Ongelijk is lang niet altijd oneerlijk

De westerse wereld is in de ban van een ‘ongelijkheidsobsessie’. Door enkele onheilspellende bestsellers – met Piketty als hoogtepunt – staat de bestrijding van inkomensongelijkheid hoog op de publieke en politieke agenda. Maar volgens de Vlaamse hoogleraar Marc De Vos moeten we ons richten op het echte probleem: ongelijkheid in kansen, door verschil in opvoeding, cultuur en onderwijs.   Door Marc De Vos In mijn nieuwe boek Ongelijk maar fair stel ik dat we onvoldoende kijken achter de cijfers van de ongelijkheid. Dat is nochtans nodig. Ik claim dat we ethisch én economisch goede van slechte ongelijkheid kunnen onderscheiden. Ik poneer daarvoor een normatief kader dat als toetssteen kan dienen voor wie niet obsessie maar nuchterheid nastreeft. Daarvoor moeten we de oorzaken van de ongelijkheid begrijpen. Daarom neem ik de lezer mee op een reis van meer dan drie decennia veranderende samenleving, gezinnen, economie, wereld en technologie, die allemaal uitmonden in meer ongelijkheid dan voorheen. MIJN BASISDIAGNOSE VAN onze ongelijkheid is er een van grote, structurele, samenvallende, overlappende en elkaar versterkende ongelijkheidstrends. In mijn leven, dat zowat begonnen is met het eindpunt – in de jaren 1970 – van de westerse ongelijkheidsnivellering tijdens de wederopbouw na de totale oorlogsvernietiging, zijn de westerse samenlevingen en economieën drastisch veranderd, met grote ongelijkheidsgevolgen: de unieke demografische vergrijzing, de super-diversiteit van massa-immigratie, de revolutionaire vrouwenemancipatie, de transformatie van huwelijk, gezin en opvoeding, de doorbraak van de kenniseconomie en de teloorgang van de industrie, de opkomst van globalisering en het digitale tijdperk. Wie de stap zet van industrie naar diensten, zet de stap van standaardproductie naar individuele prestatie, met individuele prestatienormen, personeelsbeleid en loonbeleid. Wie de wereld opent voor globalisering, biedt iedereen de kans om zich aan iedereen te meten en met iedereen te handelen, met grote transnationale bedrijfsketens waar gewerkt en verdiend wordt zonder grenzen. Wie arbeid kruist met technologie, geeft iedereen de tools om zichzelf ofwel te vermenigvuldigen, ofwel te wissen. Wie de economie naar het internet verhuist, zet en verbindt de hele wereld met een muisklik op een computerscherm. Wie de vrouw terughaalt naar de werkvloer, vervrouwelijkt de economie. Wie de grenzen opent voor immigratie uit alle windstreken, zaait en oogst menselijke diversiteit. Alle moderne ongelijkheidswegen leiden dus naar de mens. ONZE ECONOMIE IS ongelijker geworden omdat ze zoveel meer expressie geeft aan menselijke ongelijkheid. Welkom in het ‘menskapitalisme’, waar de economie de megafoon is voor menselijk talent. Welkom in de economie waar verstand het wint van kracht en waar talent het wint van verstand: waar abstraheren, organiseren, specialiseren, samenwerken, creëren en veranderen de werkwoorden van het succes zijn. Menselijke ongelijkheid voorspelt als nooit voorheen de economische ongelijkheid. Er is nog nooit een betere tijd geweest voor mensen met een speciaal talent of een goede opleiding. De combinatie van technologie en globalisering biedt hen meer kansen op verdiend succes dan ooit tevoren. Tegelijkertijd is er nog nooit een slechtere tijd geweest voor mensen met ‘gewone’ talenten of een slechte opleiding. De combinatie van technologie en globalisering heeft hen nog nooit zo bedreigd of overbodig gemaakt. Vraag het maar aan de taxichauffeurs die betogen tegen Uber. De vereniging van technologie, globalisering en arbeid betekent de versmelting van kapitaal en arbeid. In het ene geval elimineert of reduceert kapitaal de arbeid, in het andere geval tilt het de arbeid juist naar nieuwe hoogtes. Het talent achter de arbeid bepaalt welke richting het uitgaat. Het juiste talent op de juiste plaats bepaalt de ongelijkheid. De fusie van arbeid en kapitaal produceert dus arbeidsgedreven inkomenspolarisatie. Het is de grote economische motor achter de economische ongelijkheid met menselijke wortels. Mijn these, dat de mens het hart van de ongelijkheid is, biedt ook een nieuwe lezing voor de rol van vermogens in de ongelijkheid. Ik volg Piketty niet in zijn veronderstelling dat kapitaal uit het verleden steeds meer de toekomst van de ongelijkheid zal bepalen. Ik zie niet het vermogen, maar de mens als de sleutel van ongelijkheid. Er zijn verschillende hoofdredenen waarom de boude toekomstvoorspelling van Piketty, waarbij het kapitalisme zichzelf onder steeds meer kapitaal zal begraven, wellicht niet zal uitkomen. WAT PIKETTY ALLEMAAL onder de noemer ‘kapitaal’ plaatst, is niet het kapitaal waarop hij een these van een arbeidverslindend en zelfvoedend kapitalisme kan wettigen. Er zit veel meer vastgoed in dan winst. Er zit veel meer kapitaalverdieping in dan