Martha Nussbaum over filosofie en beleid

Lees hier het pdf van dit artikel. Als het aan de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum (1947) ligt, staat er een revolutie voor de deur. Eén die onze kijk op welvaart en ontwikkeling verandert en de mens weer centraal stelt. En om dat te bereiken moeten we veranderen hoe we kijken, meten en denken, zo betoogt Nussbaum in het onlangs in het Nederlands vertaalde Mogelijkheden scheppen. Een nieuwe benadering van de menselijke ontwikkeling. Een interview. Door Coen Brummer Samen met de Indiase Amartya Sen (1933), Nobelprijswinnaar in de economie, is Nussbaum grondlegger van de Capability Approach, een nieuwe benadering van welvaart die sinds de jaren negentig gehoor heeft gevonden bij beleidsmakers en non-gouvernementele organisatie (ngo’s). Met de publicatie van het toegankelijke Mogelijkheden scheppen wil Nussbaum de benadering ook bij een groter publiek bekend maken. De theorie in een notendop: in plaats van de welvaart van een land af te meten aan het percentage economische groei of het bruto binnenlands product (bbp), moeten we kijken of de inwoners van het land in staat zijn een menswaardig bestaan te leiden. Want zeg nu zelf: als het bbp van een land toeneemt, maar een groeiend percentage van de bevolking geen gezondheidszorg of onderwijs geniet, dan wordt een land toch niet welvarender? In uw conclusies beschrijft u dat incomplete of onjuiste theorieën onderdeel zijn van de problemen in ontwikkelingslanden. Wanneer kwam u erachter dat we theorieën moeten herzien om de praktijk te veranderen? Die sterke samenhang tussen filosofie en beleid is zeldzaam. ‘Ik begon mijn carrière in de antieke filosofie. Daar zag ik hoe verschillende filosofen een grote invloed op politiek en beleid hadden. Aristoteles gaf les aan Alexander de Grote. Cicero en Seneca waren grote politici, maar schreven tegelijkertijd filosofische werken. Het idee dat de theoretische basis van de filosofie gekoppeld is aan de praktische wereld van de politiek is diep geworteld in de westerse traditie van de filosofie. John Stuart Mill (1806 – 1873) werkte als parlementariër aan wetgeving over vrouwenrechten, terwijl hij The Subjection of Women (1861) schreef. Eigenlijk is het juist tegenwoordig, en dan vooral in de Verenigde Staten, dat je een kloof tussen filosofie en politiek ziet. Die lijkt nu groter dan waar en wanneer dan ook in de menselijke geschiedenis.’ Waarom is dat zo? ‘Een deel van de verklaring is dat er een lange traditie bestaat van wantrouwen tegen intellectuelen in het publieke debat. Vooral als intellectuelen praten over core values, over the meaning of life. Waarschijnlijk omdat filosofie dan een seculier alternatief voor religie lijkt te worden. Amerika is het meest religieuze land ter wereld en veel mensen richten zich tot religieuze leiders voor steun. Zelfs in de Presidential Commission for the Study of Bioethical Issues, een club die de regering adviseert over bio-ethiek, zitten voornamelijk religieuze leiders en geen filosofen.’ In hoeverre is het een gemis dat die connectie tussen filosofie en beleid momenteel ontbreekt? ‘Het is niet belangrijk dat iemand zich in beide bekwaamt, want de vaardigheden die je nodig hebt zijn totaal anders. Ik heb niet het geduld of de olifantenhuid die nodig is voor de politiek. Ik heb te veel controledrang. Ik hou niet eens van het samen schrijven van artikelen! Je wordt voortdurend bekritiseerd, en niet altijd op eerlijke gronden. Ik slaap daar slecht van. Ik denk dat het gaat om continuïteit. Daarom praat ik veel met mensen uit het veld. Ik ontmoet activisten en arme vrouwen uit ontwikkelingslanden. Op die manier blijf ik mijzelf onderwijzen. Weinig filosofen doen dat genoeg. Dat is stap één. Vervolgens heb je mensen nodig met een voet in de ene en een voet in de andere wereld. Bij de Human Development and Capability Association (een door Nussbaum en Sen opgerichte denktank over ontwikkelingsvraagstukken, cb) nodigen we voortdurend belezen activisten uit voor academische brainstorms. Veel bezoekers hebben een publieke functie. Zoals Kaushik Basu (1952), de belangrijkste economisch adviseur van de Indiase regering. Dat is stap twee. Maar het belangrijkste is dat politici ontvankelijk moeten zijn voor onze ideeën. Politici moeten geïnteresseerd zijn in ideeën. Dat gaat steeds beter. Onlangs sprak ik met een ontwikkelingscommissie van de Bondsdag in Berlijn. Ze hadden delen van mijn boek