Lees hier het pdf van dit artikel.
Tussen denkers en daden
Bibliotheken zijn er vol mee geschreven. Verheven theorieën over politiek en bestuur, over rechtvaardigheid of vrijheid. Van Aristoteles tot John Rawls, de geschiedenis is gevuld met denkers die hun steentje bij wilden dragen aan een betere politiek. Maar trekken politici en bestuurders zich wel iets aan van al die abstracte ideeën? Staat de politiek denker langs de zijlijn of is hij juist een gewaardeerde richtingwijzer? Idee presenteert een interviewserie waarin historicus Coen Brummer (liberale) politiek denkers interviewt over het spanningsveld tussen theorie en praktijk. In deze aflevering: Dick Pels.
Door
Coen Brummer
In de ‘paarse’ jaren negentig verliet de progressieve socioloog
Dick Pels (1948) Nederland om te doceren aan de
Brunel University in Londen. Toen hij in 2002 terugkeerde naar zijn woonboot in Amsterdam was de Nederlandse samenleving flink veranderd. Balkenende had Kok opgevolgd en de opschudding die Pim Fortuyn teweeg bracht ebde nog na. Bewegingen als Trots op Nederland, EénNL en de Partij voor de Vrijheid werden niet veel later opgericht.
Exit linksliberalisme,
hello nieuw-conservatisme. Pels, een kind van de jaren zestig, stortte zich in het publieke debat. Hij richtte de progressieve denktank Waterland op en publiceerde essays als
De geest van Pim. Het gedachtegoed van een politieke dandy (2003) en
Een Zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek (2005). In 2010 zette hij de stap naar de politiek als directeur van de Helling, het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Hoewel Pels een broertje dood had aan de ‘oud-linkse’ sentimenten binnen de partij, verzette hij zich ook met regelmaat tegen de Tweede Kamerfractie, die naar zijn smaak te liberaal en vrijzinnig was. Zo nam hij stelling tegen het prostitutiestandpunt van de partij en publiceerde hij de essaybundel
Vrijzinnig Paternalisme; Naar een groen en links beschavingsproject (2011). Het werd hem niet in dank afgenomen. Een interview over de strijd met politici, persvoorlichters en partijcommissies.
“Ik vond Den Haag een slangenkuil, waar mensen totaal in veranderen.”
De meest directe politieke ervaring die u had was op de Helling, het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Hoe kijkt u daar op terug? “Ik was eigenlijk wel trots dat ik zo dicht op de politiek kwam te zitten. Voordien had ik contacten met politici, maar die waren incidenteel. Maar in 2010 kreeg ik een toegangspas voor de Tweede Kamer. Alle deuren gingen open. Ik leerde politici van GroenLinks heel intensief kennen. Intensiever dan me beviel hoor. Het grote verschil tussen intellectuelen en politici is toch vooral ‘tijd’. Mensen die buiten de politiek staan hebben nu eenmaal meer tijd om over dingen na te denken. Politici zijn bezig met de waan van de dag en de normale dagelijkse politiek. Daarin is geen ruimte en tijd om na te denken. Dat vond ik lastig. De druk die op politici staat is bijna onmenselijk, waardoor je bijna kunt zeggen dat de meeste gek zijn.”
Waaruit zou dat blijken, dat politici haast ‘gek’ zijn? “Ze staan onder zulke grote druk dat ze geen ruimte hebben om gewoon te reageren op normale gebeurtenissen. Ze staan steeds in de mediastand, alsof de televisiecamera elk moment om de hoek kan komen. Ze zijn altijd op hun hoede om uit te glijden. Want dat heeft enorme gevolgen. Politici die lager staan in de pikorde socialiseren zich naar de toppolitici, dus ze gedragen zich alsof ze ook elk moment door de televisie kunnen worden ondervraagd. Ze zijn heel voorzichtig en willen geen fouten maken. Ik ben daar van geschrokken en ik ben blij dat ik nu afstand heb kunnen nemen. Ik vond Den Haag een slangenkuil, waar mensen totaal in veranderen. (Toenmalig fractievoorzitter red.) Femke Halsema kafferde mij een paar maal uit, terwijl ik haar voor mijn tijd in de politiek had leren kennen als een gewone, intellectueel geïnteresseerde politica. En het ging over niks!”
Wanneer merkte u het sterkst dat u als partijideoloog botste met de politici van GroenLinks? “Toen wij de bundel
Vrijzinnig Paternalisme presenteerden, schoof Jolande Sap (toenmalig fractievoorzitter GroenLinks, red.) het boek meteen weg: ‘Wij zijn niet van het paternalisme, vrijzinnig of niet.’ Ze had het niet gelezen. De inhoud van haar toespraakje bij de presentatie viel me tegen. Eén van de belangrijkste punten uit het boek was kritiek leveren op de doorgeslagen vrijzinnigheid van de jaren zestig. Maar er bestond bij Sap niet eens het begin van engagement met onze argumenten. Toen merkte ik het verschil tussen het wetenschappelijk bureau en de partijtop. Daar zit een kloof tussen. En hoe je die kloof moet overbruggen? Ik weet het niet.”
