Onder liberalen – Albert Jan Kruiter

Lees hier het pdf van dit artikel. Tussen denkers en daden Bibliotheken zijn er vol mee geschreven. Verheven theorieën over politiek en bestuur, over rechtvaardigheid of vrijheid. Van Aristoteles tot John Rawls, de geschiedenis is gevuld met denkers die hun steentje bij wilden dragen aan een betere politiek en samenleving. Maar trekken politici en bestuurders zich wel iets aan van al die abstracte ideeën? Staat de politiek denker langs de zijlijn of is hij juist een gewaardeerde richtingwijzer? Idee presenteert een interviewserie waarin historicus Coen Brummer (liberale) politiek denkers interviewt over het spanningsveld tussen theorie en praktijk. In deze aflevering: Albert Jan Kruiter. Door Coen Brummer

 De crisis van de wereld van het weten:Niemand weet wat we moeten doen’

Vaak klagen denkers vanuit de academische wereld dat politici hun ideeën niet serieus nemen. Maar u staat juist midden in de samenleving. Hoe kijkt u naar de verhouding tussen theorie en praktijk? “Het klassieke idee van de verhouding tussen theorie en praktijk is dat een hoogleraar lid is van een politieke partij. Die spreekt af en toe op bijeenkomsten of helpt met het schrijven van het partijprogramma. Voor een wetenschapper is dat eigenlijk al best praktisch. Terwijl voor de ‘niet-wetenschappelijke’ wereld een politiek partij­programma een non-object is. Daar bladeren een aantal mensen een keer door. Daarnaast heb je beleid. Er zijn wat wetenschappers die zich daar stevig tegenaan bemoeien, maar vaak hebben ze daar niet zo’n zin in, want dat soort onderzoek is vaak derde geldstroom. Dan komt de uitvoering: er zijn maar heel weinig wetenschappers die zich daarover buigen. Daarnaast heb je ook nog iets anders: concrete publieke problemen. Daar bemoeit geen wetenschapper zich mee. Ik stond laatst voor een zaal met veel jonge, geëngageerde academici en vroeg aan de zaal: ‘Wie van jullie heeft er wel eens een publiek probleem opgelost?’ Nul respons.” Toch schuiven theoretici – wetenschappers – geregeld aan in allerlei programma’s om politieke plannen en beleid te duiden. “De hoogleraren die dat doen blijven vaak hangen op oordelen. ‘Dit is een slecht idee van het kabinet.’ Ze zeggen wat er allemaal misgaat. Dat is op zich niet verkeerd. Maar ik denk dat we meer nodig hebben van het ‘denken’ dan alleen het heb­ben van een kritische houding. ‘Speaking truth to power’ is lang het credo geweest. Maar we hebben nu vooral oplossingen nodig. Die rol van kennis hebben we verwaarloosd. De wereld van het ‘doen’ weet het namelijk ook niet meer.” Waaraan kunnen we merken dat de wereld van het ‘doen’ het niet meer weet en dat juist die denkkracht nodig is? “Frank Ankersmit zei eens iets moois: de afgelopen decennia zijn we als land alleen maar gegroeid. Beleidsmakers, juristen, burgers, ieder­een is gewend geraakt aan groei. Meer plannen maken, meer regels bedenken, meer zorg om te claimen. Burgers vragen om meer garanties. Ook wetenschappers in het publieke domein hebben dus altijd objecten van onderzoek gehad die groeiden. Daardoor gaat al onze empirische kennis over samenlevingen die groeien. Maar nu komen er perioden waarin we het met minder moeten doen. We hebben dus domweg de kennis niet. We hebben dus geen empirische data over hoe een krimpende overheid werkt. Laat staan over een samenleving die het zelf moet gaan doen.” Vraagt dat een andere opstelling van denkers richting de praktijk? “Ja. Je kunt als denker wel ieder plannetje van iemand die iets probeert op te lossen afschieten, maar zij zouden ook meer kunnen werken