gelezen en stelden goede vragen. Dit gebeurt niet in de Verenigde Staten, deels omdat ik daar links van de politieke consensus sta. In Europa ben ik meer mainstream. Als ik ongeveer inschat waar uw partij voor staat, kan ik me daar voor een groot deel in vinden. Is het voor ontwikkelingsvraagstukken, het onderwerp van uw boek, met name belangrijk om de band tussen filosofie en politiek in stand te houden? ‘Zeker. Mensen meten graag wat ze kunnen meten, zonder zich af te vragen of die data nuttig zijn. Dat is een haast universele fout. In ontwikkelingsstudies gebruiken we over het algemeen het bbp om inzicht te krijgen in de welvaart van een land. Want dat is eenvoudig om te meten. Maar we houden onszelf voor de gek, want die meetmethode neemt veel factoren niet mee. Herverdeling van rijkdom, bijvoorbeeld. Het negeert waarden waarvan we kunnen stellen dat ze voor iedereen belangrijk zijn.’ Kan het niet zo zijn dat economische groei of de opkomst van een middenklasse uiteindelijk vanzelf leidt tot een betere herverdeling van middelen? ‘De empirische feiten liggen anders. Economische groei levert niet automatisch goede zorg en beter onderwijs op. Iedereen die zonder roze bril naar China kijkt weet dat economische groei geen religieuze vrijheid of vrijheid van meningsuiting oplevert. Je moet dus op meerdere fronten werken. De meesten economen en beleidsmakers zullen dat theoretisch gezien met me eens zijn. Maar als ze indicatoren voor ontwikkeling opstellen, nemen ze alsnog binnendoorwegen door zich te richten op het bbp! De centrale boodschap van mijn boek is: doe dat niet. Denk na wat mensen echt belangrijk vinden en ontwikkel methoden om dat nauwkeurig te meten.’ Uw theorie is gebaseerd op waarden als keuzevrijheid, individualisme en gelijkwaardigheid. En u pretendeert een soort universele toepasbaarheid. Maar hoe weet u dat mensen met andere wereldbeelden zich achter de waarden van de capability approach zullen scharen? ‘Het gaat er niet om dat er op dit moment consensus bestaat over bepaalde waarden, maar dat er een plausibele transitie is te bedenken van het punt waar we ons nu bevinden, naar die morele consensus. Op sommige onderwerpen zal dat nog lang duren. Maar alle landen die een grondwet schrijven spreken over dezelfde menselijke waarden: vrijheid, gelijkheid. Dit zegt niet alles. De grondwet van Noord-Korea is een prachtige tekst, maar als regeringen die niet naleven houdt het op. Maar het betekent dat iedereen weet dat deze waarden in beginsel goed zijn. Er is vooral onenigheid over de toepassing van die waarden.’ Hoe ziet u dat voor zich als we het hebben over het individu? Dat is een centraal uitgangspunt van uw theorie. Maar voor sommige religieuze groepen is daar nog een enorme afstand te overbruggen. Zij stellen de groep of de familie centraal. ‘Degenen die het hele concept van individuele rechten afwijzen, zijn altijd de groepsleiders. Het zijn de clerici of leiders die niet democratisch gekozen zijn. Als eten ongelijk verdeeld wordt, leidt het individu honger. Eten aan families geven is niet genoeg, als je weet dat meisjes vaak ondervoed blijven in ontwikkelingslanden. Schoollunches in India zijn een groot succes, omdat ze die ongelijkheid wegnemen. Als je vertrekt vanuit ieders individuele waardigheid, krijg je vroeg of laat iedereen aan boord.’ U sprak al over voedsel en waardigheid. U somt tien capabilities op voor een menswaardig bestaan, waaronder de mogelijkheden om vrij te zijn van angst, om gezond te zijn, om je te ontspannen. Op welke gronden stelde u die lijst samen? ‘Het argument voor elke indicator is dat deze noodzakelijk is voor een leven dat menselijk waardig is. Maar niet elke mogelijkheid hoeft uitgeoefend te worden. Iemand die ervoor kiest een workaholic te zijn en zich niet ontspant, kan toch een menswaardig leven leiden. Maar een mens moet vrij zijn die keuze zelf te maken. Ieder individu moet dus kansen hebben op het gebied van deze indicatoren.’ Hoe kijkt u vanuit dit perspectief naar de financiële en economische crisis in Europa en de Verenigde Staten? ‘Het gevaar dat bestaat is backsliding. Het risico bestaat dat we onze goede uitgangspositie op het gebied van mogelijkheden en kansen voor onze inwoners verliezen. Dat zie je bijvoorbeeld nu in Europa, waar technocratische bureaucraten een Italiaanse premier aanwijzen als er bezuinigd moet worden. Zij hoeven zich niet democratisch te verantwoorden. Wat gebeurt er met democratische vertegenwoordiging als Angela Merkel een land vertelt hoe het moet stemmen? In tijden van crisis worden dit soort spanningen duidelijk en we moeten uitkijken dat dit niet ten koste gaat van de mogelijkheden van mensen om te beslissen over hun politieke toekomst.’ ‘Daarbij denk ik dat onderwijs in alle ontwikkelde landen op het spel staat. De waarden die we op dit moment benadrukken zijn de verkeerde. We letten op valorisatie en we vinden technische vaardigheden belangrijk. Maar we vragen ons niet af welke vaardigheden belangrijk zijn voor het in stand houden van een democratie. We zijn vooral bezig het onderwijscurriculum van het China en Singapore van gisteren over te nemen. Terwijl deze landen tegenwoordig al veel meer aandacht besteden aan de humanities, omdat verbeeldingskracht en critical thinking noodzakelijk zijn voor innovatie. We imiteren dus de modellen die zij recent overboord hebben gezet.’ Wat zijn de modellen van morgen? ‘Universiteiten van de toekomst moeten liberal arts programma’s opzetten. Daar experimenteren jullie in Nederland nu mee. Schotland, Zuid-Korea en de Verenigde Staten hebben ze ook, maar moeten vechten om ze te behouden. Het zorgt voor een gezonde debatcultuur op universiteiten. Het systeem waarbinnen je één onderwerp bestudeert beperkt studenten. Wie moet kiezen tussen alle filosofie of geen filosofie, kiest toch snel geen filosofie. Meer aandacht voor kritisch denken op school zou goed zijn. Net als meer onderwijs in verschillende culturen en de geschiedenis van minderheden. Sinds de jaren tachtig geven we zulk onderwijs in de Verenigde Staten en kinderen hebben tegenwoordig een beter begrip van verschillende culturen.’ Uw nieuwste boek The New Religious Intolerance gaat over spanningen tussen verschillende culturen. Welke oplossingen staat u voor? ‘We moeten werken aan een helder besef van onze politieke vrijheden. Ik beschrijf een stripteasedanseres die vlakbij de plaats werkte waar de veelbesproken Ground Zero-moskee gebouwd zou worden. Toen ze gevraagd werd naar haar mening zei ze: “It’s freedom of religion, you know.” Ik weet niet of ze hoog- of laagopgeleid was, maar ze begreep het Amerikaanse besef van vrijheid. Ook moeten we introspectief zijn. Als je vindt dat een boerka vrouwen onderdrukt, dan moet je ook naar jezelf kijken. Plastische chirurgie, reclames, hoge hakken. Als je een lijst samenstelt zie je dat het graduele verschillen zijn. En het belangrijkste is ontwikkeling. We moeten onszelf onderwijzen over de levens van mensen die anders zijn dan wij. Als kind las ik kinderboeken over de quakers en andere minderheden. Zo leerde ik over kinderen als ik, die opgroeiden in andere culturen.’ Wat zou u zeggen tegen de mensen die met minder enthousiasme naar immigratie kijken? Hun zorgen verdwijnen niet als je zegt dat ze boeken over minderheden moeten lezen. ‘Het eerste wat je moet doen is de verkeerde informatie wegnemen. Ze moeten een beter beeld krijgen van dat wat hun angst inboezemt. De meeste Amerikanen denken dat alle moslims Arabieren zijn, terwijl het grootste moslimland Indonesië is. Je moet je afvragen wat de echte bedreiging van onze veiligheid is. Een goed voorbeeld van symbolische angst is het referendum over minaretten in Zwitserland. Er zijn nauwelijks minaretten in Zwitserland, dus het gaat om iets dat meer complex is: een bevolking die niet groeit en gastarbeiders importeert. Een bevolking die haar homogeniteit verliest. Dan is het gemakkelijker om te zeggen dat minaretten het probleem zijn. Want dat is op te lossen. Het echte probleem is dat Europa een krimpende bevolking heeft en als dat niet verandert heft Europa migranten nodig. De Verenigde Staten zijn altijd een immigrantenland geweest, dus we hebben altijd een zeker besef gehad dat die heterogeniteit erbij hoort. Europa moet beseffen dat culturele homogeniteit niet de toekomst is. Dus zullen ze eenheid moeten vinden in iets anders. Misschien in politieke idealen.’   Coen Brummer is historicus en werkt voor de Tweede Kamerfractie van D66. Daarnaast studeert hij geschiedenis en filosofie van de natuurwetenschappen. Martha Nussbaum is hoogleraar recht en ethiek aan de universiteit van Chicago. Haar boek Mogelijkheden scheppen. Een nieuwe benadering van de menselijke ontwikkeling verscheen in maart bij uitgeverij Ambo.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2012: Druk, druk, druk, en is te vinden bij de onderwerpen interviews en filosofie.