Lees hier het pdf van dit artikel.
Tussen denkers en daden
Bibliotheken zijn er vol mee geschreven. Verheven theorieën over politiek en bestuur, over rechtvaardigheid of vrijheid. Van Aristoteles tot John Rawls, de geschiedenis is gevuld met denkers die hun steentje bij wilden dragen aan een betere politiek. Maar trekken politici en bestuurders zich wel iets aan van al die abstracte ideeën? Staat de politiek denker langs de zijlijn of is hij juist een gewaardeerde richtingwijzer? Idee presenteert een interviewserie waarin historicus Coen Brummer (liberale) politiek denkers interviewt over het spanningsveld tussen theorie en praktijk. In deze aflevering: Philippe van Parijs.
Door
Coen Brummer
“Ik heb me moeten realiseren dat de invloed van ideeën tijd vergt.”
De politiek moest het worden. Dat had
Philippe van Parijs (1951) al op zijn veertiende besloten. Maar toen besloot Van Parijs dat hij eerst wat fundamentele vragen over het leven moest beantwoorden voor hij zich kon storten op de politiek. Zo koos hij alsnog voor de filosofie. Na in Brussel en Leuven te hebben gestudeerd, promoveerde hij aan
Oxford University in de wijsbegeerte en aan de Franstalige Universiteit van Louvain (toen nog in Leuven) in de sociale wetenschappen. Als pleitbezorger van het basisinkomen richtte hij in 1986 het
Basic Income European Network op. Ook is Van Parijs actief in de lokale, Brusselse politiek. Hij kreeg het voor elkaar dat horeca zich mogen vestigen in de kille panden van de Europese Commissie en gaf het startsein voor de actie
Picnic the streets, waarbij duizenden Brusselaren wegen in het centrum bezetten om ze autovrij te krijgen. Sinds 1991 leidt Van Parijs de Hoover-leerstoel voor Economische en Sociale Ethiek in Louvain-la- Neuve. Een mondiaal denker bij uitstek, met gastdocentschappen aan universiteiten in de Verenigde Staten, Azië en Afrika. Maar ook een man die een vaste leerstoel aan Oxford weigerde omdat hij ‘zijn’ Brussel niet wilde verlaten. Een interview over meertaligheid, identiteit, groene politiek en het basisinkomen.
U kreeg het voor elkaar dat de Brusselse horeca terecht kan in EU-kantoren. Dat kunnen weinig filosofen u nazeggen. Waar komt die belangstelling voor die praktische, lokale politiek vandaan? “Toen ik dertien of veertien jaar oud was, was ik van plan om aan politiek te doen. Maar op mijn zestiende kreeg ik mijn metafysische crisis. Kafka schreef al over een hond die niet kon eten, voordat de aard van het voedsel hem duidelijk was. Ik voelde me in dezelfde positie. Ik kon niet beginnen te handelen, voordat ik wist wat de ultieme doeleinden waren. Maar die vragen bleken niet zo gemakkelijk en daarom ben ik filosoof geworden. Tegelijkertijd voelde ik de politiek trekken. Toen ik na een poos in het buitenland te hebben gewoond terugkeerde naar België, was ik medeoprichter van de Franstalige Groene Partij in Louvain-la-Neuve. Daar ben ik een aantal jaren actief geweest. Ik schreef de laatste versie van het eerste beginselprogramma van de partij. Maar na een tijdje kreeg ik mijn derde kind.
Gecombineerd met mijn beroep werd het teveel en daarom trok ik me terug. Dit is nu al bijna dertig jaar geleden. En sinds ik vijftien jaar geleden terug in Brussel ben komen wonen ben ik ook geen lid meer van een politieke partij, waardoor ik me vrijer voel om aan het publieke debat en allerlei initiatieven deel te nemen. Maar ik heb altijd gevoeld dat ik ook op andere wijzen moest bijdragen dan alleen abstracte politieke filosofie te produceren. Zo ben ik trouw gebleven aan dat wat me oorspronkelijk naar de politieke filosofie duwde.”
