terugnaardebronnenAankomend jaar organiseert De Van Mierlo Stichting de leesclub ‘Terug naar de bronnen’. D66 bestaat 50 jaar en heeft een rijke geschiedenis achter de rug, die is neergelegd in talloze teksten. In deze reeks buigen we ons over die  inspirerende en vaak verrassend eigentijdse belangrijkste teksten uit onze geschiedenis, van het Appèl aan iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie, via belangrijke congrestoespraken van onder andere Hans van Mierlo en Jan Terlouw en ronkende pamfletten en grondslagendocumenten. Deze reeks is bedoeld om leden van D66 en andere geïnteresseerden in discussie te laten gaan over de ideeëngeschiedenis van de partij en de betekenis ervan voor vandaag. Wie zijn geschiedenis kent, staat in het heden immers sterker in zijn schoenen. Om u aan te melden voor de reeks kunt u (vóór maandag 9 januari) een mail sturen naar [email protected]. Voor de reeks wordt gebruik gemaakt van het boek De keuze van D66, toespraken, pamfletten, en beschouwingen (ledenprijs: €19,90, hier te bestellen) samengesteld door Daniël Boomsma, die de vier bijeenkomsten zal inleiden en begeleiden.

Data & locatie

  1. Vrijdag 13 januari 2016 – 19:30-21:30
  2. Vrijdag 24 februari 2017, 19:30-21:30
  3. Vrijdag 24 maart 2017 – 19:30-21:30
  4. Vrijdag 7 april 2017 – 19:30-21:30
De bijeenkomsten vinden plaats op het Landelijk Bureau van D66 in Den Haag (Hoge Nieuwsstraat 30). De leesclub vindt in kleine setting plaats met een beperkt aantal deelnemers. Het wordt daarom zeer op prijs gesteld als u bij alle bijeenkomsten aanwezig bent.

Programma

Vrijdag 13 januari 2017 – ‘We waren ongerust’: democratische vernieuwing “Wij zijn van mening dat ons staatsbestel bedroevend functioneert”, zo schreven 36 Democraten in een Appèl aan iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie van 15 september 1966  Er moest een vernieuwing van de democratie komen door middel van staatsrechtelijke hervormingen. Wat behelsde die hervormingen? Wat betekende de ‘verbroken band’ tussen kiezer en gekozene? En hoe actueel zijn de plannen voor democratische vernieuwing nog? Leesmateriaal
  • Appèl aan iedere Nederlander die ongerust is over de ernstige devaluatie van onze democratie (1966)
  • Verkiezingsprogramma D’66 1967, ‘Staatsrecht’, 3 t/m 10
  • Congrestoespraak: De keuze van D’66 (1968) door Hans van Mierlo
Totaal aantal pagina’s: 29   Vrijdag 24 februari 2017 – Tussen pragmatisme en ideologie D66 presenteerde zich van begin af aan als programpartij, met een pragmatische instelling als houding in de politiek. Beginselloos? Technocratisch? Opportunistisch? Dat waren de verwijten aan het adres van D66 in de beginjaren. Daar is niets van waar. De vraag is: wat betekent dat pragmatisme dan wél? Welke dilemma’s brengt het met zich mee? En welke plaats zou dat pragmatisme nú in het denken van D66 kunnen hebben? Leesmateriaal:
  • ‘Doelmatigheid als grondslag, of het pragmatisme in de praktijk’ (1967) door Hans Gruijters
  • ‘Dat rotwoord pragmatisch’ (1968) door Harrie Jongedijk en Eddy Schuyer
  • ‘De doelstellingenpartij D’66 en de beginselpartijen’ (1970)
Totaal aantal pagina’s: 18   Vrijdag 24 maart 2017 – D66, een liberale partij? Sinds 1998 noemt D66 zich sociaal-liberaal, na een voorstel daartoe van de beweging ‘Opschudding’. Veel D66’ers hebben steeds benadrukt dat het liberalisme altijd een belangrijke bron van inspiratie is geweest. Anderen wezen op de vrijzinnig-democratische traditie, ingezet door de in 1946 opgeheven Vrijzinnig-Democratische Bond. Welk etiket past D66 het best? En waarom noemt de partij zich nu sociaal-liberaal? Leesmateriaal:
  • ‘Liberalisme in Nederland’ (1980) door Elida Tuinstra
  • Congrestoespraak (1988) door Hans van Mierlo
  • ‘D66 als vrijzinnig-democratische partij’ (1991) door Meine Henk Klijnsma
  • ‘Pamflet De Voorzet’ door Opschudding (1999)
Totaal aantal pagina’s: 30   Vrijdag 7 april 2017 – Een reden van bestaan Met meer klem dan andere partijen heeft D66 zich de vraag gesteld waarom het bestaat. Een partij is een middel, geen doel op zich. Welke redenen van bestaan zijn er voor de partij in het verleden geformuleerd? Is de bestaansreden veranderd of altijd dezelfde gebleven? En bovenal: wat is nú de bestaansreden van D66? Leesmateriaal:
  • Congrestoespraak door Jan Terlouw (1973)
  • Pamflet: ‘Een reden van bestaan’ (1985) door Aad Nuis, Van Mierlo en Jan Vis
  • Congrestoespraak (2006) door Alexander Pechtold
Totaal aantal pagina’s: 13allesflexOp vrijdag 22 mei 2015 vond het Van Mierlo Symposium ‘Alles flex?’ plaats. In het Utrechtse Paushuize spraken Barbara Baarsma, Corina Hendriks en een panel van praktijkdeskundigen over de toekomst van werk. De arbeidsmarkt wordt flexibeler – daar krijgt de hele (toekomstige) beroepsbevolking mee te maken. Hoe gaan we met deze ontwikkeling om? Naar aanleiding van dit symposium verscheen het boekje Alles flex?. Download hier het pdf. Het debat over de flexibilisering van de arbeidsmarkt is nog niet afgelopen. Er moet een nieuwe balans op de arbeidsmarkt gevonden worden en over die balans zal de discussie zich de komende tijd ontwikkelen. De Van Mierlo Stichting levert haar bijdrage met een project over de veranderende arbeidsmarkt.ralf-dahrendorfDe ‘verliezers’ van de globalisering zoeken steeds meer hun toevlucht bij populisten. De Brits-Duitse filosoof en politicus Dahrendorf waarschuwt voor een nieuwe klassenstrijd, en zoekt de oplossing in meer autonomie voor gemarginaliseerde groepen, onder meer via een basisinkomen. Door Herman Beun Dit artikel verscheen in idee nr. 3, 2016.

