Onder liberalen – Rutger Claassen

Lees hier het pdf van dit artikel. Bibliotheken zijn er vol mee geschreven. Verheven theorieën over politiek en bestuur, over rechtvaardigheid of vrijheid. Van Aristoteles tot John Rawls, de geschiedenis is gevuld met denkers die hun steentje bij wilden dragen aan een betere politiek en samenleving. Maar trekken politici en bestuurders zich wel iets aan van al die abstracte ideeën? Staat de politiek denker langs de zijlijn of is hij juist een gewaardeerde richtingwijzer? Idee presenteert een interviewserie waarin historicus Coen Brummer (liberale) politiek denkers interviewt over het spanningsveld tussen theorie en praktijk. In deze aflevering: Rutger Claassen Door Coen Brummer

"Ik geloof niet in een holy grail van vrijheid"

Vrijheid heeft veel vrienden. Iedereen is ervoor, niemand ertegen. Maar wat is vrijheid nu precies? In zijn boek Het huis van de vrijheid neemt politiek filosoof Rutger Claassen (1978) de lezer mee op een zoektocht langs positieve en negatieve vrijheid, paternalisme en keuzevrijheid. Maar ook langs zorgverzekeringen, inburgeringscursussen en klimaatverandering. Claassen promoveerde op een proefschrift over morele grenzen aan markten en werkt als universitair hoofddocent ethiek & politieke filosofie aan de Universiteit Utrecht. Als liberaal met een sociaaldemocratisch randje mengt hij zich in het politiek debat. Al mogen politici best wat meer aandacht hebben voor hardcore denkwerk. ‘Politici houden wetenschappelijk bureaus bewust klein.’ Met Het huis van de vrijheid schreef u een praktisch filosofieboek, waarmee u het politieke domein opzocht. Zocht de politiek u ook op en wat waren de reacties? "Dat valt tegen. Ik schreef het boek in de eerste plaats voor mensen met een interesse in politiek en politieke filosofie, die hun gedachten willen ordenen. Maar natuurlijk was ik ook geïnteresseerd in de reacties van politici en politieke partijen. D66 en de Vlaamse VLD nodigden me uit. Van andere partijen heb ik niets vernomen. Het bevestigde wat ik al vermoedde. Er is een logica van de macht, waarbij standpunten zo snel mogelijk moeten worden ingenomen om mee te spelen in het politieke spel. Dat verhoudt zich slecht tot open ideeënvorming." U beweegt zich als academicus in de wereld van de wetenschappelijk bureaus van politieke partijen. U schreef bijvoorbeeld voor Socialisme & Democratie van de Wiardi Beckman Stichting (PvdA), maar ook de Idee. Hoe verhouden de activiteiten van dat soort instituten zich tot de praktische politiek? "Politici willen hun handen vrij hebben, omdat ze in een vluchtige politieke markt opereren zonder duidelijke achterbannen. Ze willen voor een specifieke verkiezing of formatie hun standpunten aan kunnen passen. Dat maakt het moeilijk voor een politicus om zich vast te leggen op uitgangspunten. De beginselprogramma’s zijn het probleem niet. Die zijn vrij abstract. Dan is er het niveau van de verkiezingsprogramma’s. Die zijn heel concreet. Eigenlijk accepteert iedereen dat die standpunten maar een paar maanden meegaan. Waar politici de meeste moeite mee hebben is een soort midlevel analyse. Een standpunt innemen dat concreter is dan abstracte beginselen, maar net niet zo concreet als de specifieke bullet points. Voor de verkiezingen had de PvdA Keynesiaanse ideeën over het begrotingstekort van meer dan drie procent. Maar die ruilden ze in tijdens de kabinetsformatie voor een fundamenteel ander uitgangspunt van macro-economische politiek." Wat betekent dat voor de positie van de wetenschappelijk bureaus? "Juist die midlevel analyse vindt plaats op wetenschappelijk bureaus. Maar er speelt ook een praktischer probleem. Wetenschappelijk bureaus ontbreekt het aan capaciteit. De denkkracht in Nederland zit bij de ministeries en natuurlijk ook bij de universiteiten, maar in ieder geval niet bij de bureaus van partijen. Daar zitten drie of vier fulltime medewerkers. Het hardcore denkwerk kan daar dus niet plaatsvinden. Ze worden bewust klein gehouden door politici. Dat zijn politieke keuzes. Je kunt mensen leren canvassen of je kunt investeren in politieke ideeën. Wat politieke partijen aan hun wetenschappelijk bureaus geven zijn natuurlijk kruimels. Hetzelfde probleem bestaat ook bij politici zelf in de Tweede Kamer." Hoe zou de verhouding tussen politici en hun wetenschappelijk bureaus idealiter zijn? "Wetenschappelijk bureaus zouden zelf meer onderzoek moeten doen. Zij zouden de capaciteit moeten hebben om dat onderzoek uit te voeren waar zij ideologisch in geïnteresseerd