verzuilde vorm’, waarbij de elites aan de top onderling contact hadden, maar de gewone burger geheel binnen een zuil zijn leven leefde. Een katholieke jongeman trouwde met een katholiek meisje, ze gingen naar de katholieke kerk en voetbalvereniging, waren lid van dezelfde vakbond en luisteren naar de KRO. Je stemde op de partij die bij je zuil hoorde, in dit geval de KVP. Hetzelfde patroon gold voor de protestanten en, in mindere mate, voor de socialisten en liberalen. Eens in de vier jaar mocht de bevolking naar de stembus om, in de woorden van Hans van Mierlo, aan te geven wat de dikte van de zuil was. Bestuurlijk Nederland was een bijeenkomen van de vertegenwoordigers van de diverse zuilen en daar werden de lijnen uitgezet over de te varen koers.
De Nederlandse verzuilde samenleving beleefde haar hoogtepunt in de jaren vijftig; in de loop van de jaren zestig veranderde dit patroon. De duivel sliep niet langer tussen twee geloven op één kussen. Katholieken en Protestanten kwamen er achter dat de vara ook fatsoenlijke programma’s uitzond. De opkomst van tv en het Amerikaanse consumentisme hadden een belangrijk aandeel in het neutraliseren van het beeld van de leden van andere zuilen. Het kerkbezoek liep terug.
Ook in de politiek veranderde er veel. Het regentenbestuur – en -autoriteit – van de verzuilde elites werd steeds minder geaccepteerd. Diverse maatschappelijke protestgroepen kwamen op. Provo werd opgericht door Roel van Duijn en Robert Jasper Grootveld; een anarchistisch getinte groepering die op ludieke wijze de autoriteiten wilde provoceren en opkwamen voor thema’s als vrije liefde, emancipatie en een schoner milieu. Dolle Mina’s demonstreren voor de emancipatie van de vrouw en het recht om baas in eigen buik te zijn. Een actiecomité van Hans van Mierlo en Hans Gruijters richtte de politieke partij Democraten ’66 op, omdat zij vonden dat de democratische structuren van Nederland verouderd waren en niet langer geschikt waren voor de sterk veranderende maatschappij.
De verzakelijking
De ontzuiling van de jaren 60 zette zich in de jaren 70 en 80 door. Echter, in plaats van idealisme, voerde het realisme de boventoon. De crisis van het begin van de jaren 80 maakten mensen ervan bewust dat de bomen niet tot in de hemel groeiden, en dat ‘de overheid’ niet alles kon regelen. Onder de kabinetten Lubbers verzakelijkte de politiek (‘no nonsense’). Alhoewel maatschappelijke protesten nog steeds collectief georganiseerd werden (bijvoorbeeld tegen de bezuinigingen, kernwapens), werd het lidmaatschap van maatschappelijke of politieke organisaties steeds minder vanzelfsprekend. Alhoewel de organisatiegraad van vakbonden nooit hoog is geweest in Nederland, liepen de ledenaantallen van vakbonden in de jaren 80 verder terug. Het individu veroverde zijn positie, ook in het maatschappelijk middenveld.
De trend die is ingezet in de jaren 60 vond haar (politieke) voltooiing in 1994. In dat jaar slaagden VVD, PvdA en d66 er voor het eerst in om het machtsbolwerk CDA buiten de regering te houden. De Paarse kabinetten richten zich met een frisse groep ministers, waarvan velen van buiten de gevestigde politiek werden gehaald (minister van volksgezondheid Els Borst, minister van economische zaken Hans Wijers), op het moderniseren van Nederland. Het individueel zelfbeschikkingsrecht werd geïmplementeerd in de zorg en de winkeltijdenwet werd aangepast naar de eisen van het moderne Nederland. Het Paarse model en het economisch succes van Nederland werden breed uitgemeten in het wereldnieuws.
Desalniettemin groeide de ontevredenheid onder de bevolking, die met de komst van Pim Fortuyn een hoogtepunt bereikte. Het groeiende aantal immigranten uit niet-westerse landen, wachtlijsten in de zorg, en een wat technocratisch aandoende regering werden door de charismatische oppositievoerder Fortuyn gebruikt om de ontevreden kiezer een stem te geven. Fortuyns protest tegen Paars werd na zijn weerzinwekkende dood beloond met 26 postume zetels, een unicum in de Nederlandse politiek. Naast het succes van Fortuyn werd ook de ‘normen en waarden’ agenda van het CDA na acht jaar oppositie beloond. Nederlandwilde een beschavingsoffensief tegen individualisme en egoïsme. Tegen de hufterigheid.