Terugkeer van de klassenstrijd

SINDS HET BRITSE ‘NEE’ in het Brexit-referendum verschijnen ze ineens in de media-analyses: ‘globalisation’s losers’. Talrijk en wijdverspreid zijn ze, deze verliezers van de globalisering, en ook erg gefrustreerd over ‘de elite’. Bij verkiezingen stemmen ze in groten getale op populisten van links of rechts, en bij referenda stemmen ze tegen de Europese Unie en alles waar deze voor staat (zoals het associatieakkoord met Oekraïne). In de Verenigde Staten en veel Europese landen is de populistische stroming inmiddels zo sterk geworden dat ze een serieuze bedreiging vormt voor de democratische en economische stabiliteit. Kosmopolitisch ingestelde middenpartijen met een liberale inslag lijken daarmee een serieus probleem te hebben. Zeker de afgelopen twintig jaar heeft ook een partij als D66 vooral de economisch-liberale trom geroerd en zich ingezet voor het slechten van economische barrières en handelsbarrières, zowel binnen de eu als daarbuiten. Politiek was dit sinds het begin van de jaren negentig nauwelijks omstreden. Ook traditioneel linkse partijen schudden in die periode hun ideologische veren af en omarmden de vrije markt. Bill Clinton, Tony Blair en Wim Kok zijn de bekende voorbeelden van wat de ‘Derde Weg’ of, in Nederland, ‘Paars’ is gaan heten. Eerlijke verdeling? De argumenten voor dit beleid zijn bekend: vrijere handel leidt tot een efficiëntere verdeling van middelen, met als gevolg meer economische groei, meer banen en meer koopkracht. En dat is in ieders voordeel, ook van de lagere inkomens. De Fransman Piketty betoogt echter dat de liberalisering van de afgelopen jaren niet zo heeft uitgepakt; in zijn kielzog roepen nogal wat linkse politici, samen met hun rechtspopulistische collega’s, om het terugdraaien ervan. Analyses van de koopkrachtontwikkeling van verschillende inkomensgroepen wereldwijd sinds ongeveer 1990 laten echter eerder een gemengd beeld zien.[1] Daarin valt op dat de allerarmsten in de wereld, maar vooral de middenklasse in opkomende economieën als China en India én de allerrijksten in de wereld, er in de periode van globalisering flink op vooruit zijn gegaan. Maar de lagere inkomens in het Westen hebben hun koopkracht inderdaad zien stagneren, of nauwelijks zien stijgen. Natuurlijk is koopkracht maar een van de zaken die het leven de moeite waard maken. Maar ook in een land als Nederland gaat een lager inkomen vaak hand in hand met een slechtere gezondheid en levensverwachting, minder baanzekerheid, en slechtere schoolresultaten van de kinderen, waarmee gebrek aan maatschappelijk succes overgedragen wordt aan de volgende generatie. Dat nogal wat kiezers de stagnatie van hun opwaartse sociale mobiliteit zijn gaan wijten aan het beleid en de politieke partijen die de afgelopen twintig jaar de dienst hebben uitgemaakt, is dan misschien niet zo verwonderlijk. Het geeft te denken dat globalisering wel een succes is geweest voor de hogere inkomens overal ter wereld, terwijl alleen de lagere inkomens in geavanceerde economieën er niet van geprofiteerd hebben. Zou het kunnen dat het probleem niet zozeer bij de globalisering zelf zit, maar bij de manier waarop de vruchten ervan verdeeld zijn? Heeft ‘de elite’ in de afgelopen jaren van ‘paarse’ politiek wel gekozen voor een eerlijke verdeling van de baten en lasten? Autoritaire politiek Ralf Dahrendorf, de Brits-Duitse liberale filosoof en socioloog die als Duitser lid was van de Europese Commissie en later als Brit lid van het Hogerhuis voor de Liberal Democrats, zou in elk geval antwoorden van niet. Hij was van mening dat de Derde Weg van Blair en diens ideoloog Anthony Giddens “autoritaire trekjes” had.[2] Dahrendorf was niet per se een tegenstander van marktwerking als alternatief voor een terugtredende overheidsbureaucratie; zijn bezwaar was dat Derde-Weg-politici belangrijke politieke keuzes steevast uit het politieke domein haalden, door ze over te dragen aan focusgroepen en lobbyisten, agentschappen en ‘quango’s’ (quasi- autonomous non-governmental organisations), of internationale en regionale organisaties die nauwelijks onderhevig zijn aan democratische controle. In plaats van te vertrouwen op de eigen kracht van mensen en hen te ondersteunen in het maken van eigen keuzes, zorgden regels en financiële dwang ervoor dat die keuzes al voor hen gemaakt waren, door de wetgever, bureaucratie of een semi-commerciële instelling. Dahrendorf ergerde zich ook aan de bewering van Giddens dat er geen economisch duurzaam alternatief was voor de beperkte welvaartsstaat, en de keuze van Blair om veel publieke functies over te hevelen naar de markt. Kijk maar naar Scandinavië, stelde hij; er is niet één Derde Weg, er zijn er wel honderd-en-één! Dat Dahrendorf een broertje dood had aan autoritaire politiek is met zijn voorgeschiedenis voorstelbaar. Hij werd geboren in Hamburg in 1929 en groeide op in het Berlijn van de Weimarrepubliek en nazi-Duitsland. Net als zijn vader, het sociaal-democratische Rijksdaglid Gustav Dahrendorf, verzette hij zich tegen de nazi’s waardoor hij in het laatste oorlogsjaar – hij was toen nog een schooljongen – werd opgesloten in een kamp vlakbij de Poolse grens. Later zou hij zeggen dat hij twee keer bevrijd was: de eerste keer door het Rode Leger, en de tweede keer toen hij samen met zijn vader door de Britten Berlijn werd uitgesmokkeld. Hij hield er de levenslange overtuiging aan over dat vrijheid, de autonomie van het individu, centraal moet staan in liberale politiek. Maar het leverde hem ook het belangrijke inzicht op dat het, juist voor politici en andere visionaire denkers, aantrekkelijk was om kritiek naast zich neer te leggen en om door te gaan met de verwezenlijking van hun idealen. Voor hen schreef hij Versuchungen der Unfreiheit, Die Intellektuellen in Zeiten der Prüfung (2006), over de vooraanstaande denkers die zich in de loop der geschiedenis hebben verzet (of juist niet) tegen de verlokkingen van verschillende totalitaire regimes en ideeën. In West-Duitsland doorliep hij een glansrijke academische carrière als filosoof en socioloog. Die zette hij voort in de politiek, eerst als parlementslid voor de fdp in Hamburg en de Bondsdag, en van 1970 tot 1973 als Europees Commissaris voor onder meer handel en onderzoek en wetenschap. Na Brussel pakte hij zijn wetenschappelijke werk weer op in het Verenigd Koninkrijk, waar hij onder meer rector werd van de London School of Economics. Zijn inzet voor de publieke zaak in het Verenigd Koninkrijk, waarvan hij in 1988 de nationaliteit aannam, leverde hem uiteindelijk een ‘life peerage’ op als baron Dahrendorf, en een zetel in het Hogerhuis waar hij zich aansloot bij de Liberal Democrats. Hij overleed in 2009 in Keulen. Complexe klassenstrijd Dahrendorfs kritiek op de Derde Weg heeft een theoretische basis in zijn wetenschappelijke werk, waarin hij de maatschappelijke ontwikkelingen analyseert in termen van een klassenstrijd. Daarvoor leent hij om te beginnen bij de conflicttheorie van Karl Marx, die ervan uitgaat dat groepen en individuen in de samenleving allemaal proberen een zo groot mogelijk deel van de beperkt beschikbare middelen voor zichzelf in handen te krijgen. Tijdens de strijd die dit oplevert, kan een klasse die minder middelen (en daarmee macht) in handen heeft erin slagen de macht naar zich toe te trekken. Op deze manier verandert de maatschappelijke structuur en komen veranderingen tot stand. In Class and Class Conflict in Industrial Society (1959) stelt Dahrendorf echter dat de conflicttheorie van Marx te weinig rekening houdt met het feit dat maatschappelijke veranderingen ook langs geleidelijke weg tot stand komen, doordat nieuwe ideeën zich verspreiden en maatschappelijke posities door andere individuen worden ingevuld. Daarom probeert hij de conflicttheorie aan te vullen met inzichten uit het structureel functionalisme, de dominante stroming in de Amerikaanse sociologie van die jaren. Dat gaat juist uit van stabiele maatschappelijke structuren waarin individuen op zoek gaan naar een plek die bij hen past, en waarbij maatschappelijke verandering een geleidelijk proces is van met de tijd meebewegende maatschappelijke rollen en functies.  