zijn. Wilders heeft geld over voor onderzoek dat zijn stelling beïnvloedt. Je kunt zeggen dat het onderzoek over uittreding uit de euro niet politiek neutraal is, maar voor het politiek debat is het goed dat een studie openbaar beoordeeld wordt door andere kritische economen. De variëteit aan onderbouwde meningen groeit als politieke partijen serieus proberen om wetenschappelijk gefundeerde studies te gebruiken bij het onderbouwen bij hun standpunten. De behoefte aan pluriformiteit is enorm. Negentig procent van de Tweede Kamer denkt dat uit de euro treden onmogelijk is. Nou, laat een politieke partij maar kijken of zij kunnen onderbouwen dat het allemaal wel meevalt. Een klassiek argument van John Stuart Mill voor de vrijheid van meningsuiting is dat sterke overtuigingen een fossiel worden als ze niet getest worden door haaks daarop staande overtuigingen. En daar heb je in de huidige complexe samenleving studies voor nodig." Stel dat er meer politiek-wetenschappelijk onderzoek is om die complexe samenleving te doorgronden, landen die dan wel in het politieke debat? De mate waarin politici een bepaald idee kwijt kunnen heeft zijn restricties. Onderzoek laat zien dat mensen bij lange quotes op televisie simpelweg weg schakelen. "Dit gaat om de lange termijn. De claim van Alexander Pechtold op het thema onderwijs is bijvoorbeeld erg succesvol. Ik kan me voorstellen dat zoiets niet meteen bij het eerste interview lukt. Na een aantal jaren begint zo’n focus zich pas uit te betalen. Wilders weet elk debat over de verzorgingsstaat te framen als een migratiedebat. Politiek draait om het prioriteren van opvattingen. Dit gaan we wel agenderen en dit niet. Vervolgens draait het om slim gebeurtenissen koppelen aan de ideeën die je toch al hebt. Dat moest ik zelf ook met mijn boek. Zo wilde de Volkskrant een interview, maar had een hangup nodig. Via het op dat moment actuele debat over obesitas kon ik iets zeggen over het grotere idee vrijheid. Als filosoof op die markt van ideeën moest ik dus ook meegaan in die realiteit. Maar er is geen letter aan mijn boek veranderd daardoor. Dus ook al is het moeilijk, het kan wel: ideeën ter sprake brengen in de media naar aanleiding van de actualiteit." In uw boek beschrijft u treffend dat iedereen van vrijheid houdt, maar dat niemand weet wat het is. Aan wie is het eigenlijk om een antwoord te geven op de vraag wat vrijheid is? Is dat een taak voor de filosoof ? "Definitiekwesties zijn eigenlijk niet zo interessant. Ik geloof niet dat ergens een begrip van ‘vrijheid’ in het heelal zweeft en dat wij vervolgens op zoek moeten gaan naar dat vrijheidsbegrip. Ik geloof niet in een holy grail van vrijheid. Er is een lange traditie van denken over vrijheid. Je kunt zoveel vrijheidsbegrippen maken als je wilt. Wat interessant is, is de politieke strijd tussen aanhangers van verschillende vrijheidsbegrippen. Het werk voor de filosoof is het identificeren van verschillende vrijheidsbegrippen en te laten zien wat de argumenten voor en tegen die begrippen zijn. Het gaat om die verheldering van de argumenten. Natuurlijk kunnen filosofen op een gegeven moment ook zeggen bij welk vrijheidsbegrip de beste argumenten liggen. Op dat punt wordt de filosoof eigenlijk zelf een deelnemer aan het politieke debat. Maar in mijn boek vond ik het belangrijkste om te laten zien hoe verschillende vrijheidsbegrippen op concrete kwesties kunnen worden toegepast. Dezelfde grondpatronen worden zichtbaar, of het nu gaat om het zeezeilmeisje Laura of immigratie. Het boek is eigenlijk bedoeld om burgers zelf die grondstructuren te leren herkennen. Daarmee vormen ze dan hun eigen mening en worden ze hopelijk een beter en kritisch burger. En dat tegenwicht van kritische burgers heeft de politiek hard nodig." Wat betekent het voor de onafhankelijkheid van een politiek filosoof als hij zelf een stelling inneemt? "Deelnemen aan het politieke debat is onvermijdelijk voor een filosoof. In de eerste plaats omdat een filosoof ook zelf burger is, met eigen politieke opvattingen. Maar het heeft vooral een pedagogische functie. Door te laten zien hoe het eruit ziet als iemand op filosofische gronden een bepaalde positie verdedigt, worden lezers hopelijk uitgedaagd dat voor zichzelf ook te proberen. Ze kunnen tot heel andere conclusies dan de schrijver komen. Ik probeer in het boek verschillende opties te tonen, zodat mensen zelf kunnen kiezen waar ze zich achter scharen. Ik schaar me uiteindelijk achter één standpunt, maar dat is ook om te prikkelen." Welke