Niemands land

biografie van een ideaal Lees hier het pdf van dit artikel. Het boek ‘Niemands land’ van Marcel van Dam deed veel stof opwaaien, evenals de ongelijknamige verfilming (‘de Onrendabelen’). Met zijn verhaal over de structurele armoede in ons land zwengelde de voormalig PvdA-politicus een brede maatschappelijke discussie aan waarvan het einde nog niet in zicht is. door Kees Verhoeven Even indringend van toon als gedegen onderbouwd zet Marcel van Dam in ruim 350 pagina’s uiteen hoe sinds het roemruchte kabinet Den Uyl (1973-1977) onze verzorgingsstaat voor en door iedereen tot aan de grond toe is afgebroken. Dit onder het mom van efficiency en marktwerking. Wat in de ogen van Van Dam resteert, is een asociale, in tweeën gebroken natie waarin de (kans)rijke elite de (kans)arme onderklasse laat afglijden omdat ze meer zou kosten dan opleveren. Kortweg luidt zijn felle aanklacht dat onze samenleving armoedebestrijding achterwege laat omdat dit gewoonweg niet economisch rendabel is. Van Dam is er eerlijk over: het heeft hem een mensenleven gekost om tot dit inzicht te komen. In de eerste twee delen van zijn boek beschrijft hij zijn jeugd, zijn bliksemopkomst in de politiek en zijn ervaringen in de PvdA onder Joop den Uyl. Op een heimelijke manier, alsof je stiekem mee zit te kijken naar hoe dat toen ging, laat hij daarbij historische sleutelfiguren de revue passeren. Met als conclusie dat pragmatisme (Ruud Lubbers) en later populisme (Pim Fortuyn) geleidelijk de plek van idealisme en morele waarden hebben ingenomen. Dit blijkt echter slechts ter opwarming want pas in het derde deel (getiteld ‘Gij schijnt niet te willen’), na ruim honderd bladzijden, begint Van Dam met het maken van zijn centrale punt. Hij stelt dat het begin van de jaren tachtig een trendbreuk markeert; de tot dan toe stijgende sociale lijn sloeg plotsklaps om naar berekenend neoliberalisme: een kleinere overheid gekoppeld aan grotere eigen verantwoordelijkheid van het individu. Vanaf hier illustreert Van Dam zijn stelling niet meer via vermakelijke anekdotes maar aan de hand van een lange reeks feiten, voetnoten, cijfers en grafieken. Het moet gezegd: sommige passages overtuigen zodanig dat zelfs een verstokte D66’er bij het lezen gaat twijfelen aan het sociaal-liberale gedachtegoed, waarin de eigen kracht van mensen centraal staat. Met een aantal vergelijkingen tussen Europese landen brengt hij politieke vanzelfsprekendheden (‘gevormde waarheden’) aan het wankelen en daarmee de huidige liberale ideologie in Nederland. Hoe dan ook, Van Dam gelooft niet (meer) dat eenieder in staat kan worden geacht zich aan zijn eigen haren op te trekken. Ook niet onder dwang. Weliswaar geeft hij toe dat de vergaande verzorgingsstaat van de jaren zeventig oneigenlijke profiteurs creëerde. Maar liever dat, zo stelt hij, dan de kansloze groep slachtoffers en buitenstaanders binnen het huidige systeem. Gaandeweg rijgt Van Dam een keur aan actuele onderwerpen en maatschappelijke discussies aan deze rode draad. Zo relativeert van Dam de vergrijzingskosten en de generatiekloof (inclusief de noodzaak om de AOW-leeftijd te verhogen); hij verwerpt het idee van de vrije markt als economisch verlengstuk van de evolutietheorie, omdat concurrentie niet voor iedereen het beste uitpakt; hij hekelt het moderne managementdenken bij de overheid en beschrijft hij hoe geprivatiseerde dienstverlening in bijvoorbeeld zorg of volkshuisvesting ongunstig uitpakt voor de meest hulpbehoevenden. En ook benadrukt hij dat strenger straffen juist niet helpt, terwijl vergroting van de afstand tussen uitkering en loon geen positieve stimulans is maar juist een scheidingsinstrument c.q. armoedeveroorzaker. Klaarblijkelijk moest Van Dam deze storm laten uitrazen om te kunnen komen tot het hoogtepunt van zijn boek: een diepgravende wetenschappelijke verhandeling die de rechtvaardigheid van de meritocratie (verdienstenmaatschappij) en zelfs het bestaan van onze vrije wil in twijfel trekt. Verplichte kost voor verlichte denkers, alleen al omdat complexe theorieën uit zowel de sociologie (macrobenadering, omgevingsinvloed, cultuur) als de neurobiologie (microbenadering, genenpakket, natuur) begrijpelijk worden gecombineerd. Ook al gaat Van Dam mij te ver in zijn deterministische weerlegging van bijvoorbeeld wilskracht of lerend vermogen, zijn benadering geeft te denken: hoe cruciaal is de plaats van je wieg? En als de regisseur ‘ik’ niet bestaat, welke consequenties heeft dit dan voor de inrichting van onze samenleving? Waar begint (eigen) schuld en waar eindigt (andermans) hulp in geval van gebreken? Oftewel, waarom helpen we iemand met een dwarslaesie wel en iemand zonder doorzettingsvermogen niet? Wie het weet, mag het zeggen. Niemands land eindigt met allerhande beleidsaanbevelingen. Steeds luidt daarbij het adagium: maak de samenleving geschikt voor mensen in plaats van andersom. Van Dam poogt daarbij een doorbraak in het huidige denken te forceren. Zie de uitkering bijvoorbeeld als recht en niet langer als gunst. Zorg via spreidingsbeleid dat de verscheidenheid in de samenleving ook terug te vinden is op wijkniveau. Of onderken dat sociale zekerheid een stabilisator is in tijden van laagconjunctuur. En beloon naar persoonlijke in plaats van naar economische prestatie. Vertonen de onrendabelen nu trekjes van ‘freeriders’ of zijn het toch ‘poor parkers’ die onze onvoorwaardelijke steun verdienen? Zo stellig als Marcel van Dam voor de tweede kiest, zou ik niet willen bepleiten. Toch is Niemands land voor iedereen van waarde. Bij het zoeken naar de juiste balans tussen individuele prestatie en collectieve zorg, maar zeker ook om de sociale kant van het sociaal-liberalisme te helpen behouden. Kees Verhoeven is directeur MKB-Amsterdam en bestuurslid van de D66 Thema-afdeling Economie. Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2010: Armoede, en is te vinden bij het onderwerp literatuur.