Nieuwe verbindingen
De roep om dit beschavingsoffensief is sinds het einde van Paars niet meer verdwenen. Oude ‘verzuilde’ verbindingen zijn definitief weggesleten en dit brengt onrust met zich mee. De vraag is of het commentaar op de moderne, individualistische en seculiere samenleving dat gegeven is door een breed scala aan critici, van de Koningin tot aan vrijwel alle politieke partijen toe, terecht is. Iedereen kan zich een beeld vormen bij de geschetste problematiek van individualisme, egoïsme en hufterigheid, maar wie goed kijkt ziet – daarnaast? – heel andere ontwikkelingen.
Waar de maatschappelijke verbanden van weleer van boven af georganiseerd en soms zelfs opgelegd waren, zijn thans verbindingen veel meer op gelijkwaardigheid en vrijwilligheid gebaseerd. Mensen onderling organiseren tal van activiteiten buiten de geijkte (en formele) kaders. De sociologen Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp spreken in dit verband van ‘lichte gemeenschappen’. Er zijn nieuwe verbindingen ontstaan, bijvoorbeeld online via nieuwe, sociale media. Maar ook daarbuiten. We zien kleine, vaak ad hoc burgerinitiatieven op tal van vlakken. Zo regelen ouders onderling steeds vaker hun eigen kinderopvang (zie artikel over ‘nieuwe verbindingen vanuit de kinderopvang’) of komen mensen ad hoc in actie tegen de ‘vertrutting’ van Amsterdam (zie artikel over ‘social media en de slimme overheid’). Een ander voorbeeld van hoe mensen onderling zich ad hoc organiseren – met grote maatschappelijke impact – is het initiatief naar aanleiding van een uitzending van het consumentenprogramma Kassa begin april 2010. In de uitzending werd aandacht besteed aan de vele telefoonboeken die ongewenst huis-aan-huis werden bezorgd en vaak werden weggegooid. Uit verontwaardiging over deze zinloze papierverspilling, ontstond er vrijwel direct een online actie die leidde tot 13.000 opzeggingen. Maar ook op het parlementair toneel zijn er veranderingen doorgevoerd, die meer zijn toegespitst op initiatieven van burgers. Sinds februari 2006 is het mogelijk voor burgers om een onderwerp op de agenda van de Tweede Kamer te plaatsen, mits het voorstel voorzien is van een 40.000 handtekeningen tellende petitie. Sindsdien zijn er petities ingediend die onder meer dieronvriendelijk consumptievlees en vuurwerkgebruik agenderen.
Deze initiatieven, acties en verbindingen ontstaan vanuit de geïndividualiseerde burger, die ziet dat hij in zijn omgeving een verschil kan maken. Die ziet dat veel van de kwesties in zijn omgeving niet altijd door de overheid opgelost hoeven (of kunnen) worden. Herman Wijffels heeft deze ontwikkeling ooit benoemd als ‘de ontwikkeling van een mens die leeft als deel van een collectief naar de mens die leeft als individu met verantwoordelijkheid voor het geheel’. Deze ontwikkeling is niet af – getuige ook de ‘huftigerigheid’ aan het begin van dit artikel. Maar in plaats van een pleidooi voor minder individualisering, is juist meer individualisering het antwoord. Er is vaak nog onvoldoende ruimte voor individuen om te leven met deze verantwoordelijkheid voor het geheel.
Afsluitend: mensen onderling
Het oude, verzuilde en collectief georganiseerde maatschappelijk middenveld bestaat niet (volledig) meer. Mensen zijn minder geneigd om zich voor lange tijd bij dezelfde organisatie aan te sluiten. Dit betekent echter niet dat mensen geen activiteiten gezamenlijk meer ontplooien. In het publieke domein gaat het nog steeds om wat mensen onderling gezamenlijk en individueel tot stand kunnen brengen (zie artikel ‘de partij als politieke vereniging’). En vergeleken met vroeger, is ‘de overheid’ of ‘de politiek’ er veel minder direct bij betrokken. Sterker nog, zeker in een tijd waarin de overheid – gelet op de forse bezuinigingen en heroverwegingen – een forse stap terug zal moeten doen is het juist dit publieke domein dat onze (positieve) aandacht verdient.
Coen Brummer studeert geschiedenis en filosofie aan de Universiteit Utrecht.