rol speelt ‘het mogelijke’ bij het innemen van een standpunt? De praktische belemmeringen die een politicus ervaart, bestaan niet aan de schrijftafel van de filosoof. "Het gaat in feite om de status van utopisch denken. Om te beginnen moet een filosoof rekening houden met het mogelijke door in ieder geval niet het logisch onmogelijke te verdedigen. Maar hij moet ook rekening houden met de menselijke psychologie. Maak bijvoorbeeld geen politieke arrangementen die zo gevoelig zijn voor fraude dat je weet dat daar, gegeven de zwakheid van de mens, misbruik van gemaakt zal worden. Met bepaalde basale psychologische, sociologische en economische wetmatigheden dienen we rekening te houden. Echter, politici richten zich op wat nu mogelijk is, gegeven de politieke verhoudingen. Dat hoeft een filosoof niet te doen. Denk aan de economen Friedrich Hayek en Milton Friedman die kort na de Tweede Wereldoorlog de Mont Pelerin Society oprichten om bepaalde neoliberale principes te ontwikkelen, in een tijd waarin die niet populair waren. Pas na vijfentwintig jaar voorbereidend werk wonnen ze het pleit en werd mogelijk wat iedereen voor onmogelijk had gehouden: een maatschappelijke omslag die hun neoliberale ideeën op de troon zette. In mijn boek bepleit ik dat we vanuit een liberaal standpunt vraag-tekens kunnen zetten bij economische groei. Dat is op dit moment niet mogelijk, maar daarmee is het niet principieel onmogelijk. Verschui-vingen zijn mogelijk in het politieke klimaat en filosofen kunnen daarom wat verder denken dan politici." Uw vrijheidsbegrip stoelt op het bevorderen van positieve vrijheid, ofwel autonomie. Hoe verdedigt u zich tegen het klassieke argument dat het scheppen van positieve vrijheid altijd uitgaat van een persoon of een instantie die het beter weet dan mensen zelf ? "Iemand is negatief vrij wanneer hij wordt vrijgelaten door anderen. Wanneer anderen hem niet belemmeren in zijn doen en laten. Ik begrijp niet waarom negatieve vrijheid op zichzelf waardevol is. Mensen vrij laten in hun doen en laten is alleen waardevol als die mensen ook de capaciteiten hebben om een eigen leven te leiden. Negatieve vrijheid is wat mij betreft dus een onderdeel van positieve vrijheid. Zie het leven als een labyrint, waarbij iemand naar de overkant moet via allemaal gangen. Je hebt negatieve vrijheid nodig om dat te doen. Mensen moeten je niet tegenhouden wanneer je je pad loopt. Maar voor een succesvolle tocht heb je ook proviand nodig en een routekaart. En geestelijke vermogens om die kaart te interpreteren. Alleen wanneer die extra condities aanwezig zijn is iemand positief vrij. Als mijn kind van zes zelf naar school wil lopen, moet ik beoordelen of ik haar autonoom genoeg vind om dat te doen. Maar ik kan ook paternalistisch zijn en het haar verbieden. Beide opties zijn legitiem, maar de vraag is op welk moment je overschakelt van de ene optie op de andere. Als ze zes jaar oud is, of acht, of negen? Daar ligt een grijs gebied. Maar ik zie niet in waarom het bestaan van een grijs gebied een argument tegen positieve vrijheid is. De maatschappelijke opvattingen over autonomie verschillen ook voortdurend." Is in de Nederlandse politiek niet alle vrijheid eigenlijk positieve vrijheid? "Volgens mij niet. De VVD redeneert vaak vanuit loepzuivere argumenten voor negatieve vrijheid. Argumenten voor positieve vrijheid zie ik bij D66, GroenLinks en bij delen van de PvdA. Bij Christelijke partijen zie je iets anders. Die geven een dusdanige conservatieve invulling aan vrijheid dat ik het geen positieve vrijheid meer noem. Ze verpakken een conservatieve visie op het goede leven onder de noemer van het vrijheidsideaal." De retoriek is wel ideologisch, maar draait alles in praktijk niet uit op een mix van verzorgingsstaat en kansenmaatschappij? Niemand lijkt beleidsmatig echt naar de nachtwakersstaat te willen. "De VVD zal het in de huidige context nooit voorstellen. Daar speelt de kunst van het politiek mogelijke weer mee. Maar het gaat mij eerder om de richting waarin een partij beweegt. Je ziet bij hen wel degelijk een tendens in die richting. Maar de flanken in Nederland zijn inderdaad niet zo extreem. Het socialisme van Venezuela en de Tea Party uit de Verenigde Staten hebben we hier niet."   Coen Brummer studeerde geschiedenis en filosofie. Hij werkt als persvoorlichter bij de Tweede Kamerfractie van D66.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2014: Lang leve de democratie!, en is te vinden bij de onderwerpen interviews en liberalisme.