Waarom besluit een veertienjarige eigenlijk om de politiek in te gaan? “Als tiener was mijn grootvader erg belangrijk voor mij. Hij was zelf actief in de politiek. Een linkse, Vlaamsgezinde Katholiek. Hij gaf in het geheim een krantje uit in de Eerste Wereldoorlog,
De Vlaamsche Leeuw. Hij werd vice- burgemeester in de Brusselse gemeente Molenbeek, dat toen klein Manchester werd genoemd en nu klein Marrakesh. Dat is de gemeente waar ik opgroeide. Met mijn grootvader sprak ik vaak over politiek en over godsdienst. Een heel sociaal bewogen mens met een sterke rechtvaardigheidszin. Het ging hem er vooral om de Vlaamse boeren te verdedigen die – zoals een eeuw later Marokkaanse boeren – in Brussel als arbeiders kwamen werken, zowel tegen de uitbuiting van de kapitalisten als tegen de arrogantie van de Franstalige bourgeoisie. Dat heeft zeker een rol gespeeld in mijn roeping in die tijd.”
Komt daar ook die aandacht voor het lokale vandaan? “Aan het begin van de Groene beweging was de gedachte dat we ons de ernst van problemen alleen konden beseffen door mondiaal te denken, maar dat we op lokaal niveau moeten handelen:
think globally, act locally. Daar geloof ik ook in. Maar over sommige zaken kunnen alleen op lokaal niveau goed nadenken:
think globally and locally. Maar het is ook naïef om te geloven dat men alles zal kunnen oplossen via lokale acties. Ik geloof dat zelfs mondiale acties nodig zijn. Daarom ben ik ook actief op een schaal die het lokale overstijgt. Je moet op verschillende niveaus dingen doen:
act locally and globally.”
Als u terugkijkt op uw politieke activiteiten, hoe beoordeelt u dan het resultaat daarvan? “Ik heb moeten leren realistisch te zijn. Eén van de redenen waarom ik het niet langer de moeite waard vond actief te zijn in de politiek, is dat ik ongeduldig ben. Je hebt geduld nodig om aan vergaderingen deel te nemen, die toch eigenlijk tot niks leiden. Neem het basisinkomen. Het kostte niet veel moeite om het idee in 1985 in het eerste socio-economisch programma van de groene partij te krijgen. Maar de moeite die het kost om het in het programma te houden en het te concretiseren, is enorm. Er was een grote hoeveelheid nutteloze vergaderingen nodig om uiteindelijk tot een tekst te komen die veel slechter was dan de tekst die ik zelf had kunnen schrijven in tien minuten. En dit was nog maar een kleine partij, die pas vijftien jaar later in een regering geraakte! Soms had ik het gevoel dat ik in het zand aan het schrijven was.”
Wat leerde u dat over politiek? “Ik heb me moeten realiseren dat de invloed van ideeën tijd vergt. Soms is het een kwestie van generaties. Soms gaat het vlugger, maar dat hangt af van toeval en opportuniteit. Je hebt mensen nodig die snappen waarom hetgeen je voorstaat een goed idee is. Dat kost tijd. Het is ook goed dat niet alle ideeën verwezenlijkt worden. Het is belangrijk een kritisch debat te hebben. Het is natuurlijk jammer dat het realiseren van goede ideeën veel tijd kost, maar dat is de prijs van de democratie. In een despotisch regime zou het veel sneller kunnen gebeuren, maar ook slechte dingen zouden dan gemakkelijker en sneller gebeuren.”
Het is goed dat ideeën niet van vandaag op morgen verwezenlijkt worden, maar de keerzijde is blijkbaar dat mensen als u afhaken. “Je hebt goede politici nodig, mensen die een ander temperament en andere talenten hebben dan ik. Mensen die hier graag hun tijd in steken, omwille van de macht, maar ook omwille van hun eigen idealen. Ik ben helemaal niet cynisch over politiek en ik geloof dat het een moeilijke job is. Er moet een verdeling van de rollen zijn. Er is een rol voor de media, voor de politici en voor academici. Wij hebben nu eenmaal meer tijd en meer vrijheid om op lange termijn te kunnen denken, zonder daarbij contact te verliezen met de huidige realiteit.”