Corina Hendriks is medewerker van het Kenniscentrum D66.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2010: Nieuwe verbindingen, en is te vinden bij de onderwerpen individualisme, verzuiling en mensen onderling.Lees hier het pdf van dit artikel.
door André Meiresonne
Suzanne Jansen vertelt in Het pauperparadijs hoe zij de eerste van het gezin is die naar het VWO gaat. Niet omdat haar vier oudere zussen dommer zijn dan zij. Dat niet, maar die kregen van hun lagere school een mavo-advies. Vanwege hun afkomst, een arm gezin. Wat nu immigrantenkinderen overkomt. Gelukkig voor haar is daar (‘Nieuw!’) de Cito-toets. Ze grijpt haar kans en kan dankzij een hogere opleiding ontsnappen uit de historische armoedefuik van haar familie. Onderwijs als sleutel naar ontplooiing en ontwikkeling, materieel en immaterieel. Naar een rijker bestaan, naar vrijheid en beschaving.
Armoede gaat meestal over geld. En waar de armoedegrens dan ligt. Beleving van armoede heeft natuurlijk alles met het prijspeil te maken, maar ook met wie je optrekt. Met een Nederlandse bijstandsuitkering ben je in de sloppen van Nairobi miljonair en tussen de Mabels en de Friso’s op Notting Hill een zwerver. Maar daar zit ook veel armoede. Andere armoede. Geen verborgen armoede – zoals in de ‘jambuurt’: zo’n duur huis dat je alleen nog maar geld hebt voor brood met jam – maar geestelijke armoede. Vanwege een louter materieel perspectief. Groot, groter, grootst.
Jaren geleden was ik een week in een klooster. Ik werd er hartelijk ontvangen door de gastenpater. Hij zoende me spontaan ten welkom. Over gastvrijheid gesproken, kom er maar eens om in een hotel. Ik was daar om stil te worden. Dat lukte, want je mocht er niet praten, behalve onder de afwas. Ik wilde dichter bij mezelf komen, want ik was mezelf behoorlijk kwijt geraakt in een doorgaande opstapeling van ambitie en carrière. Noem het ego, of materialisme – of een dodelijke combi ervan. Ik ervoer grote rijkdom om me heen. Geestelijke rijkdom. Diepe bevrediging vanuit immateriële waarden. De eenvoud van het leven. Het toe kunnen met weinig. De rust, de overgave. Om jaloers op te worden. Hetzelfde gebeurde me later in en rond de Omayaden moskee van Damascus. Of in gesprek met de uitvinder van het ZKV, het Zeer Korte Verhaal, de schrijver A.L. Snijders – de belezenheid zelve, overtuigd atheïst en de materie ontstegen.
Het gedrag van onze topbankiers laat zien dat een hogere opleiding wel leidt tot een hoger inkomen maar niet noodzakelijkerwijs tot meer beschaving. ‘Behaalde resultaten in het verleden bieden geen garantie voor de toekomst.’ Het is gênant en hilarisch tegelijk om je te realiseren dat twee volwassen, uitzonderlijk goed opgeleide en buitengewoon intelligente mensen als Rijkman Groenink en Wilco Jiskoot ieder een bonus opstrijken die bij elkaar opgeteld hoger is dan de opbrengst van de nationale inzamelingsaktie voor Haïti! Wat een armoe. Wie zijn hier de paupers? ‘Een zeker gevoel van woestheid’ roept dat zeker op. Ik hoop vooral bij de kansarmen. Ik kan me helemaal voorstellen dat mensen uit pure onmacht en frustratie extreem-rechts stemmen. Want die geblondeerde Indo uit Venlo is tenminste ook boos op de machthebbers.
De kiezersopstand die nu bijna tien jaar gaande is hebben we aan onszelf te danken. Het is een reactie van de machtelozen op het onmaatschappelijk gedrag van de machtigen – de nieuwe asocialen, verstopt achter hoge hekken. Adel verplicht? Nog nooit van gehoord! De nieuwe elite vertoont een pijnlijk gebrek aan beschaving, veroorzaakt door een eenzijdige focus op GSM: Geld, Status, Macht. Verwerven van geestelijke rijkdom, dat zou nog eens armoedebestrijding zijn. In ieder geval een begin.
André Meiresonne is trainer/spreker/schrijver en verbonden aan Kenniscentrum D66.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2010: Armoede, en is te vinden bij het onderwerpen ethiek.Steun aan de Irak-oorlog
Lees hier het pdf van dit artikel.