‘De Derde Weg is doorgeschoten met het stellen van eisen aan achtergestelde groepen om financiële ondersteuning door de staat te ‘verdienen’’

  Een verschil met Marx is ook dat deze de klassenstrijd vooral in het industriële domein liet afspelen, tussen arbeiders en kapitalisten en met kapitaal als belangrijkste inzet. Dahrendorf ziet juist verschillen in gezag (authority) als bron van sociale ongelijkheid. Klassenstrijd is dan ook niet beperkt tot slechts twee groepen, zoals bij Marx, maar het is een veel complexer geheel waarin belangengroepen, vakbonden, politieke partijen, bedrijven en al dan niet losse verbanden proberen om de ontwikkelingen in hun voordeel om te buigen of juist de status quo te behouden. Dat betekent ook dat niet de werkvloer, maar vooral de politiek de plek is waar deze klassenstrijd zich afspeelt. De groepen die op de politiek de meeste invloed hebben, bepalen de inrichting van de maatschappij. Zo gebeurde dit ook bij de Derde Weg, terwijl de groepen die in de marges van de politieke macht terechtkwamen bleven aanhikken tegen langdurige werkloosheid, toenemende bestaansonzekerheid en allerlei andere ‘krachtwijk’-problematiek, zonder dat daaraan echt politieke prioriteit werd gegeven. Basisinkomen In een van zijn laatste boeken, The Modern Social Conflict – The Politics of Liberty (2e ed. 2008) gaat Dahrendorf in op de uitdagingen van de globalisering, de uitbreiding van de eu en de veranderende machtsverhoudingen in de wereld. In het laatste hoofdstuk, onder de titel A New Social Contract, schetst hij een nieuwe sociaal-liberale politiek. Dahrendorf wil de autonomie van door de Derde Weg gemarginaliseerde groepen herstellen, door het overwicht van de staat en de krachten van de vrije markt op hun levens terug te dringen. Zo moet volledige werkgelegenheid worden nagestreefd via onder meer arbeidsduurverkorting, flexibelere contracten en beperkingen op overwerk – maatregelen die ten koste mogen gaan van de ‘haves’ in de maatschappij, omdat de sociale cohesie ermee gebaat is. Op het gebied van armoedebestrijding is het interessant dat hij niet alleen inzet op onderwijs en het bestrijden van discriminatie, maar ook voorstander is van een beperkt, maar redelijk basisinkomen. Zijn drijfveer is hier opnieuw dat de Derde Weg is doorgeschoten met het stellen van eisen aan achtergestelde groepen om financiële ondersteuning door de staat te ‘verdienen’. Bij een basisinkomen worden geen voorwaarden gesteld aan de ontvanger, zodat deze minder afhankelijk wordt van politieke en bureaucratische grillen en zijn autonomie toeneemt. Hoewel Dahrendorf de huidige bloei van het populisme niet meer heeft meegemaakt, zijn al zijn ideeën er in feite op gericht om het populisme te bestrijden, door de kiezer die erop stemt meer invloed te geven. Wellicht is het veertien jaar na de ondergang van het paarse kabinet nog niet te laat om zijn ideeën weer eens te bestuderen.   Herman Beun (@Herman_Beun) is chemisch technoloog, deed onderzoek naar financieel toezicht en is ambtelijk EU-adviseur bij de Tweede Kamer. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Noten [1] Zie bijvoorbeeld dit artikel uit de Harvard Business Review van 13 mei 2016: https://hbr.org/2016/05/why-the-global-1-and-the-asian-middle-class-have-gained-the-most-from-globalization. [2] Zie bijvoorbeeld Dahrendorfs essay “The Third Way and Liberty: An Authoritarian Streak in Europe’s New Center” in Foreign Affairs, Sept/Oct 1999 (https://www.foreignaffairs.com/articles/europe/1999-09-01/third-way-andliberty-authoritarian-streakeuropes-newcenter).richard-rortyWaarden als vrijheid en rechtvaardigheid zijn geen objectieve concepten, maar altijd producten van het menselijke denken. De Amerikaanse filosoof Richard Rorty lijkt nonchalant om te gaan met de fundamenten van een liberale samenleving. Hij komt echter tot de kern van het sociaal-liberale denken: er is niets hogers dan de mens. Dit artikel verscheen in idee nr. 2, 2016. Door Jeroen Bouterse

Niks hogers of basalers dan de mens

RICHARD RORTY werd in 1931 geboren in een links maar antistalinistisch gezin; zijn ouders prentten hem in dat alle goede mensen socialisten waren als Trotski. Tegelijk raakte hij in zijn jeugd geobsedeerd door orchideeen. Hij voelde zich daarover licht ongemakkelijk: kon hij die ‘sociaal nutteloze’ belangstelling eigenlijk wel rijmen met het engagement dat hem was bijgebracht? “Ik was bang dat mijn belangstelling voor orchideeen niet Trotski’s goedkeuring had kunnen wegdragen.”[1] Deze spanning hoopte hij op te kunnen lossen; hij vermoedde dat de filosofie hem kon helpen “werkelijkheid en rechtvaardigheid in een visie te vatten”.[2] Rorty bleek een begaafd analytisch filosoof, maar ontwikkelde zich al snel tot een van de belangrijkste critici van die filosofie. Analytische wijsbegeerte, zei hij, is veel te veel bezig geweest met een opgave die bij nader inzien helemaal niet zo belangwekkend is: het blootleggen van de structuur van de wereld, of, in het algemeen, proberen het menselijk denken zo veel mogelijk in lijn te brengen met hoe de wereld echt in elkaar steekt. Ironie en solidariteit Daarmee komen we bij de kern van wat Rorty’s denken zo interessant maakt: hij wantrouwt elke bron van gezag buiten ‘ons’, elke maat der dingen die niet uiteindelijk menselijk is. Dat betekent dat alle termen die objectiviteit suggereren, zoals ‘waarheid’, ‘werkelijkheid’ of ‘rechtvaardigheid’, op de snijtafel worden gelegd. Met meedogenloze nuchterheid herziet Rorty onze meest geliefde concepten. Rechtvaardigheid? Dat is niet wezenlijk anders dan loyaliteit, alleen op een wat grotere schaal. Waarheid? Dat is het compliment dat we geven aan beschrijvingen die we erg nuttig vinden. Rationaliteit? Rationele mensen zijn gewoon de mensen met wie wij goed kunnen praten. We zien dit soort herbeschrijvingen al snel als een verlies. We hebben de neiging om er ‘alleen maar’ aan toe te voegen. “Rechtvaardigheid is volgens Rorty ‘alleen maar’ loyaliteit”, zeggen we dan. Of: waarheid is ‘alleen maar’ een complimentje. Maar Rorty is er niet op uit ons tot nihilisten te maken; hij wil laten zien waar die begrippen waar we zo aan hechten zich bevinden. Ook als we naar onze diepste overtuigingen graven, komen we niet uit bij iets objectiefs of bovenmenselijks; alles is het resultaat van een menselijke geschiedenis. Dat betekent dat het ook anders had kunnen zijn. Menselijke ideeen en waarden zijn historisch bepaald en daarmee ‘contingent’; met een andere achtergrond of andere geschiedenis hadden we een ander wereldbeeld gehad. Met dat inzicht kun je verschillend omgaan: een manier is om te proberen alsnog tot een objectief, universeel geldig wereldbeeld te komen – om, kortom, die menselijke contingentie te ontstijgen. Een andere manier is om die contingentie juist te erkennen: onze blik op de wereld is niet ‘objectief ’ beter dan andere, al was het dus maar omdat ‘objectief beter’ niet bestaat. Deze tweede manier, die Rorty’s voorkeur heeft, noemt hij ironie: het erkennen van de contingentie van je diepste overtuigingen en verlangens, waardoor je er altijd een wat ingewikkelde verhouding toe hebt. In Rorty’s ideale samenleving is er ruimte voor zo’n ironische houding, zonder dat dat de solidariteit aantast. Solidariteit is een ander kernbegrip voor Rorty: we weten ons ook verbonden met andere mensen. Dat is weer niet omdat we ‘objectief ’ iets met ze delen waardoor we iets aan ze verplicht zijn – het is gewoon omdat we ze als broeders en zusters zien, als wezens die net als wij kwetsbaar zijn en ten prooi kunnen vallen aan wreedheid en vernedering. We willen een samenleving met zo weinig mogelijk wreedheid; niet omdat daar een duidelijke, doorslaggevende reden voor is, maar gewoon omdat we ons niets ergers kunnen voorstellen. Wreedheid is het ergste wat we kunnen doen; er is immers niets hogers dat we kunnen beschadigen dan mensen. We willen onze medemensen de ruimte geven, zo veel mogelijk – dat wil zeggen, tot waar ze andere mensen zouden verdringen. Met die intuitie is de politieke filosofie al zo goed als af. “Mills suggestie dat overheden zich moeten toeleggen op het optimaliseren van de balans tussen mensen met rust laten in hun priveleven en het voorkomen van lijden lijkt me wel zo’n beetje het laatste woord.”[3] Veel kritiek op Rorty’s denken heeft zich gericht op de spanning tussen ironie en solidariteit: kan een ‘ironische’ denker wel echt gecommitteerd zijn aan bepaalde morele of politieke idealen? Of heb je voor diepe maatschappelijke betrokkenheid een ander, meer fundamentalistisch soort denken nodig? Is het probleem met pragmatisme dat het, paradoxaal genoeg, niet werkt, omdat mensen zich niet willen opofferen voor waarden waarvan ze niet heilig overtuigd zijn? Rorty’s reactie op dit soort kritiek is soms licht vermoeid, en altijd pragmatisch: “laten we experimenteren en het uitvinden”.[4] Wel vindt Rorty onze verantwoordelijkheden tegenover onszelf verschillend van onze plicht tot solidariteit. Dat onderscheid valt samen met de scheiding tussen publiek en prive: prive streven we naar autonomie en zelfontwikkeling, publiek streven we naar solidariteit en minder wreedheid. Je mag je met orchideeen en Trotski bezighouden, bij nader inzien zonder dat je die privebelangstelling en je sociale wensen met elkaar hoeft te verbinden. Dat rigoureuze onderscheid is natuurlijk ook op de korrel genomen, onder meer door feministische denkers die willen laten zien hoe het persoonlijke ook politiek kan zijn. Rorty is in het algemeen nooit zo in de smaak gevallen bij postmodern links; zijn eigen analyse daarvan is dat hij niet anti-Amerikaans of anti-westers genoeg moet zijn geweest. Sociaal-liberalisme zonder onderbouwing Rorty ziet zichzelf inderdaad als Amerikaans patriot, en in bredere zin als een “loyale westerling”[5], een “postmoderne burgerlijke liberaal”.[6] Het wijsgerige punt dat hij verkondigt, dat mensen aan niemand en niets anders verantwoording hoeven af te leggen dan aan zichzelf en elkaar, maakt zijn denken tegelijkertijd onvervalst liberaal en wezenlijk sociaal. Tegelijkertijd ontzegt hij dat liberalisme de onderbouwing die we misschien wensen. Zouden we immers niet graag kunnen aantonen dat liberalisme in zekere zin ‘objectief ’ beter is dan andere ideologische scholen? Dat ons wereldbeeld echt beter past bij hoe mens en wereld in elkaar zitten dan de alternatieven? Dat onze opvattingen op z’n minst wetenschappelijker zijn dan conservatisme of communisme?  