Dat contact met de realiteit is interessant. Een aantal van uw ideeën, zoals het basisinkomen, ligt nu buiten de politieke consensus. Ze zijn in ieder geval nu niet realiseerbaar. Hoe is het om zo’n standpunt dan toch onder de aandacht te willen brengen? “Bij het basisinkomen is er een enorm verschil tussen dertig jaar geleden, toen ik ermee begon, en nu. Dertig jaar geleden was ik naïever dan ik nu ben. Ik vond het idee van het basisinkomen zo goed, dat ik dacht dat het meteen gerealiseerd kon worden. Maar ideeën moeten gefilterd worden door een democratisch debat. Ik ben pas terug van het vijftiende congres van het
Basic Income Earth Network (de opvolger van het
Basic Income European Network, ccb.). Het is eigenlijk
mindboggling hoeveel mensen daar actief zijn. Het aantal mensen dat van het basisinkomen heeft gehoord en het aantal mensen en organisaties dat het verdedigt is nu enorm geworden. Ik werk aan een Engels boek over het basisinkomen, dat verschijnt bij Harvard University Press. Zij vonden het blijkbaar een goed moment, zo na het verschijnen van Piketty’s
Capital in the twenty-first century. Ik hoor dat zelfs
Rolling Stone Magazine onlangs over het basisinkomen schreef. Ook in Nederland zijn er momenten geweest waarop het basisinkomen bijna op de agenda stond. In 1985 opperde de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het in een rapport.
De Groene Amsterdammer publiceerde een groot artikel:
De triomfantelijke terugkeer van het basisinkomen. Tijdens de kabinetsformatie van Paars I in 1994 stond het op de agenda. Van tijd tot tijd heb je van die momenten, waarop het bijna lukt.”
Bent u teleurgesteld na die momenten waarop het ‘net niet’ lukt? “Ik ben een methodologisch pessimist op korte termijn. Ik heb altijd bescheiden verwachtingen voor de onmiddellijke toekomst. Dat is heel nuttig, want mijn leven is daarom vol met goede verrassingen. Maar je moet optimistisch blijven op de lange termijn. Je moet geloven dat goede ideeën uiteindelijk hun weg zullen vinden naar de werkelijkheid. Voor een aantal van de ideeën die ik nu verdedig, zal dat na mijn dood zijn.”
U staat kritisch tegenover het kapitalisme. We hebben net een economische en financiële crisis doorgemaakt. Dat leek een goed moment voor een stevig debat. Hoe ziet u dit? “Ik denk dat de mensheid het zich niet kan permitteren het kapitalisme af te schaffen. Dat betekent dat de mensheid tot haar dood met het kapitalisme moet leven, en misschien zelfs aan het kapitalisme zal doodgaan. We hebben de kracht van het marktmechanisme nu eenmaal nodig, maar dat betekent natuurlijk niet dat het huidige kapitalisme het beste kapitalisme is. Het moet op allerlei wijzen hervormd worden. De zogenaamde crisis van de laatste zes jaar bestaat uit verschillende elementen. De eurocrisis zou ook gebeurd zijn zonder de financiële crisis en andersom. En daarnaast de crisis die eigenlijk het ergste is, die van de mensheid die botst tegen de grenzen van de kleine planeet waarop ze door een ongelooflijk toeval ontstaan is. We moeten het kapitalisme dus hervormen om te vermijden dat we met deze crisis blijven zitten. Het is duidelijk voor iedereen dat we meer regulering nodig hebben en minder beloningen voor onproductieve risico’s die genomen worden in de financiële sector. De eurocrisis vergt weer andere maatregelen. En aan de klimaatcrisis doen we lang niet genoeg. Maar ik geloof niet dat het samen een crisis van ‘het’ kapitalisme is, maar een crisis van belangrijke maar contingente aspecten van het huidige kapitalisme. Je ziet nu dat die discussie er wel komt.”
Wat vindt u van de resultaten tot dusver? “Je ziet nu dat langzaam wat aan het systeem wordt gedaan, maar om snel vooruit te kunnen gaan heb je de juiste combinatie nodig van verschillende soorten mensen. Je hebt mensen nodig die verontwaardigd zijn over de huidige situatie. Die schreeuwen hard en doen soms dwaze voorstellen, maar ze geven energie aan de beweging. Dan heb je kritische visionairen nodig. Zij denken na over wat de huidige situatie diep en duurzaam kan verbeteren, een realistische utopie. Dan heb je nog ‘bricoleurs’ nodig, mensen die doorzien waar die veranderingen geplaatst zouden kunnen worden binnen de huidige instellingen.”