De commissie-Davids deed Den Haag de afgelopen weken op haar grondvesten schudden. Het besluit tot politieke steun aan de oorlog in Irak miste een volkenrechterlijke basis, er was weinig regie en het parlement werd onvoldoende geïnformeerd. Volgens Annelou van Egmond is ‘informatie’ hierbij een sleutelwoord. ‘Groupthink’ processen zorgden ervoor dat Nederlandse politici selectief waren in het verwerven en delen van informatie. Macht zonder tegenmacht: de ideale voorwaarden voor een politiek bedrijfsongeval.
door Annelou van Egmond
12 januari jongstleden kwam de commissie-Davids met zijn rapport over de Nederlandse steun aan de oorlog in Irak. Wat kunnen we, midden februari en met de kennis van nu zal ik maar zeggen, concluderen? Is de onderste steen boven? Kunnen we lessen trekken en dit soort politieke bedrijfsongevallen verder voorkomen? Ik denk van niet. Wat er toen fout is gegaan in het politieke besluitvormingsproces, niet alleen in Nederland, gaat dezer dagen ook weer fout bij het besluit over de wijze waarop we de Nederlandse steun aan de oorlog in Afghanistan, in de tijd en in de omvang, gaan afbouwen. En ik zal u vast verklappen dat het de volgende keer, als de VS belt over de inval in Jemen, weer fout gaat. Waarbij ik gezegd wil hebben dat de uitkomst niet per se fout is maar dat het besluitvormingsproces dat is. Dat komt omdat ministers en premiers net mensen zijn…
Drie politieke doodzonden
De 49 conclusies van de commissie (zie www. onderzoekscommissie-irak.nl) zijn terug te brengen tot drie ‘echte’ politieke pijnpunten:
[1] Het parlement is onvolledig geïnformeerd door het kabinet Balkenende 1 (CDA, VVD, LPF);
[2] er was geen volkenrechtelijk mandaat voor de inval in Irak;
[3] en het besluitvormingsproces was gemankeerd: een te kleine kring mensen heeft op basis van onvolledige en gekleurde informatie besluiten genomen waarop onvoldoende democratische controle mogelijk was.
Alle drie deze verwijten zijn op zichzelf als politieke doodzonden te bestempelen op basis waarvan het parlement het vertrek zou kunnen eisen van premier Balkenende, die de gehele looptijd van dit dossier de bestuurlijke eindverantwoordelijkheid had. In de brief die het Kabinet inmiddels naar de Kamer stuurde met de officiële reactie op het rapport worden bovengenoemde conclusies eigenlijk niet ontkend. Wel benadrukt men dat alle fouten, als je ze zo wilt noemen, in ieder geval onopzettelijk zijn begaan. Als de Kamer dit verweer accepteert, kleedt men de ministeriële verantwoordelijkheid op een ‘onverantwoordelijke’ manier uit, want intentie is bij mijn weten niet eerder onderdeel van die beoordeling geweest en is staatsrechtelijk volstrekt irrelevant. Maar naast alle discussie over (on)juistheid van informatie en politieke besluiten, is het interessant eens te bezien hoe het komt dat een verzameling intelligente en ervaren bestuurders in gezamenlijkheid tot dit besluit tot politieke deelname aan de oorlog is gekomen. Zoals Davids stelt: het besluit is al in een vroeg stadium genomen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is daarna nauwelijks meer ter discussie gesteld. Hoe kan dit? Een belangrijke oorzaak hiervan is wat in de psychologie ‘groupthink’ heet. Alexander Pechtold sprak in een eerste reactie op het rapport over ‘de tunnelvisie van het kabinet’, wat een aardige Nederlandse vertaling is, maar dit legt toch nog niet het hele mechanisme bloot. Wanneer een groep mensen gezamenlijk aan een project werkt, is er altijd een risico dat men een eenmaal gekozen richting als ‘de beste’ of zelfs ‘de enige’ oplossing ziet. Noem het collectieve cognitieve dissonantie. Is er sprake van een geheim project waar mogelijk ook nog het verlies van mensenlevens speelt, dan is dat risico nog veel groter. Om te voorkomen dat er iets uitlekt, houdt men de inner circle het liefst zo klein mogelijk wat de kans op een verfrissende nieuwe blik nog kleiner maakt. Bij een geheim horen ‘insiders’, een paar, en ‘outsiders’, de rest van de wereld. Al snel ontstaat het idee dat de outsiders niet alleen door toeval aan de verkeerde kant van de streep zitten maar dat zij inmiddels ook zo’n informatieachterstand hebben dat ze niets verstandigs meer kunnen toevoegen.
Het woord ‘informatie’ is hierbij cruciaal. Tijdens de besluitvorming weten beleidsmakers uiteraard nooit zeker of ze over alle benodigde informatie beschikken. Of nog sterker, beleidsmakers weten niet wat ze niet weten. Dat zou kunnen leiden tot een verlammende besluitloosheid maar in de politieke arena is het waarschijnlijker dat men de informatie die men wel heeft beoordeelt op de betrouwbaarheid van de ‘afzender’ (in casu de inlichtingendiensten van de VS en de VK) en op de mate waarin het ‘past’ binnen het inmiddels geconstrueerde verhaal. Informatie die niet past wordt gediskwalificeerd; zaken die wel stroken met de lijn worden onwillekeurig opgewaardeerd. Is er binnen de groep ook nog sprake van een sterke hiërarchie, zoals tussen bewindspersonen en hun staf, dan is er een begrijpelijke neiging bij de ondersteuners om op zoek te gaan naar welgevallige data.