Merkte u al voor de publicatie dat het boek voor onrust zou zorgen? “De fractie wilde een slappere titel, maar ik wilde
Vrijzinnig Paternalisme niet loslaten. Er is toen zelfs gediscussieerd over de ondertitel. Dit gebeurt overal hoor. Als ik sprak met directeuren van andere bureaus, voelde het altijd als thuiskomen. We klaagden allemaal over onze politici. Het lijkt soms van toeval afhankelijk of je als denker wel of geen invloed hebt. Dat was in het verleden al zo. Den Uyl en Bolkestein waren geïnteresseerd in ideeën, maar vaak hebben politici er geen oog voor. Soms vraag ik voor de grap aan mensen waarom wetenschappelijk bureaus van politieke partijen eigenlijk bestaan. Mijn antwoord is dan: omdat er subsidie voor is.”
U flirtte natuurlijk al langere tijd met politiek. U had dus vast bepaalde verwachtingen toen u de stap maakte. Hoeveel invloed verwachtte u te hebben en wanneer realiseerde u zich dat het anders liep? “Van tevoren had ik gedacht dat ik meer ruimte zou krijgen. Ik verliet de Waterlandstichting voor de Helling, maar voor mijn gevoel had ik met de Waterlandstichting toch meer invloed. GroenLinks opende deuren en ik had meer contact met politici. Er was geld voor personeel en om boeken uit te geven. Maar de invloed van de Waterlandstichting via de onafhankelijke media was groter. En dat terwijl we geen geld hadden en alleen werkten met vrijwilligers. We werkten buiten de partijpolitiek om en dat maakte ons legitiem. Mensen wantrouwden GroenLinks. Als Waterlander werd ik in de media gevraagd als onafhankelijke politieke intellectueel, maar als directeur van het wetenschappelijk bureau werd ik steevast neergezet als GroenLinkser. Er kwamen ook minder mediaverzoeken. Behalve wanneer er iets aan de hand was bij GroenLinks, dan mocht ik daar als directeur natuurlijk iets over zeggen. Vooral tijdens die ellendige toestand met Jolande Sap (Sap stapte op na een moeilijke periode als opvolgster van Halsema en een zware verkiezingsnederlaag, red.). Toen werd me ook voortdurend verboden in de media te verschijnen.”
Wie verbood u dat? “Voorlichters en politici. Het kwam voort uit angst dat ik verkeerde dingen zou zeggen. Ik heb meteen nadat bleek dat Sap de missie naar Kunduz steunde contact gehad met onze politici, waaronder de voorzitter van de Eerste Kamerfractie van GroenLinks. Ik heb hem gezegd dat ik het een slecht besluit vond en dat ik vreesde dat het de partij zou splijten. Hij was het met me eens. Maar de volgende ochtend in zo’n hotemetotenvergadering bleek hij als een blad aan een boom omgedraaid te zijn en steunde hij Sap. Mensen merkten aan me dat ik onvrede uitstraalde en dat moet dan binnen zo’n partij worden gladgestreken. Dus toen werd er iemand op me afgestuurd, die even moest vertellen dat ik niet naar de media moest stappen. Alles moet via voorlichting verlopen. Dat heb ik meerdere malen meegemaakt.”
Is het wel mogelijk politieke verandering te bewerkstelligen vanuit de politiek zelf? Buiten het systeem heb je geen invloed, maar binnen in het systeem wordt je gecorrumpeerd, hoor je wel eens. “Die corruptie is er altijd. Wie de politiek ingaat en de politiek wil veranderen volgens de regels van het spel, moet binnen partijen werken of een nieuwe partij oprichten. Dan begint ‘het partijmechanisme’ te werken. Dat is een institutioneel mechanisme dat de mensen verandert die zich erin bewegen. Je wordt een partijmens. Toen ik jaren geleden werkte aan het heroprichten van de Vrijzinnig Democratische Bond (een sociaalliberale partij die na de Tweede Wereldoorlog opging in de PvdA, red.) merkte ik dat het al mijn vrije tijd kostte. Alleen de besprekingen over het programma al. Erg tijdrovend en het leidde tot niets. Ook binnen GroenLinks vond ik de dreiging groot dat ik me zou aanpassen aan het partijmechanisme. Ik ben bijvoorbeeld vaak niet naar de media gegaan. En als ik ging, was ik vaak voorzichtiger.”
Hoe zou de relatie tussen politiek denkers en de politiek beter kunnen verlopen? “Ik denk eigenlijk niet dat die twee rollen combineerbaar zijn in één persoon. In het oude Marxisme bestond die politieke intellectueel die ook politicus is. Een figuur als Lenin. Dat was het ideaalbeeld van de jaren zestig. Toen dachten we nog dat die rollen te combineren waren, maar dat is niet zo. En dat is ook niet erg. Maar ik zou willen dat de politiek eens wat langzamer aan ging en wat meer ruimte zou nemen voor reflectie en het ontwikkelen van een visie in plaats van rennen, rennen, rennen. Dat ligt deels aan de invloed van de media. Die stress zou er uit moeten. Maar politiek blijft toch een ander vak dan nadenken.