‘Is het probleem met pragmatisme dat het niet werkt omdat mensen zich niet willen opofferen voor waarden waarvan ze niet heilig overtuigd zijn?’

  De beroemde wetenschapssocioloog Thomas Kuhn noemde dit ‘Hume’s itch’, naar de Schotse verlichtingsfilosoof David Hume: we willen ons denken niet alleen samenhang geven, maar het ook inductief onderbouwen. Rorty voelt die kriebels niet, en denkt dat je die pas krijgt als je je te vaak hebt gekrabd met ‘Hume’s fork’ – als je denkt dat er een tweedeling is tussen ideeen en feiten, en dat ideeen bedoeld zijn om de feiten te traceren. Als je zo denkt, ben je alweer de hoofdregel vergeten: dat we aan God noch wereld iets verplicht zijn. Wetenschap heeft wel een plaats in Rorty’s denken, maar dan niet als een bron van objectieve waarheid doch als een uitstekend voorbeeld van intermenselijke solidariteit. Ze is een prachtig voorbeeld van hoe mensen vrijelijk tot overeenstemming kunnen komen. In zijn nadruk op vrije en ongedwongen consensus, als resultaat van open conversatie, komt Rorty dicht bij Jurgen Habermas’ idee van communicatieve rationaliteit. Maar volgens Habermas is het belangrijk te bewaken hoe dat democratische gesprek verloopt; of er geen krachten zijn die de communicatie verstoren. Rorty, op zijn beurt, vindt dat Habermas maar “transcendentaal doet”[7] wanneer hij probeert principes en normen te formuleren die dat veilig moeten stellen. De pragmatische denker streeft sowieso niet naar een ‘ideaal’ gesprek – waarin de deelnemers, zoals John Rawls bijvoorbeeld nodig lijkt te vinden, eerst van al hun contingente eigenschappen en doelen zijn ontdaan – maar probeert juist te bemiddelen tussen verschillende gesprekspartners. Toch blijft het kriebelen. Als waarheid niet te onderscheiden is van consensus, waarom bewonderen we dan zo vaak degenen die zich tegen de retoriek en de consensus van de meerderheid verzetten? Wanneer George Orwell in 1984 de confrontatie laat zien tussen een totalitair systeem dat de waarheid naar zijn hand wil zetten, en een individu dat smacht naar de vrijheid om te zeggen dat twee plus twee vier is, laat hij ons dan niet zien dat vrijheid niet zonder objectieve waarheid kan? Nee, houdt Rorty vol; er staat een hoop op het spel, maar het is niet het contrast tussen misleiding en waarheid. Het is het recht van de hoofdpersoon, Winston, om een persoon te zijn. Dat Winston uiteindelijk onder marteling zegt dat twee plus twee vijf is, is geen verlies voor de waarheid. Het is een verlies omdat op dat moment een mens gebroken en vernederd wordt op een manier die hij niet te boven kan komen. Iets ergers dan die wreedheid bestaat niet. Rorty is een nonchalante schrijver, maar een bloedserieuze denker. Hij is geen relativist die denkt dat een totalitaire staat en een liberale samenleving om het even zijn; zijn positie is er een van een doorleefd sociaal-liberalisme, waarin er niets hogers of basalers is dan mensen. Juist daarom laat hij voor dat sociaal-liberalisme tegelijkertijd geen vaste grond over om op te steunen. Wat telt is “our loyalty to other human beings clinging together against the dark.”[8]     Jeroen Bouterse is gepromoveerd in de wijsbegeerte. Hij werkt als wiskundeleraar in het middelbaar onderwijs. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.   Noten [1] Richard Rorty, ‘Trotsky and the Wild Orchids’ (1992), in: Philosophy and Social Hope (1999) p. 7. [2] Ibid., p. 9. [3] Rorty, Contingency, irony, and solidarity (Cambridge Univ. Press 1989), p. 63. [4] Rorty, ‘Response to John Horton’, in: Matthew Festenstein en Simon Thompson (red.), Richard Rorty: Critical Dialogues (Polity Press, Cambridge 2001), p. 31. [5] Rorty, ‘Justice as a larger loyalty’, in: Philosophy as cultural politics (Cambridge Univ. Press ‘07) 42-55: 55. [6] Rorty, ‘Postmodernist bourgeois liberalism’, Journal of philosophy 80.10 (oktober 1983). [7] Rorty, ‘Pragmatism, relativism, and irrationalism’, Proceedings and addresses of the American Philosophical Association 53.6 (1980) 719-738: 736. [8] Rorty, ‘Pragmatism, relativism, and irrationalism’ in Consequences of pragmatism (University of Minnesota Press 1982) 160-175: 166.nieuwe-ronde_echte-kansen_arbeidsmarktDe arbeidsmarkt in Nederland flexibiliseert al jaren sterk. Bijna 30% van de werkzame beroepsbevolking heeft nu een “flexibele arbeidsrelatie,” als flexwerker of als ZZP’er. De vraag blijft hoe om te gaan met deze ontwikkeling. Flexibilisering past bij de sociaal-liberale waarde van individuele vrijheid om zoveel mogelijk je eigen (werkende) leven in te richten. Tegelijkertijd zien we problematische tweedelingen tussen mensen met vast en flexibel contract, en tussen mensen die binnen de arbeidsmarkt staan en mensen die daarbuiten moeten rondkomen van uitkeringen en af en toe een slecht betaalde opdracht. Wat we bovenal zien is een gedateerd arbeidsbestel dat slecht is toegerust op deze veranderingen. Er is vraag naar een nieuw bestel waarin de verhoudingen tussen vast, flex en zelfstandig beter zijn geregeld. Maar hoe werken we hier naar toe, en met welke uitgangspunten? Wat vinden we nu eigenlijk belangrijk als het gaat om de toekomst van werk? Dit project gaat over de inrichting van de toekomstige arbeidsmarkt. Het weegt verschillende voorstellen tot verbetering en doet dat op basis van de sociaal-liberale waarden van individuele keuzevrijheid, kansen- en herkansingsgelijkheid, en verbondenheid. De publicatie ‘Nieuwe ronde, echte kansen: Een sociaal-liberale visie op de toekomst van werk’ is hier te lezen. De papieren versie kunt u bestellen via onze webshop. Klik hier voor een samenvatting van de publicatie. Contactpersoon: Marthe HesselmansProjectbeschrijving –  Publicaties