Naast de hiërarchische component is er in politieke gremia altijd ook nog de waterscheiding tussen de verschillende partijen. Zelfs als men tijdelijk tot elkaar veroordeeld is binnen een bepaalde coalitie, dan is het onderlinge wantrouwen groot. Omdat informatie macht is, kan het selectief delen van informatie een instrument zijn om de besluitvorming te beïnvloeden. Politici vinden dat volkomen normaal, en dus legitiem. Ook hier kan men, met dank aan de cognitieve dissonantie, achteraf zeggen dat informatie nu eenmaal niet gedeeld kon worden om te voorkomen dat ‘de pers’ er lucht van zou krijgen.
Flinterdun, maar dik genoeg!?
In het rapport van de commissie-Davids lees je tussen de regels door hoe de hierboven beschreven mechanismen een rol gespeeld hebben bij de besluitvorming rondom de politieke steun van Nederland aan de inval van de VS in Irak. Het wantrouwen in het team Balkenende 1 was groot; de regeringscombinatie CDA/VVD/LPF was vrijwel vanaf de eerste dag bijzonder instabiel. Het moet dan ook niet worden uitgesloten dat de terughoudendheid van de premier om zich met de besluitvorming te bemoeien, naast zijn inmiddels bekende neiging om zaken lang op hun beloop te laten, werd ingegeven door de behoefte het onderwerp niet te snel tot onderwerp van beraadslaging in de Ministerraad in zijn geheel te maken. Door de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie de ruimte te geven bleef de inner circle beperkt tot CDA en VVD en kon men de ‘amateurs’ van de LPF in het ongewisse laten. Intussen werd de druk vanuit de VS en de VK op Nederland opgevoerd en ook hier speelt hiërarchie en status een rol. Nederlandse bewindslieden, inclusief de premier, voelen zich wel degelijk gecoiffeerd als ze gebeld worden door of namens Bush en Blair. Zij kunnen zich bovendien moeilijk voorstellen dat deze wereldleiders, met hun extensieve informatieapparaat, opereren op grond van foutieve of onvolledige kennis.
Toen er naast alle informele contacten ook een formeel verzoek van VS en VK kwam om de inval in Irak te steunen, zo mogelijk militair, werd er in de Ministerraad besloten dat dit verzoek niet met de Kamer gedeeld hoefde te worden (conform art. 100 gw) ‘omdat men toch niet op het verzoek wilde ingaan’ en ‘omdat het verzoek niet alleen aan Nederland gericht was en dus als een algemeen rondschrijven kon worden beschouwd’. Als betrof het een wedstrijdschema voor het nieuwe seizoen van de hockeyclub. En inderdaad, het was de LPF-amateur Herman Heinsbroek die als enige uitriep dat dit echt niet kon…
En zo bleef de Kamer ongeïnformeerd en concludeerde het kabinet dat politieke steun gegeven moest worden omdat ‘het bewijs (voor de aanwezigheid van massavernietigingswapens) weliswaar flinterdun was, maar dik genoeg.’
Au contraire!