Eigenlijk heeft het ook geen zin om te vragen naar de relatie tussen ‘de’ politiek en ‘de’ wetenschap, want er zitten veel mengvormen tussen. Stel je een continuüm voor, waarin verschillende rollen bestaan. Er is een breed gebied dat zich uitstrekt tussen ‘de politiek’ en ‘de universiteit’. De brugfuncties tussen al die rollen worden vervuld door de verbindingen tussen de posities van personen. Dus een wetenschapper praat met een medewerker van een wetenschappelijk bureau, die praat met een beleidsmedewerker, die weer praat met een Kamerlid. Als ik al een oplossing zou zien om de kloof tussen politiek en wetenschap te overbruggen, dan gaat het om het vermenigvuldigen van die tussenposities. Dat kan zorgen voor beter begrip. Ik weet niet hoe intellectuele invloed op de politiek precies tot stand komt, maar het is in elk geval niet zo dat als een denker iets zegt, een politicus het ook meteen doet.”
Is het zo dat linkse intellectuelen het over het algemeen moeilijker hebben dan hun conservatieve of liberale collega’s? Zij hebben van nature immers wat minder geduld met de status quo. “Het moeilijke aan de begrippen links en rechts is dat er aan de rechterkant van het spectrum populistische bewegingen zijn ontstaan die ook alles willen veranderen. De middenpartijen willen juist de status quo bewaren. Maar om visie te ontwikkelen, moet je radicaal zijn. En dat radicalisme betekent dat je je verwijdert van de mainstream en dus duurt het langer voordat je ideeën aankomen. Dat is niet anders voor radicaal links dan voor radicaal rechts tegenwoordig. Voor het populisme een plaats kreeg in Nederland, was Nederland voornamelijk progressief. Het links-rechts-debat is in Nederland opnieuw opgelaaid door Pim Fortuyn.”
In de periode na de moord op Fortuyn schreef u veel over de Nederlandse politiek. Zowel over Fortuyn zelf, als over mogelijke richtingen voor een ‘nieuwe politiek’. Kwam dat voort uit verantwoordelijkheidsgevoel? “Net na de moord kwam ik terug in Nederland. Ik heb Fortuyn gekend, dus ik had ook een persoonlijk motief om over hem te schrijven. De ambitie om deel te nemen aan het publieke debat had ik altijd al, maar ik ontdekte ook allerlei elementen in het denken van Fortuyn die doordacht moesten worden. Eén van die dingen was de aandacht voor emoties in de politiek en de nadruk op personen. Dat is weggeschreven als het bespelen van de onderbuik, maar ik vond dat onterecht. In mijn boeken heb ik geprobeerd om de thema’s van Fortuyn positief in te vullen, zoals de Nederlandse identiteit en de rol van religie. Het waren pogingen om antwoorden te geven op de uitdagingen van het populisme.”
Hoe zien die antwoorden er precies uit? “Nieuwe politiek draait in mijn ogen om de erkenning dat mensen gehecht zijn aan Nederland. Ze voelen liefde voor Nederlandse dingen. Maar dit hoeft geen exclusieve, harde liefde te zijn, zoals Fortuyn en andere nationalisten die eisen. Het gaat om een zwakke liefde die ruimte biedt aan liefde voor andere landen, beroepen, levensvormen, enzovoorts. Naast iemands nationale identiteit bestaan immers ook talloze andere hechtingen. Dat past ook bij het sociaal individualisme dat ik voorsta. Een middenweg tussen het ouderwetse socialisme en het klassieke liberalisme. Een gesocialiseerd individualisme dat de individualisering accepteert, maar ook erkent dat vrijheid van ondernemen, van meningsuiting, van godsdienst moreel en sociaal begrensd is. Dat betekent dat vrijheid altijd samengaat met matiging. Dat democratie iets anders is dan de populistische heerschappij van de meerderheid, maar juist minderheden moet beschermen. Maar omdat minderheden ook hun eigen minderheden kunnen onderdrukken, moet de democratie uiteindelijk pal staan voor de minderheid van één: de dissident, de klokkenluider. Dat houdt ook een matiging in van het meritocratische ideaal. Iedereen moet de kans krijgen zijn of haar talenten optimaal te ontwikkelen, maar die talenten zijn eerder sociale ‘gaven’ dan persoonlijke verdiensten. Individuen blijven daarom schatplichtig aan de samenleving.”
Coen Brummer studeerde geschiedenis en filosofie. Hij werkt als persvoorlichter voor de Tweede Kamerfractie van D66.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik
hier voor meer info en abonnementen.
- -
Dit artikel verscheen in
idee nr. 4 2014: Hedendaags activisme, en is te vinden bij het onderwerp
interviews.