Projectbeschrijving

(For English, see below)  Vanuit de hele wereld komen mensen naar Nederland om zich hier, vanwege diverse redenen, wel of niet tijdelijk, te vestigen. Net zoals Nederlanders zich weer elders vestigen. Dit is niets nieuws. Migratie is immers van alle tijden. Toch blijven we als samenleving worstelen met dit fenomeen. Hoe worden nieuwkomers Nederlanders? Wie blijft, wie niet? Hoe heten we nieuwe Nederlanders welkom en wat verwachten we van hen? Kwesties rondom migratie liggen gevoelig in ons land evengoed als in andere landen. Ze raken aan de kern van hoe we onszelf en de Nederlandse samenleving zien. Binnen dit project werkt De Van Mierlo Stichting aan een toekomstbestendig visie op migratie, asiel en integratie. Daarbij kijken we specifiek naar vraagstukken omtrent asielmigratie naar Europa en integratie van vluchtelingen in Nederland. Met nieuwe – of voortslepende – oorlogen en klimaatrampen, zullen nieuwe pieken komen in het aantal asielaanvragen. Hoe bereiden we ons hier beter op voor dan we in 2015 waren? Welke uitdagingen zien we, en welke kansen, nu en in de toekomst? We werken onze visie verder uit aan de hand van concrete vraagstukken over Europese samenwerking om asielmigratie in goede banen te leiden en over wat nodig is voor nieuwkomers om een sterke start te maken in Nederland en volwaardig mee te doen met de maatschappij. U kunt het hier lezen in de VMS publicatie: Van nieuwkomer naar Nederlander. Een sociaal-liberale visie op migratie, asiel en integratie. English In 2019 an English version was published in collaboration with the European Liberal Forum. For more information and the pdf, click here. Publicaties Binnen dit project verschenen de volgende publicaties: Van Nieuwkomer naar Nederlander: Een sociaal liberale visie op migratie, asiel en integratie, Mr. Hans van Mierlo Stichting, april 2018 Asiel bied je niet alleen, Vice Versa, 20 april 2018 Nieuwe raadsleden, ga voor persoonlijke integratieafspraken, Joop, 16 maart 2018 Nieuw in Europa: een vergelijkend perspectief op vluchtelingen integratiebeleid“, Rondetafel in samenwerking met European Liberal Forum, 20 maart 2017Zo vormen we onze gezamenlijke identiteit”, Volkskrant, 29 oktober 2016 Op 20 april presenteerde de Mr. Hans van Mierlo Stichting haar publicatie Van nieuwkomer naar Nederlander. Luister hier de presentatie terug. Contactpersoon: Marthe HesselmansBig data presenteert de wereld met ongekende mogelijkheden. Informatie uit miljoenen geanonimiseerde dossiers kan dokters helpen sneller diagnoses te maken, inzicht geven in complexe bedrijfsprocessen of bijdragen aan verbeterde informatievoorziening in het openbaar vervoer. Tegelijkertijd roept big data wezenlijke vragen op. Waar komen onze persoonlijke gegevens terecht en wie kan er gebruik of misbruik van maken? En wat betekenen de nieuwe digitale mogelijkheden eigenlijk voor onze vrijheid in het maken van eigen keuzes? Opereren we straks enkel nog in monoculturen, beheerst door wat de markt “denkt” dat we nodig hebben? In hoeverre kan en moet de politiek hierop strenger toezicht houden en waar ligt de verantwoordelijkheid van mensen zelf? Met dit project beoogt de Van Mierlo Stichting de gevolgen van big data in kaart te brengen, niet alleen voor ons dagelijks leven, maar ook en met name voor de bredere politieke orde. Hoe beïnvloedt big data de verhoudingen tussen staat, markt en mens? Op 27 mei 2016 spraken Dimitri Tokmetzis, datajournalist van De Correspondent, techniekfilosoof Marjolein Lanzing en Kees Verhoeven, Tweede Kamerlid voor D66, over de mogelijkheden en grenzen van big data en de politieke en maatschappelijke gevolgen van ontwikkelingen in digitale techniek tijdens het Van Mierlo Symposium. Klik hier om het verslag van de middag na te lezen. Zie voor meer discussie over dit thema ook de herfst 2016 editie van ons tijdschrift idee over Technologie en haar invloed op de mens. Contactpersoon: Joost Snellerulrich-beckAls we de risico’s van de moderne tijd – klimaatverandering, terrorisme – effectief willen aanpakken, moeten we niet vasthouden aan de natiestaat als belangrijkste referentiekader. Ulrich Beck biedt waardevolle inzichten over de ‘risicomaatschappij’. Dit artikel verscheen in idee nr. 1, 2016. Door Herman Beun    

Risico’s in een kosmopolitiserende wereld

TOEN IK op de Technische Universiteit Delft zat, volgde ik het wiskundevak Risicoanalyse. Ik leerde om de kans op bijvoorbeeld een groot nucleair ongeluk te berekenen uit de (gelukkig meestal minieme) deelkansen op alle kleine en grote dingen die mis kunnen gaan in een kerncentrale, en hun onderlinge beïnvloeding. De wiskundige methoden die daarbij gebruikt worden zijn niet alleen toepasbaar op technische installaties als kerncentrales, chemische fabrieken, of de dijken en waterkeringen van het Deltaplan. In de financiële wereld worden ze ook op grote schaal gebruikt om uit te rekenen hoe groot de verliezen kunnen uitpakken op allerlei financiële producten, bijvoorbeeld op basis van inschattingen van de kans dat individuele huiseigenaren ergens in de vs hun hypotheeklasten niet betalen, of van de marktprijzen van credit default swaps, een soort verzekeringen van financiële producten. ‘RISICO’ WERD bij het vak Risicoanalyse gedefinieerd als kans maal gevolg. Ofwel: risico is de kans dat er iets specifieks mis gaat, vermenigvuldigd met de schade die dan optreedt. Risico’s verminderen doe je door ofwel die kans aan te pakken, bijvoorbeeld door onderdelen te gebruiken die minder snel kapot gaan, ofwel de gevolgen minder ernstig te maken, bijvoorbeeld door werknemers te voorzien van beschermende kleding. Risico druk je uit in slachtoffers of materiële schade per jaar, en risicoschattingen spelen dan ook een belangrijke rol bij kwesties als het bepalen van de hoogte van verzekeringspremies of de verlening van vergunningen. Toch, werd er op de tu meteen bij verteld, is het ene risico het andere niet. In het verkeer vielen in Nederland in 2014 bijvoorbeeld 570 doden, gemiddeld ruim 1,5 per dag. Niemand zal ontkennen dat dit aantal verder omlaag moet. Maar aan de andere kant choqueert het mensen blijkbaar niet zodanig dat het ze ervan weerhoudt om zelf deel te nemen aan het verkeer. Anderhalve dode per dag is een soort fact of life geworden als het om wegverkeer gaat. Zouden er echter ieder jaar twee Boeing Dreamliners neerstorten in Nederland, of zou een ontploffende raffinaderij 570 inwoners van Pernis wegvagen, dan was het vermoedelijk snel gedaan met de luchtvaart, respectievelijk de olieindustrie in Nederland. Naast de uitkomst van koele kansberekeningen is dan ook de perceptie van risico’s zeer sterk bepalend voor de manier waarop er maatschappelijk mee wordt omgegaan. En dat is het werkterrein waarmee Ulrich Beck zich bijna een leven lang heeft beziggehouden. Officieel was hij socioloog, maar zijn werkwijze, die meer bestond uit het schetsen van grootse vergezichten dan het trekken van voorzichtige conclusies uit statistisch onderzoek, was daarvoor misschien te onconventioneel en eerder filosofisch. Wereldwijde bekendheid dankt hij aan het boek Risikogesellschaft, auf dem Weg in eine neue Moderne uit 1986, waarin hij zijn belangrijkste concept introduceert: de ‘risicomaatschappij’ . Dat begint met het maken van onderscheid tussen een eerste moderniteit, van rond de achttiende eeuw tot ongeveer de periode 1960-1970, en een tweede moderniteit die daarna begonnen is. TIJDENS DE EERSTE MODERNITEIT zorgt wetenschappelijke en technologische vooruitgang voor steeds betere kennis van de risico’s waaraan we bloot staan. We verzamelen statistische gegevens over ongelukken, ziektes, sterftes, misoogsten, stormen, werkloosheid en voedingsgewoonten, en ook onze kennis over de onderliggende mechanismes, oorzaken en gevolgen neemt alleen maar toe. Het maatschappelijke antwoord hierop is een zich geleidelijk uitbreidend systeem waarin risicobeheersing en -terugdringing (denk aan sanitaire maatregelen of inentingsprogramma’s) gecombineerd worden met compensatie voor de schade die toch nog optreedt (denk aan particuliere verzekeringen en overheidsverzekeringen voor ziekte, werkloosheid of brand). In toenemende mate gaan burgers, bedrijven en overheden expliciete of impliciete contracten met elkaar aan waarin schade wordt afgekocht (via verzekeringen of een gang naar de rechter) en bescherming wordt geboden (via een overheid die hulpdiensten organiseert of bedrijven dwingt beschermende maatregelen te nemen). Risico’s die horen bij de eerste moderniteit zijn relatief klein in omvang en effect, treden relatief veelvuldig op waardoor er empirisch veel over bekend is, en zijn relatief beheersbaar, onder meer doordat over het algemeen duidelijk is wie de veroorzaker is waarop de schade verhaald moet worden. Wetenschappelijke en maatschappelijke vooruitgang verschaft burgers tijdens de eerste moderniteit dan ook vooral meer zekerheid en vertrouwen in de toekomst. Tijdens de tweede moderniteit slaat dit echter om, doordat we een heel nieuwe categorie risico’s ontdekken. Deze risico’s worden niet beheerst en beperkt door de vooruitgang, maar er in veel gevallen juist door veroorzaakt. Het zijn gevaren die niet alleen specifieke personen of groepen raken maar de gehele bevolking, vaak zelfs van meerdere landen of de gehele wereld. En hoewel hun gevolgen rampzalig kunnen zijn (‘de vernietigingskracht van een oorlog’), hebben ze zich in de meeste gevallen nog niet of slechts in beperkte mate voorgedaan: ze bestaan vooralsnog vooral in onze voorspellingen, verwachtingen, voorstelling en speculaties. ALS OM TE ILLUSTREREN wat Beck hiermee bedoelt, ontploft kort na het verschijnen van zijn boek de kernreactor van Tsjernobyl. Een wolk radioactief stof uit de reactor verspreidt zich langzaam over vrijwel geheel Europa. De reacties van overheden, media en het publiek zijn typisch voor de tweede moderniteit die Beck beschreef. Nationale overheden proberen het hele ongeluk aanvankelijk te ontkennen of bagatelliseren (de Sovjet-Unie zelf ) of de impact op eigen land (Frankrijk, België), en komen met tegenstrijdige maatregelen en adviezen aan de bevolking. Media wakkeren de angsten aan met speculaties en elkaar tegensprekende berichten over het onzichtbare gevaar en zijn gevolgen. Tot op de dag van vandaag doen doofpottheorieën de ronde en is er discussie over het aantal kankergevallen dat het ongeluk in West-Europa veroorzaakt heeft. Risico’s zoals die van Tsjernobyl spelen sinds het begin van de tweede moderniteit een grote rol in het publieke debat.  