vanuit voorstellen en oplossingen. Neem het debat rond­om de jeugd-GGZ. Een verbond van hoogleraren jeugdpsychiatrie is daar faliekant tegen. Terwijl er heel veel verbeterd kan worden. Maar alterna­tieve voorstellen hoor je nauwelijks. Er is geen enkele reden waarom we de jeugd-GGZ niet privaat zouden kunnen organiseren. Dat je je kunt bij­verzekeren voor, bijvoorbeeld, een autisme-plus-behandeling. Maar dat soort ideeën hoor je niet. Ik zie nu veel academici die uit zijn op behoud van wat we hebben.” De wetenschapper is dus alleen nog een criticaster en dat is te verklaren uit een gebrek aan empirische gegevens? “Wetenschappers zijn zo van maatschap­pelijke problemen vervreemd geraakt dat ze niet meer interessant zijn voor de publieke zaak. Als je nu gaat werken als promovendus parlementaire democratie of jeugdzorgproblematiek, of wat dan ook, heb je maar één doel: theoretisch relevant zijn. Je verhoudt je tot de literatuur die andere wetenschappers uit andere landen daarover schreven. Dan ben je academisch relevant. Daar wordt je bovendien op afgerekend. De bekende peer-review-klem. Maar die literatuur heeft niets te maken met de problematiek waar we nu mee kampen. Het heeft niets van doen met concrete problemen. Sterker nog: er bestaat niet één evi­dence-based empirisch gevalideerd artikel over de decentralisatie van de jeugdzorg. Want we doen het voor het eerst. Misschien moeten we acade­mici eens gaan afrekenen op hoe vaak ze in een beleidsnota of memorie van toelichting geciteerd worden.” Als theorie en praktijk niet stroken, verwijt men dat meestal de politici, die geen tijd zouden hebben om boe­ken te lezen. Maar u legt de schuld bij de theoretici die zich niet relevant weten te maken in een nieuwe tijd. “Nou… Niemand weet wat we moeten doen. De wereld van het weten verkeert in een nog grotere crisis dan de wereld van het willen. En daarom overwoekerd de wereld van het willen die van het weten. Politici willen dingen. Als gekozen volks­vertegenwoordigers mogen zij hun wil omzetten in wetten. Maar niet alles wat een politicus wil, kan ook gerealiseerd worden. Wetenschappers, en vooral beleidsmakers, zetten dus tegenover de wil van de politicus een andere wereld: die van het weten. Een politicus wil alle kinderen veilig op school hebben zitten. Maar uit rapport X blijkt dat alleen 15% reductie voortijdig schoolverlaters haalbaar is. Dat is dan beleid, waar de beleids­maker op stuurt. Dat ging lange tijd goed. Maar omdat we nu in een nieuwe situatie zitten van krimp en decentralisatie, weten we niets over de toekomstige situatie. Daardoor worden ook de beleidsmaker en de wetenschapper politieker. Die gaan van de weeromstuit ook ‘willen’. Dat zie je nu gebeuren. De politicus zegt ‘eigen kracht!’ en ‘De samenleving lost het op!’. Vroeger zou die beleids­maker dan tegen de politicus zeggen ‘hoor eens… Dat kan niet, want in dit rapport staat zus en zo.’ Maar nu heeft de beleidsmaker niets om handen om dat te zeggen.” De rapporten liggen er gewoon niet. “Precies, dus gaat die beleidsmaker ook roe­pen: ‘Eigen kracht!’ Het gevolg is dat de uitvoer­ der, in de wereld van de praktijk, al die ideeën van politici rechtstreeks moet uitvoeren. Er zit geen buffer meer tussen. Kennis is een buffer tegen de schadelijke effecten van de wereld van het willen.” “Wat je wetenschappers wel kunt verwijten, is dat zij zich nauwelijks richten op maatschap­pelijke problematiek, waar juist meer kennis voor nodig is. Maar tegelijkertijd zie je ook dat omdat wetenschappers afgerekend worden op theo­retische relevantie, ze geen prikkel hebben om zich met praktische problemen bezig te houden. Het resultaat is een groot gebrek aan praktisch relevante kennis. Aan theoretisch relevante ken­nis is er veel en veel te veel. We zouden vaker via de wetenschappelijke methode tot betere oplos­singen moeten proberen te komen in het sociale domein.” Was dat de voornaamste reden om het Instituut voor Publieke Waarden op te richten? “Het IPW steunt op twee gedachten: De eer­ste is dat wetenschappers te weinig praktisch relevant zijn. Beleidsmakers zijn te politiek. En consultants zijn te concreet. Wat alle drie mis­sen is de mogelijkheid om fundamenteel na te denken over het publieke bestel. Het tweede is dat beleidsnota’s vol staan met individuele waarden, zoals ontwikkeling en ontplooiing, en markt­waarden, zoals efficiëntie. Maar de bedoeling van het publieke domein is dat er meer is tussen individu en markt, namelijk publieke waarden: legitimiteit, rechtvaardigheid, betrokkenheid. Het IPW heeft als uitgangspunt dat we zelf pu­blieke problemen oplossen en dat we ons terwijl we dat doen opstellen als onderzoeker. Dat heb­ben we actie-onderzoek genoemd. We laten ons leiden door een praktisch vraagstuk, niet door een theoretisch vraagstuk.” Hoe ziet dat er concreet uit, actieonderzoek? “We hebben bijvoorbeeld een ‘sociaal hospi­taal’ opgericht. Toen mijn collega en ik bij een radioprogramma zaten, mochten luisteraars inbellen. We kregen alleen maar vragen over bureaucratie en problemen. Die beantwoorden we toen live, steeds in een paar minuten. Toen we naar huis reden dachten we: blijkbaar kunnen wij dus vragen beantwoorden waar mensen al jaren mee zitten. We hebben dus blijkbaar bureaucratische competenties. We hebben toegepaste ken­nis over hoe het openbaar bestuur functioneert. Maatschappelijke kennis over wat problemen zijn. En wetenschappelijke kennis over hoe het systeem functioneert. Bij het Sociaal Hospitaal bieden we die kennis gebundeld aan aan mensen in de problemen. Mensen kunnen zich melden met van alles: van schulden en faillissement tot vragen over hun gezinscoach.” Wie financiert zoiets? “Met het opdrachtonderzoek dat we doen, verdienen we geld om te investeren in zaken die we ook belangrijk vinden, zoals het Sociaal Hospitaal. We komen gezinnen tegen die 100.000 euro aan hulp per jaar kosten. Maar het probleem is dat het systeem daar 90.000,– per jaar aan verdient en het gezin daar niets van terugziet. Problemen zijn de diamantmijn van de hulpver­lening. Wat wij in de toekomst willen is gefinan­cierd worden op basis van oplossingen: als je een gezin voor 100.000,– kunt helpen, kan het ook voor 80.000,– of 50.000,–. We zoeken nieuwe fi­nancieringsmodellen en concepten rondom deze mechanismen. Eigenlijk is het Sociaal Hospitaal zo’n nieuw concept.” Ik hoor eigenlijk een denker die een pleidooi houdt voor meer betrokkenheid bij de wereld van de praktijk. “Ik ben niet tegen theoretische relevante. Maar met het IPW doen we het in omgekeerde volgorde. Door concrete problemen op te lossen stuiten we op conceptuele problemen. Vanuit de praktijk merken we dat we concepten nodig hebben die nu nog niet bestaan. De ideeën uit de oude we­reld zijn nog te overheersend, gebaseerd op groei en uitbreiding. We hebben nieuwe filosofische, economische en politieke concepten nodig om te kunnen verklaren wat we doen. Maar die theorie begint bij de praktijk.”   Coen Brummer studeerde geschiedenis en filosofie. Hij werkt als persvoorlichter bij de Tweede Kamerfractie van D66.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2013: Nieuwe welvaart, en is te vinden bij het onderwerp interviews.