arbeidsverdrukking: de moderne economie vergt gewoon meer kapitaal. Er zit veel meer menselijk kapitaal van ‘arbeiders’ in dan financieel vermogen van ‘kapitalisten’. Wie hij als dominante ‘kapitalisten’ aanmerkt, zijn niet zozeer renteniers, geen klasse die teert op het zweet van anderen, geen bestierders van geërfde familiefortuinen, maar vooral super-opgeleide en super-hardwerkende ondernemers en managers. Het gewicht van erfenissen neemt eerder af dan toe. Eerste-generatie-superondernemers zijn de allerrijksten, niet hun erfgenamen. Wanneer kapitaal en kapitaalgroei renderen, doen ze dat veel breder en democratischer dan Piketty suggereert. Maar als Piketty gelijk heeft, als de economie van morgen voorbestemd is om steeds meer door de kapitaalbezitters van gisteren te worden gedomineerd, als de dode hand van erfenis die van merite bedreigt, dan zal ik met hem in de loopgraven van verzet staan. Alleen zal ik het geweer dan niet richten op kapitaal. Mijn inzicht van menskapitalisme ziet niet in kapitaal zelf de bedreiging, maar wel in de mate waarin kapitaalconcentratie het aanbieden of grijpen van kansen door anderen zou kunnen bedreigen. Mijn munitie zal dan niet vermogensconfiscatie zijn maar kansenbeleid, ook al is vermogensbeslag daarvoor misschien ook een medium. WANNEER DE MENS het kruispunt is van de economische ongelijkheid, beseffen we inderdaad dat achter en onder economische ongelijkheid ook de toenemende sociologische, culturele en etnische diversiteit van de hedendaagse samenleving schuilt. De polarisatie van arbeid en economie valt samen met de polarisatie van sociologie en cultuur. Gezin, huwelijk, genen, opvoeding, gedrag en onderwijs evolueren allemaal in analoge richting en volgens analoge lijnen als de economische ongelijkheid. De polarisatielijnen in de samenleving lopen globaal parallel met die in de economie: ze veroorzaken, versterken, voeden en onderhouden elkaar. Die menselijke dimensie achter de economische ongelijkheid is zowel geruststellend als zorgwekkend. Het is geruststellend dat economie de inkomenspositie van personen meer dan vroeger natuurlijk verbindt met de economische kenmerken, voorkeuren of inspanningen van die personen. Dat past in een positieve erkenning en waardering van wat verdedigbaar is als economische verdienste en dus als goede ongelijkheid. Menskapitalisme betekent dat de ongelijkheid in de 21e eeuw niet de klassenverdeling van de 19e eeuw herhaalt, maar wel persoonlijke en culturele verschillen uitvergroot. Dat we ons zinvoller kunnen focussen op het ontplooien van menselijk potentieel dan op het afstraffen daarvan: we kunnen upgraden in plaats van nivelleren. Het betekent ook dat grotere economische ongelijkheid ook de grotere menselijke diversiteit weerspiegelt die we met immigratie, emancipatie en democratisering hebben georganiseerd. En dat de economische ongelijkheid in onze samenleving ook verweven is met de economische opgang van vele honderden miljoenen armen in de grote groeilanden op onze planeet. MAAR DAARIN ZIT ook de echte zorg: de enorme diversiteit die in onze samenleving is gekropen, betekent dat we achter de algemene ongelijkheid bijzondere ongelijkheid tussen subgroepen in de samenleving en tussen gezinnen vinden. Ze betekent dat we aandacht moeten hebben voor opmerkelijke evoluties in gezinspatronen, opvoeding, ouderlijk gedrag, etc. De evolutie van wie met wie huwt, hoeveel kinderen waar geboren worden, hoeveel en wat ouders in de opvoeding doen, hoe stabiel of labiel gezinnen zijn, en zo meer. Dat alles maakt van de ongelijkheid ook een sociologische en culturele vraag. Ongelijk maar fair ontwikkelt de these dat in gezinsongelijkheid een belangrijke factor van de economische ongelijkheid zit, dat het bestaande beleid – in het bijzonder het onderwijs – die gezinsongelijkheid kan verankeren en dat economische ongelijkheid – zelfs de verdiende ongelijkheid van inspanning en hard werken – zo voorspelbaar en quasi-erfelijk kan worden. TOT SLOT wil ik inspanning, verantwoordelijkheid en verdienste terugplaatsen in het ongelijkheidsdiscours. Ik zie en toon daarvoor veel evidentie. Maar ik onderstreep ook twee gapende gaten die de beleidsagenda tegenover grotere ongelijkheid zou moeten vullen: meer aandacht voor betere marktwerking waar economische winnaars ook economische verdienste hebben, en meer aangepast kansenbeleid dat focust op het gezin en op de vroegkinderlijke levensfase. Dat is allemaal veel moeilijker en complexer dan een extra dosis belastingen. Maar alleen zo zullen we echt naar de kern van de ongelijkheid gaan.   Marc De Vos (@devosmarc) is hoogleraar aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Gent en directeur van denktank Itinera. Dit artikel is een bewerkte versie van een eerder gepubliceerd artikel op de website deredactie.be van de VRT.  

Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.