‘De maatschappij ondergaat een kosmopolitiserende metamorfose, maar heeft dat zelf niet in de gaten’

  Denk bijvoorbeeld aan de discussies rond klimaatverandering, financiële crisis, of mondiaal terrorisme. Ze laten zien dat de pijlers onder de risico-aanpak van de eerste moderniteit, die ons het gevoel gaven dat we de gevaren onder controle hadden, stuk voor stuk niet bestand zijn tegen de gevaren van de tweede moderniteit. Experts en wetenschappers leggen met hun toenemende kennis voornamelijk nieuwe risico’s bloot, terwijl onbewezen blijft of de aanpak die zij voor reeds bekende risico’s voorstaan wel zal werken. Rechters staan machteloos tegenover schade waarbij geen sprake is van een duidelijke veroorzaker: waar velen schuldig zijn, zoals bij klimaatverandering, is immers niemand schuldig. Verzekeraars kunnen op die manier ook moeilijk de prijs van risico’s neerleggen waar deze veroorzaakt worden. Bovendien is de potentiële schade zo hoog dat vergoeding ervan toch onmogelijk is. Ook overheden blijken niet in staat om te zorgen voor meer zekerheid, omdat de effecten van veel risico’s zich laten voelen over nationale grenzen heen terwijl de aanpak ervan (ten onrechte!) op het nationale niveau gehouden is. Het falen van dit systeem, door Beck ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ genoemd, leidt tot een ‘gedwongen individualisering’ van risico’s, omdat de gevolgen worden afgewenteld op individuele burgers. Geen wonder dat veel burgers zich door het oude systeem in de steek gelaten voelen. Het sociaal contract waarbij de overheid individuele vrijheid waarborgt door de burger te beschermen tegen schade van buitenaf, lijkt eenzijdig door de overheid verbroken. En als experts er blijkbaar niet in slagen om de risico’s beter beheersbaar te maken, dan is al gauw het standpunt van een expert ook maar een mening en een complottheorie even goed als een echte. Beck voorspelde ook de opkomst van een ‘angstindustrie’ gebaseerd op veiligheid als lucratief consumptieartikel, en van overheden die proberen toch de schijn te wekken dat ze de angsten en onzekerheden van de samenleving serieus nemen door de burger ‘voor zijn eigen veiligheid’ voortdurend te scannen, filmen, fouilleren en ondervragen. KENMERKEND VOOR de tweede moderniteit, die hij samen met zijn collega-sociologen Anthony Giddens en Scott Lash ook wel aanduidt als ‘reflexieve modernisering’, is volgens Beck dat de ‘enscenering’ van risico’s bepalend is voor hoe ermee wordt omgegaan. Met deze term doelt hij niet op het bewust verkeerd voorstellen van risico’s, maar op de wijze waarop deze worden voorgesteld en besproken in het publieke debat. Het gaat immers om risico’s die meestal onzichtbaar zijn en nieuw, en waarvan de precieze gevolgen nog niet altijd bekend zijn. De enscenering bepaalt in hoeverre een risico überhaupt maatschappelijk erkend wordt en wat voor maatregelen ertegen worden genomen. Risico’s zijn daarmee volgens Beck sociale constructies geworden. Daar zit uiteraard ook een machtsaspect in, en Beck kiest hierbij nogal eens het perspectief van de (nationale) overheid die ten koste van de burger het debat naar haar hand zet, bijvoorbeeld doordat de overheid bepaalt welke producten of activiteiten zijn toegestaan, welke risico’s erkend worden, onder welke voorwaarden de burger voor eventuele schade (baanverlies, ziekte) wordt gecompenseerd, en welke schade wel (omvallende banken) of niet (wegvallende Griekse inkomens) uit belastinggeld betaald wordt. In het huidige politieke klimaat mis je in zijn analyse het perspectief van de anti-establishmentpolitiek, die met haar framing de agendering van risico’s en hun aanpak door het establishment vaak aardig naar haar hand weet te zetten. Enscenering, maar dan op een manier die tot echte oplossingen leidt, is tegelijk ook de enige route waarlangs de risico’s van de tweede moderniteit echt kunnen worden aangepakt. Zoals D66 met zijn richtingwijzer ‘Denk en handel internationaal’ zegt dat de gevolgen van nationaal handelen vaak buiten de landsgrenzen worden gevoeld en omgekeerd nationale problemen vaak makkelijker in internationaal verband kunnen worden opgelost, kiest ook Beck een nadrukkelijk kosmopolitisch perspectief. De huidige maatschappij ondergaat een kosmopolitiserende metamorfose, stelt hij, maar heeft dat zelf niet in de gaten – net zoals een rups niet weet dat zijn metamorfose hem in een vlinder doet veranderen. Daarom wordt tegen alle logica in vastgehouden aan de natiestaat als belangrijkste referentiekader en blijft men proberen om mondiale problemen aan te pakken via de nationale overheid, die daarvoor helemaal niet is toegerust. NIET ALLEEN IN HET ECONOMISCH verkeer, maar ook voor gewone burgers zijn grenzen echter allang diffuus geworden. In Das Deutsche Europa uit 2012 contrasteert hij de horizontale Europese integratie van de burger die in het buitenland shopt, vakantie viert en studeert, met de verticale Europese integratie van de instellingen. Het horizontale Europa is voor veel mensen gewoon geworden, maar Brussel blijft nog steeds ver weg. Die twee integratiesferen lijken nauwelijks iets met elkaar te maken te hebben. Dat moet volgens hem dan ook veranderen. Hij haalt de Griekse crisis aan als voorbeeld van het falen van Europa bij het tegengaan van gedwongen individualisering: de afwenteling van gemeenschappelijke problemen op individuele, in dit geval Griekse, burgers. Als we grip willen krijgen op onze kosmopolitiserende wereld, moeten we niet alleen anders naar de wereld kijken, maar ook echt naar een andere wereld kijken: een wereld met nieuwe of stevig hervormde instellingen die burgers ook echt de bescherming bieden die ze zoeken. Een bekend voorbeeld in eu-kringen is het zogenaamde Cecchini-rapport over ‘de kosten van niet-Europa’, dat in 1988 als een belangrijk breekijzer functioneerde om de meer protectionistisch ingestelde regeringen over te halen in te stemmen met de totstandkoming van de interne Europese markt. Misschien is het een idee om een ‘Cecchini-rapport’ op te stellen over de risico’s van niet-Europa bij de aanpak van immigratie en asiel, depositogaranties of het buitenlands beleid.   