Terwijl de geheime beraadslagingen in Den Haag in volle gang waren, werd ook in Parijs serieus overwogen om de VS en de VK te steunen bij het bewerkstelligen van een regime change in Bagdad. Dat Saddam Hussein zijn eigen bevolking wreed onderdrukte en een broertje dood had aan de internationale rechtsorde, wat heet, die zelfs in gevaar bracht, was ook de Fransen een doorn in het oog. En de Fransen zijn als zelfbenoemde hoeders van de wellevendheid meestal wel te porren voor een beschavingsoffensiefje. Toch besluit Chirac uiteindelijk dat Frankrijk niet meedoet; niet met politieke steun en al helemaal niet met militaire. Dat is opmerkelijk want je mag aannemen dat de Franse regering onder dezelfde druk is gezet als de Nederlandse en dat dezelfde ‘feiten en bewijzen’ met hen gedeeld zijn. Onze premier is zelfs nog bij Chirac langs geweest om te onderzoeken of hij niet als ‘bruggenbouwer’ kon optreden tussen de Fransen (en de Duitsers) en de VS cum suis. Ook minister De Hoop Scheffer heeft meerdere malen geprobeerd een eenduidig EU-standpunt te bewerkstelligen, waarvoor de Fransen vanzelfsprekend zouden moeten draaien. Chirac heeft toegegeven dat hij in eerste instantie geneigd was zich aan te sluiten bij de coalition of the willing, hoewel hij meteen al veel minder onder de indruk was van de Brits-Amerikaanse intelligence. Zijn eigen geheime dienst onderschreef weliswaar de conclusies van de Amerikanen dat er in Irak zeer waarschijnlijk massavernietigingswapens waren, maar ‘they had intoxicated each other’, volgens de Franse president. Een mogelijkheid waar de Nederlandse regering evident geen rekening mee hield. Maar waarom eigenlijk niet? Wat opvallend was aan besluitvormingsproces van de Franse regering is dat Chirac binnen zijn regering structureel ruimte liet voor tegenspraak en georganiseerde kritiek. Bij zijn aantreden kreeg iemand de opdracht hem zoveel mogelijk tegen te spreken. Deze figuur is overigens in het kabinet van Sarkozy weer verdwenen…
Tegenspraak
Het organiseren van tegenwerpingen, juist om vastgeroest denken te voorkomen, is in de Griekse oudheid al bekend maar komt in de moderne politicologische literatuur weer terug bij de beschrijving van de lessen die John F. Kennedy trok uit de bij nader inzien ongefundeerde aanval op de Varkensbaai tijdens de Cuba-crisis. Binnen zijn kabinet was het zijn broer Robert Kennedy die de taak kreeg altijd scherp en kritisch te blijven en waar mogelijk dwars te liggen. Daarnaast besloot jfk zich af en toe uit beraadslagingen terug te trekken, juist om te voorkomen dat adviseurs hem naar de mond zouden praten. Erg lang heeft hij van deze lessen niet kunnen profiteren omdat hij ruim een jaar later werd vermoord (en zijn broer vijf jaar later ook). Maar hij had wel een punt; op deze wijze is een opener gedachtewisseling en belangenafweging, niet belast door in een vroeg stadium ingenomen vooronderstellingen, mogelijk. In Nederland lijkt dat anders te zijn gegaan. Zijn er nog andere structurele mogelijkheden om het besluitvormingsproces van frisse inzichten te voorzien? Naast een criticaster binnenshuis, zoals door Chirac en jfk ingesteld, valt er te denken aan een geïnstitutionaliseerde criticaster buitenshuis, zoals onafhankelijke adviesorganen die zich gevraagd en vooral ongevraagd in een dispuut kunnen mengen. Nadeel is dan wel dat het debat meestal snel op straat ligt, wat weer aanleiding kan zij voor ingegraven posities en loopgravenoorlogen. Dat geldt ook voor het Britse instituut van de ‘schaduwminister’, de oppositionele tegenkracht van iedere bewindspersoon, die natuurlijk niet over een vergelijkbaar ambtenarenapparaat beschikt maar wel de minister op de voet volgt en in ieder geval de openbare bronnen met grotere expertise kan duiden.
Het allerbelangrijkste instrument tegen ‘groupthink’ is waarschijnlijk het besef dat het bestaat en daar zit precies het probleem – je weet niet wat je niet weet. En je kunt je daar ook geen voorstelling van maken. Je omringen met gelijkgestemden helpt in ieder geval niet. Echt leiderschap verdraagt, nee, vraagt om tegenspraak. Wat cruciaal hierbij blijft is dat we – voor, tijdens en na belangrijke besluiten zoals deze – blijven discussiëren over wat er gaande is en wat er moet gebeuren. Het werk van de commissie-Davids, en de discussie die daarop volgde, zijn hierbij van groot belang. Maar ook binnen de Commissie Davids zijn sporen van ‘groupthink’ terug te vinden. Een parlementaire enquête blijft dus noodzakelijk.
Annelou van Egmond is redacteur van idee en zelfstandig ondernemer. Zij werkt al ruim 15 jaar als woordvoerder van politici en bewindspersonen (PvdA, CDA, D66 en VVD), de laatste jaren als lid van de Communicatiepool van het ministerie van AZ.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2010: Armoede, en is te vinden bij de onderwerpen Nederlandse politiek en internationaal.Lees hier het pdf van dit artikel.