Zoeken politici u ook op, bij dit soort debatten? “Over het algemeen heb ik altijd het gevoel dat er veel vraag is naar de input van intellectuelen. Maar soms loont het ook om er tussen te komen wanneer niemand jou iets vraagt. Een lokaal voorbeeld: twee jaar geleden schreef ik een opiniestuk om mijn medeburgers uit te nodigen voor een picknick op de hele breedte van de Brusselse Anspachlaan om te eisen dat de centrale lanen autovrij gemaakt zouden worden. Dankzij de Facebookgeneratie heeft deze oproep een grote impact gehad. De jarenlange apathie van de Brusselse overheid leek mij een legitieme reden voor civiele ongehoorzaamheid. Duizenden mensen kwamen opdagen. De toenmalige burgemeester was niet enthousiast, maar liet de zondagse protestpicknicks toch de hele zomer doorgaan. Zijn opvolger had meer begrip voor de actie, en kwam tijdens een van die picknicks langs om erover te praten. Kort nadat hij een jaar later burgemeester werd kreeg hij de unanieme toestemming van de gemeenteraad om eindelijk werk te maken van autovrije lanen. Indien alles zoals gepland verloopt, worden het Beursplein en het centrale stuk van de Brusselse centrale lanen tegen de volgende gemeenteverkiezingen autovrij.”
Zo boeken filosofen wel heel concrete resultaten. “Die samenwerking tussen intellectuelen, jongeren en een politicus die durft is nodig. Soms moet je een beetje tactisch nadenken en niet alleen over de principes. Dit is een typisch voorbeeld van
Think globally, act locally. De grenzen van onze planeet vormen een enorme uitdaging en we moeten onze wijze van leven veranderen, zodat we op een duurzame wijze op wereldschaal kunnen leven. Dit betekent onder meer dichter bij elkaar wonen in onze steden, waar we ook in kleinere privéruimtes zullen moeten wonen. Dit maakt de kwaliteit van de openbare ruimtes zo belangrijk. Maar er moeten nog veel, heel veel andere dingen gebeuren. Dat is voor mij erg belangrijk en het onderwerp is gelukkig geen monopolie meer voor één politieke partij.”
Hoe belangrijk is het om dit soort ervaringen in de politiek te hebben voor een politiek filosoof? “Voor mijn eigen filosofisch werk vind ik een actieve deelname aan zulke initiatieven om verschillende redenen belangrijk. Sommige van deze initiatieven – het Marnixplan voor een meertalig Brussel bijvoorbeeld, of de Paviagroep, die voor een federale kieskring pleit, of het Re-Bel initiatief, dat Nederlandstalige en Franstalige Belgische academici bij elkaar brengt om samen (en in het Engels) na de denken over de institutionele toekomst van België – hebben een meer intrinsiek verband met de politieke filosofie die ik beoefen en waarvoor ik pleit: een politieke filosofie waarin een liberaal-egalitaire opvatting van rechtvaardigheid centraal staat. In zulke initiatieven gaat het telkens over de aanmoediging of het mogelijk maken van communicatie tussen mensen die anders niet, of niet genoeg, met elkaar communiceren. Om tot een meer rechtvaardige samenleving te komen is het van het grootste belang dat mensen met elkaar praten en naar elkaar luisteren. Want rechtvaardige instellingen zijn instellingen die aanvaard kunnen worden door mensen die zichzelf en elkaar als vrije en gelijke personen beschouwen. Maar dit argumenteren met elkaar, dit luisteren naar elkaar gebeurt niet altijd spontaan, zij het alleen al omdat men geen gemeenschappelijke taal heeft. Dit is bijvoorbeeld de belangrijkste reden waarom een gemeenschappelijke lingua franca op Europees en wereldniveau absoluut nodig is. Er is immers geen andere basis voor onze hoop dat onze maatschappij en onze wereld vreedzamer en rechtvaardiger zullen worden, ondanks tegenstrijdige belangen en divergerende levensopvattingen: ons vermogen en onze bereidheid om ons eigen standpunt uit te leggen en dat van de anderen te begrijpen. Daar blijf ik graag aan mee werken.”
Coen Brummer studeerde geschiedenis en filosofie. Begin 2015 verschijnt van zijn hand de interviewbundel
Vuile Handen; Michael Ignatieff en andere politiek denkers over de strijd tussen ideeën en macht (Elsevier Boeken).
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik
hier voor meer info en abonnementen.
- -
Dit artikel verscheen in
idee nr. 5 2014: Lokaal aan de macht, en is te vinden bij het onderwerp
interviews.