Herman Beun is opgeleid als chemisch technoloog. Hij werkte bij het Europees Parlement en de Tweede Kamer, en houdt zich momenteel bij de Algemene Rekenkamer bezig met een onderzoek naar financieel toezicht in Europees verband. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.sophie-in-t-veld-cc-by-sa-sebastiaan-ter-burgTerwijl de Europese Unie kraakt in haar voegen blijft Europarlementariër Sophie in ’t Veld met hart en ziel, en verstand, werken aan een “verenigd, krachtig en zelfbewust” Europa. Dat is meer dan ooit hard nodig, ziet ze. Anders blijven de grote mondiale uitdagingen speelbal van nationale belangen van soms antiliberale partijen. Door Doutje Lettinga Twee maanden vóór het Brexit-referendum interview ik Sophie in ’t Veld, Europarlementariër voor D66. De strijd om het Britse EU-lidmaatschap woedt in alle hevigheid, terwijl de uitslag van het Oekraïne-referendum nog maar net is ingedaald. Sophie is allesbehalve optimistisch over het Brexit-referendum en stelt profetisch: “We zitten in een fase waarin Europa uit elkaar aan het vallen is. Sneller dan mensen zich realiseren. De vraag is: gaat dat 5 jaar of 5 eeuwen duren? Ik geloof overigens dat het uiteindelijk wel goed komt. En ik weet één ding zeker: als je niet de barricade opgaat, heb je de slag al verloren.” Wat zijn de gevolgen van een uit elkaar vallend Europa? “In de afgelopen decennia zijn we bergopwaarts gegaan, mede door Europese eenwording: meer vrijheid, meer welvaart, meer veiligheid. Op dit moment valt Europa in rap tempo uit elkaar, en dat gaat samen met een periode van neergang, wat niemand zich kon voorstellen: minder vrijheid, minder veiligheid, minder welvaart. De vraag is nu: wat gaan we doen? Laten we die neergang gebeuren of zetten we onze schouders eronder om onze vrijheid, veiligheid en welvaart te behouden? Daarvoor hebben we een verenigd, krachtig en zelfbewust Europa nodig.” Dus een Brexit is een bedreiging voor waarden als vrijheid en veiligheid? “Als het Verenigd Koninkrijk eruit stapt is het risico levensgroot dat ook andere lidstaten eruit stappen. En zelfs als dat laatste niet gebeurt, is er het risico dat de integratie nog meer stagneert. Zonder een verenigd Europa kun je die waarden niet bereiken.” Waarom? “We staan vandaag de dag voor grote politieke en emotionele uitdagingen. Om daarop een gezamenlijk politiek antwoord te geven moet je een gemeenschap van waarden zijn. We kunnen vraagstukken als het vluchtelingenbeleid, de strijd tegen terreur, politie- en justitiesamenwerking, het beheer van het internet en de vrijheid van meningsuiting niet overlaten aan nationale diplomaten. Zij doen aan een uitruil van nationale belangen. Vaak wordt gezegd dat ‘Europa’ faalt, maar het is de nationale politiek die faalt. Nationale politici blokkeren noodopvang en herverdeling van vluchtelingen, legale arbeidsmigratie en een gemeenschappelijk buitenlandbeleid.” Later: “De natiestaat voert een achterhoedegevecht; de natiestaat is niet meer de entiteit waarmee we het redden in de wereld van vandaag. Of de EU nu uit elkaar valt of niet.” Een gemeenschap van waarden vergt lidstaten die deze waarden onderschrijven. Maar in Polen en Hongarije zien we een aantasting van waarden als de scheiding der machten en persvrijheid. Wat kan de EU doen? “Er is de mogelijkheid van sancties, die zijn vastgelegd in Artikel 7 [artikel in het EU-Verdrag dat voorziet in de mogelijkheid van schorsing van een lidstaat bij ernstige en systematische schending van de grondrechten en democratie, red.]. Alleen wordt dit artikel nooit gebruikt. Lidstaten durven elkaar niet aan te spreken.” Sophie vertelt enthousiast over haar rapporteurschap van een nieuw EU-mechanisme; dit moet van alle lidstaten systematisch toetsen of zij de gedeelde waarden respecteren. “Als een land lid is van de EU, maar de rechten van zijn burgers niet meer beschermt, dan vind ik dat de EU de plicht heeft om die te beschermen.” Maar als daardoor nog meer landen de EU willen verlaten, ondermijn je dan niet je eigen project? “Dat gebeurt al als leden zich niet aan hun eigen afspraken houden. Schengen is toch feitelijk al dood als lidstaten weer grenscontroles invoeren?” Sophie werkt sinds 1994 in het Europees Parlement, eerst als fractiemedewerker en sinds 2004 als volksvertegenwoordiger. Ze heeft het parlement flink zien veranderen. Niet alleen kreeg het wetgevende bevoegdheden, ook deden populistische partijen er hun intrede die varen op zorgen over globalisering, nationale identiteit, immigratie en onveiligheid. Net als in de nationale parlementen nam de polarisering en fragmentatie toe; het is lastiger geworden om compromissen te sluiten en coalities te vormen. Volgens Sophie is dit een wereldwijde trend die zich niet laat verklaren door Euroscepsis, maar door grote maatschappelijke, technologische en politieke veranderingen die mensen lastig en bedreigend vinden. “We hebben lang gedacht, ook binnen D66: ach, dat populisme waait wel over. Nee, dit is iets waar we nog heel lang mee zitten.” Hoe krijg je mensen weer mee in jouw Europese verhaal? “Er is geen magische oplossing. Voor een deel kun je niet meer dan meezwemmen en je proberen aan te passen. Mensen zijn bang en onzeker, en grijpen terug op het kleine naarmate de wereld groter wordt. Alsof ze de deur kunnen dicht doen en de wereld buitensluiten. Mensen zijn dan niet heel ontvankelijk voor boodschappen om naar voren te kijken. Maar je moet mensen toch duidelijk maken dat we in de wereld van vandaag zwakker staan met een verdeeld Europa. Dan zijn we juist minder beschermd tegen alles wat van buiten komt.” Met het toenemend populisme zien we ook antiliberale partijen of zelfs autoritaire leiders aan de macht komen. Is dat niet een paradox van de democratie waarvoor D66 zich zo hard maakt? “Democratie is niet alleen verkiezingen, maar ook checks en balances. Als je die ondermijnt, zoals nu in de strijd tegen terreur, begeef je je op een hellend vlak. Dan kunnen autoritaire leiders aan de macht komen. Referenda en verkiezingsstelsels zijn veel minder relevant dan de rechtsstaat.”  