Vergeleken met veel andere democratieën is Nederland achtergebleven bij het verder ontwikkelen van zijn staatsinrichting in democratische richting. De laatste grote stelselhervorming dateert uit 1917. Er is alle reden om ons politieke systeem bij de tijd te brengen en dus drastisch te hervormen. Een samenvatting van een discussiedocument opgesteld door Hans Engels en Meine Henk Klijnsma.
door Hans Engels & Meine Henk Klijnsma
Al geruime tijd, in ieder geval sinds de Fortuynrevolte in 2002, bestaat bij een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking forse onvrede over de wijze waarop ons politieke systeem functioneert. Het is aannemelijk dat door de economische crisis die onvrede eerder toe- dan afneemt, getuige onder meer de populariteit van de vleugelpartijen SP en vooral PVV in de opiniepeilingen.1 Het is aannemelijk dat de grote politieke onvrede alles te maken heeft met angst voor een aantal grote veranderingen van de laatste tijd. Vooral de globalisering, de schaalvergroting, de (soms ineens) veranderde spelregels in bepaalde sociale domeinen hebben veel burgers onzeker gemaakt. Ouders zijn bang dat hun kinderen het slechter zullen krijgen dan zijzelf. Door de economische crisis is deze onzekerheid flink toegenomen. Het klassieke politieke stelsel blijkt niet of nauwelijks in staat een adequaat antwoord te formuleren op de politieke onvrede bij veel burgers. De verklaring hiervoor is tweeërlei.
In de eerste plaats is er het verschijnsel van de verplaatsing van de politiek. De traditionele politieke instituties (vertegenwoordigende organen en politieke partijen) zijn steeds meer buitenspel komen te staan als gevolg van het verschuiven van veel publieke macht naar de Europese Unie, naar nationale zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en naar het private domein. De positie van vooral het nationale parlement is hierdoor ernstig geërodeerd. 2 In de tweede plaats is het functieverlies van de Tweede Kamer – en meer in het algemeen van de traditionele politieke praktijk – verder in de hand gewerkt door het onvermogen van het parlement om zijn volksvertegenwoordigende en agenderende rol naar behoren te vervullen. De grote maatschappelijke vraagstukken worden door de Kamer niet geagendeerd, terwijl bij veel burgers het gevoel bestaat dat ‘de politiek’ niet naar hen luistert of zelfs wil luisteren.3 In de recente parlementaire zelfreflectie wordt het hoofdprobleem van een volstrekt monistische cultuur genegeerd. De handhaving van een stelsel met een vervlechting van wetgevende en uitvoerende macht, en het in één hand zijn van de macht en de controle op de macht is in het belang van de heersende partijpolitieke elite.
Een gemenebest van vrije burgers
Voor D66 is ons democratische stelsel in zijn traditionele vormen niet alleenzaligmakend, maar evenmin in alle opzichten verwerpelijk. Een sluipende verplaatsing van het politieke bedrijf naar technocratische, onvoldoende democratisch gelegitimeerde circuits is echter geen aantrekkelijk alternatief. Wij pleiten daarom voor een systematische vernieuwing van ons staatkundige bestel, die zich richt op zowel de klassieke elementen van onze staatsinrichting als op de bestuurlijke organisatie op centraal en decentraal niveau.
In de visie van D66 is de staat geen formeel-juridische abstractie, maar is hij de uitdrukking van een politieke gemeenschap, wat ons betreft een gemenebest van vrije burgers: burgers die in staat en bereid zijn tot zelfstandig oordelen, het dragen van eigen verantwoordelijkheid, het maken van verantwoorde keuzes en het uit eigener beweging participeren ten bate van de res publica. De overheid is er niet alleen voor deze burgers, zij is vooral ook van de burgers. Zonder burgerparticipatie verwordt de overheid tot een zielloze technocratie. Wij bepleiten een overheid die voorwaarden schept voor de burgers om zich naar vermogen te ontwikkelen. Dit impliceert een scheppende staat, geen bevoogdende nanny state, maar evenmin een terugkeer naar het liberalisme van de Manchester School.
Het door ons bepleite gemenebest van vrije burgers staat open voor alle burgers. Diversiteit is in die visie geen probleem, maar juist een bron van creativiteit. Het gemenebest van vrije burgers dat D66 voorstaat, gaat uit van het besef dat de Nederlandse nationale identiteit geen statische, maar een open en dynamische grootheid is. Zeker, de loop van de geschiedenis heeft onze identiteit bepaald, maar tegelijkertijd is het juist inherent aan deze historische determinant dat daaruit ook het dynamische en open karakter voortvloeit. Hieruit volgt verder dat ons identiteitsconcept bij uitstek inclusief van aard is. Het oogmerk ervan is het gemeenschappelijke tussen verschillende bevolkingsgroepen te zoeken en te benadrukken, en de onderlinge verschillen niet te problematiseren, maar juist te waarderen.
Deze synthese tussen enerzijds inclusief denken en anderzijds waardering van pluriformiteit wordt in concreto belichaamd door onze voorkeur voor enkele nieuwe, sterke nationale instituties: de nationale school, de nationale omroep, het nationaal instituut voor staatsburgerschap, en het Vredeskorps. Ook in deze instituties gaan inclusiviteit (eenheid naar vorm) en pluriformiteit (verscheidenheid naar inhoud) harmonisch samen.
Constitutionele waardengemeenschap
Onze waardering van de reëel bestaande pluriformiteit in de Nederlandse samenleving betekent niet dat wij pleiten voor een volstrekt waardenrelativisme. Het tegendeel is veeleer het geval. De inhoudelijke grondslag van het Nederlandse gemenebest van vrije burgers wordt in onze visie gevormd door een aantal gedeelde constitutionele waarden die de democratische rechtsstaat vormen. Het gaat om het democratische principe van de volkssoevereiniteit en de rechtsstatelijke beginselen van machtenscheiding (de rule of law, en onafhankelijke rechtsbescherming) en mensenrechten (zoals het non-discriminatiebeginsel, het recht op gelijke behandeling van mannen en vrouwen, van homo- en heteroseksuelen, de vrijheid van meningsuiting en het respect voor de privésfeer van burgers). In lijn met deze constitutionele waardengemeenschap bepleiten wij een krachtig ontwikkeld staatsburgerschap. Verder dient een eigentijdse constitutionele waardengemeenschap te worden begrepen in de context van een gestaag toenemende (en positief te waarderen) Europese integratie en globalisering.
Andere waarden dan constitutionele zijn zeker van belang en kunnen daarmee zelfs direct samenhangen, maar zijn toch van een principieel andere orde. Deze andere, vaak levensbeschouwelijk gefundeerde, waarden horen namelijk primair thuis in de privésfeer van burgers en vallen daarmee buiten het publieke domein. Dat verklaart waarom wij een strikte scheiding tussen kerk en staat bepleiten; D66 is voorstander van een seculiere staat. Binnen deze seculiere staat past geen onderscheid naar levensbeschouwing: alle levensbeschouwingen (zowel godsdienstige als niet-godsdienstige) worden gelijk behandeld en gelijk gewaardeerd. In dat opzicht is de staat neutraal; hij plaatst zich niet op enige levensbeschouwelijke grondslag, ook niet in afgeleide zin zoals de joods-christelijke.
Tekortkomingen
Wanneer we ons ideaal van een gemenebest van vrije burgers vergelijken met de realiteit van het Nederland van vandaag de dag dan moeten we constateren dat dit ideaal op tal van onderdelen nog niet is gerealiseerd. De in 1966 door Hans van Mierlo gemaakte analyse van een vastgelopen democratie is nog steeds actueel, maar intussen wel urgenter. De voornaamste tekortkomingen betreffen:
a. het feit dat veel publieke macht wordt uitgeoe- fend zonder dat daar adequaat publieke verantwoording over en publieke controle op plaatsvindt; dit is het geval met veel ZBO’s, met veel semi-publieke instellingen, maar ook met ‘eigenlijke’ overheden;
b. het ontbreken van mogelijkheden voor burgers om zelf directe zeggenschap uit te oefenen over publieke macht en de controle daarop; hieraan gerelateerd is de crisis in ons systeem van vertegenwoordiging, met name blijkend uit het functieverlies van vertegenwoordigende instituties en de (klassieke) politieke partijen;
c. het ontbreken van een consistente en vooral consequent verwoorde visie op de verhouding burger-bestuur in het bijzonder ten aanzien van:
…in een geïndividualiseerde samenleving
Lees hier het - de wenselijke rol van de overheid als (voorwaarden-) scheppende entiteit in een postmaterialistische samenleving,
- wat van burgers in hun hoedanigheid van staatsburgers mag worden verwacht (staatsburgerschap) en welke ruimte hen als zodanig dient te worden gegeven,4
- het onvoldoende presterende vermogen van de overheid, juist in haar rol als scheppende entiteit: bestuurlijke reorganisatie en vernieuwing van de openbare dienst zijn tot nu toe te veel technocratische exercities gebleven;
- Het vergroten van openheid en transparantie omtrent het functioneren van onze staatsinstellingen;
- Het bevorderen van directe zeggenschap van burgers over de publieke besluitvorming;
- Directe verkiezing van belangrijke politieke ambtsdragers, ook in de executieve sfeer;
- Afschaffing van pre-democratische instellingen en procedures;
- Herstel van een duidelijke rolverdeling tussen parlement en regering (dualisme);
- Versterking van de controlerende bevoegdheden van het parlement ten opzichte van de regering.