‘De natiestaat voert een achterhoedegevecht – het is een entiteit waarmee we het niet meer redden in de wereld van vandaag’

  Zou D66 dan niet R66 moeten heten: Rechtsstatelijken 66? “Voor mij zijn democratie, rechtsstaat en grondrechten onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vrijheid van de pers is bijvoorbeeld een van de grondrechten, maar is ook een absolute randvoorwaarde voor democratie. Ik ken geen landen waar wel een sterke rechtsstaat is, maar geen democratie. De manier waarop we democratie inrichten verandert ingrijpend, maar uiteindelijk blijft representatieve democratie nodig om de rechten van minderheden te waarborgen en rekenschap af te leggen over politieke beslissingen.” Jij maakt je al jaren hard voor de bescherming van vrijheden in de strijd tegen terreur. Hoe past dat in het sociaal-liberalisme? “Dit gaat terug naar de kern waar D66 voor staat: de verhouding tussen burger en overheid. We hebben veel macht gegeven aan de overheid, en tegelijkertijd de middelen waarmee burgers zich kunnen verweren verschrikkelijk ondermijnd. Dit kan echt fout gaan.” Kun je dit gevaar concreet maken? “We hebben onbeperkte en ongecontroleerde bevoegdheden gegeven aan de overheid, met name aan veiligheidsdiensten en politie. Met nieuwe technologieën kan de gewone burger de klok rond bespied worden, maar ook journalisten, politici, ngo’s, klokkenluiders en advocaten. Geheime diensten hebben toegang tot bijna alles, en daar waar ze geen toegang hebben, hanteren ze onwettige methoden, zoals illegaal hacken, illegaal aftappen en heimelijke surveillance. Of ze laten dat doen door een ander land dat de informatie met hen deelt. Tegelijkertijd zijn de rechten van burgers niet meegegroeid, bijvoorbeeld om inzage te krijgen, zich te verweren, of transparantie af te dwingen. Formeel zijn er wel controlemechanismen, maar die werken in de praktijk niet.” Veel mensen zeggen het prima te vinden om privacy in te leveren als dat hun veiligheid ten goede komt. “Dat is onzin, we worden hier helemaal niet veiliger van. Mensen worden voorgelogen, echt. De strijd tegen terreur is niet alleen ineffectief, maar faliekant mislukt. We hebben verschrikkelijk veel maatregelen genomen, maar de onveiligheid neemt juist toe. Sommige mensen doen alsof het recht op privacy een luxe is. Maar het is een wettelijk verankerd grondrecht, afdwingbaar voor de rechter, dat op één lijn staat met het recht op leven, op vrije meningsuiting en op vereniging. Het is geen politiek ‘speledingetje’ waarover we kunnen onderhandelen.”  

‘Als een land lid is van de EU maar de rechten van zijn burgers niet meer beschermt, dan heeft de EU de plicht om die te beschermen’

  Hoe overtuig je burgers van het belang van privacy? “Er is geen eenduidig recept. Kennelijk moet er eerst iets fout gaan voordat mensen het in de gaten hebben. Ik knok met alles wat ik in me heb om aan te tonen wat er gebeurt. Je wordt dan weggezet als soft, alsof je niet geeft om veiligheid. Maar ik weet één ding: als je je mond houdt, dan weet je zeker dat de andere partij wint. Zwijgen heeft nog nooit een autoritaire leider tegengehouden. Wegkijken evenmin.” Zijn burgers naïef? “Ja, in zekere zin wel. Ik word steeds activistischer juist omdat ik mijn naïviteit verlies. Ik ben opgevoed met een grenzeloos ontzag en respect voor autoriteit en overheden, en het geloof dat die eerlijk zijn en zich aan de regels houden. Maar als je, zoals ik nu, in de murky sferen terecht komt van geheime diensten, dan verlies je een stukje naïviteit.” Tot nu toe heb je vooral gesproken over negatieve vrijheid, het individu dat vrij is van teveel inmenging door een overheid. Hoe belangrijk vind jij positieve vrijheid, de vrijheid om daadwerkelijk ons leven naar eigen inzicht te leiden? “Dit is de laatste jaren sterker geworden. Men zegt dat je rechtser wordt naarmate je ouder wordt, maar bij mij is het precies andersom. Als je jong bent, denk je: kom op, als je je best doet, dan kan alles. Maar nu ik meer levenservaring heb, heb ik gezien dat dit niet zo is. Er zijn veel omstandigheden die medebepalend zijn voor je kansen in het leven. Daar hebben wij als politici een verantwoordelijkheid. Daarmee ben ik overigens echt nog geen socialist of zo.” Hoe vertaalt die positieve vrijheid zich in je werk? “Indirect komt het in mijn werk terug bij de strijd tegen terreur. Daar zie ik een enorme tweedeling in de samenleving ontstaan, omdat moslims als potentiële terroristen worden neergezet. Mensen die al een achterstand hadden, komen daardoor op nog meer achterstand. We zijn blind voor de realiteit als we net doen alsof ze dezelfde kansen hebben als anderen in de samenleving. We moeten telkens weer benoemen wat er mis is met de islam, maar laten we ook benoemen dat er grote kansenongelijkheid is.” Hoe leg jij zulke abstracte waarden uit aan deze moslimjongeren? “Ik denk dat juist veel kansarme jongeren uit Molenbeek zien dat vrijheid niet voor iedereen even groot is. Wij vinden waarden als vrijheid en gelijkheid abstract omdat wij ze zo vanzelfsprekend vinden. Maar voor hen is dat veel minder het geval.” Doutje Lettinga (@DoutjeLettinga) is gepromoveerd sociologe, gespecialiseerd in gender, migratie, mensenrechten en internationale betrekkingen. Ze werkt als beleidsmedewerker en strateeg bij Amnesty International Nederland.idee3-2016-technologievzHerfsteditie idee: Technologie en haar invloed op de mens Ontwikkelingen met big data, het internet der dingen en biomedische technologie bieden fantastische mogelijkheden die ook sociaal-liberalen alleen maar kunnen toejuichen. De impact van technologische vooruitgang hangt echter niet alleen af van de techniek zelf, maar misschien nog wel meer van de manier waarop we ermee omgaan. Zo verandert de arbeidsmarkt weliswaar door steeds slimmere robots, maar bepalen we zelf hoe dit gebeurt, betoogt WRR-econoom Robert Went. In dit nummer schetsen we verschillende uitdagingen van de technologie van vandaag en morgen voor sociaal-liberalen. Privacy is een prangende kwestie, blijkt uit meerdere bijdragen. Een persoonlijke levenssfeer is een absolute voorwaarde om vrij te kunnen zijn, stelt de Belgische liberale staatssecretaris voor privacy Philippe De Backer resoluut. Juist liberalen moeten volgens hem de strijd voeren voor deze en andere fundamenten van de rechtsstaat. Annet Aris, buitengewoon hoogleraar strategie bij business school INSEAD, schetst hoe een aantal simpele micro-economische principes ertoe leidt dat in de digitale wereld een paar bedrijven als grote winnaars uit de bus komen. Dit confronteert ons met nieuwe uitdagingen: hoe houden we de markt open voor nieuwkomers, zonder het succes van de winnaars af te straffen? En hoe waarborgen we de keuzevrijheid van de individuele consument? Techniekfilosoof Marjolein Lanzing waarschuwt voor de gevolgen van nieuwe (digitale) technologieën voor belangrijke waarden als creativiteit, het recht om af te wijken en het maken van keuzes over het goede leven. Kortom, voor onze vrijheid. Verder leest u in de briefwisseling een krachtige oproep van de Britse Liberal Democrats om de lessen van de Brexit ook in ons land ter harte te nemen. Onderzoeker Peter Scholten roept lokale overheden op om een fundamenteel nieuw migratie- en integratiebeleid te ontwikkelen; het is immers de stad, niet de EU of de nationale overheid, die in de frontlinie van migratie en diversiteit staat. En u maakt kennis met de Brits-Duitse filosoof en politicus Ralf Dahrendorf, die interessante gedachten had over ‘winnaars’ en ‘verliezers’ van globalisering. Meer verdieping en verbreding van het sociaal-liberale gedachtegoed? Neem dan nu een abonnement op idee! Wij sturen u graag een proefnummer toe. Stuur daarvoor een mail naar: [email protected].