Maatschappelijk behagen

Lees hier het pdf van dit artikel. De Nederlandse welvaartstaat is een grote verworvenheid van de 19de en vooral de 20ste eeuw. Solidariteit hoeft echter niet alleen door de staat te worden georganiseerd, maar is in essentie iets van mensen onderling. Mensen zorgen voor elkaar, juist ook in moeilijke tijden. De cruciale vraag is vervolgens: wat moet de politiek met deze (nieuwe) vormen van solidariteit? Door Corina Hendriks Mensen die voor andere mensen zorgen – familieleden, vrienden, buren, en onbekenden hier en in het buitenland – is van alle tijden. Van een keertje koken voor een buurman die slecht ter been is of het helpen zoeken naar een baan voor een werkloos familielid tot de structurele zorg van mensen voor hun zieke ouders of het opzetten van een stichting die hulp en bijstand verleent aan mensen met grote schulden. Alhoewel het ‘maatschappelijk onbehagen’ dat het publieke debat domineert anders doet vermoeden (zie RMO 2013), zijn Nederlanders nog steeds solidair met medeburgers en zorgen ze voor elkaar. Het feit dat maar liefst 45,1% van de Nederlandse bevolking boven de 18 jaar aangaf in 2010 aan vrijwilligerswerk (of informele hulp) te hebben gedaan (of gegeven) is illustratief in dit verband. In datzelfde jaar waren er 3 miljoen mensen die tijdelijk of structureel (800 duizend) voor een chronisch zieke hadden gezorgd (CBS 2011). Solidariteit tussen mensen onderling is niet nieuw, maar ondervindt momenteel wel een opleving. Hoe past deze vorm van solidariteit in de huidige discussie over de welvaartstaat, en wat moeten sociaal-liberalen (ook politici) hiermee? De welvaartstaat: een liberaal project Solidariteit omvat een gevoel van saamhorigheid of verbondenheid met andere mensen en uit zich in een houding of handeling van mensen waarbij ze een ander helpen of ondersteunen (zie het artikel van Vorstenbosch in dit nummer). In Nederland is deze solidariteit voor een groot deel geïnstitutionaliseerd in onze welvaartstaat. De Nederlandse welvaartstaat is een grote verworvenheid van de 19de, en in het bijzonder de 20ste eeuw. Dat wij in staat en bereid zijn om voor anderen te zorgen als zij daar tijdelijk of permanent niet toe in staat zijn, is een teken van beschaving. Bovendien heeft de welvaartstaat ons ook economische voorspoed opgeleverd. Landen met een relatief ‘grote’ publieke sector presteren over het algemeen beter, of in ieder geval niet slechter, dan landen met een ‘kleinere’ publieke sector (zie ook artikel van Sanders in dit nummer). De Nederlandse welvaartstaat is, en in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, ook een grote (sociaal-)liberale verworvenheid: alhoewel de uitbouw van de welvaartstaat vooral een sociaal-democratische aangelegenheid was, kenmerkt de opbouw van de welvaartstaat zich sterk door initiatieven van liberale politici. Denk aan het Kinderwetje van Van Houten uit 1874 of de Ongevallenwet van 1901, van Cornelis Lely van de Liberale Unie. Dit historisch belang van liberale denkers en politici bij de opbouw van de welvaartstaat geeft aan dat het (sociaal-) liberalisme geen antistaatsleer is: centraal staat in dit gedachtegoed de vrijheid tot ontwikkeling van het individu, en als deze vrijheid in een bepaalde context het best kan worden geborgd door de staat, dan is een (daad-) krachtige staat wenselijk vanuit sociaal-liberaal perspectief. Dit wil echter niet zeggen dat solidariteit alleen via de staat kan worden geregeld/een zaak van de (rijks)overheid is. Naast de staat – of beter gezegd, bureaucratische principes, afdwingbare rechten en plichten – zou ‘zorg voor anderen’ ook via de markt of door mensen zelf kunnen worden geregeld. Om analytisch en ideologisch grip te krijgen op de afwegingen wanneer wie, hoe en wat kan doen, heeft de Mr. Hans van Mierlo Stichting in 2011 een essay gepubliceerd dat een denkkader schetst over dit soort ordeningsvragen (vms 2011; 2012). Uit deze analyse volgt onder meer dat vooral als de verbondenheid tussen, en betrokkenheid van, mensen een belangrijke variabele is voor de ontplooiing van het individu – immers het startpunt van het liberalisme – dat dan de staat niet automatisch het meest geschikt is (voor het regelen van onderlinge solidariteit). Vooral als het gaat om zorg, bijvoorbeeld voor ouderen. Goede zorg is hierbij niet altijd een kwestie van het in tien minuten het bed verschonen, of het op tijd aantrekken van steunkousen. Goede zorg omvathier aandacht van de professional voor de oudere/patiënt. En dit is niet altijd even goed via de bureaucratie te organiseren. De kracht van mensen onderling – van zowel de patiënt als de professional – wordt in de discussie over welvaart en welzijn vaak over het hoofd gezien. De kracht van mensen onderling In de context van dit artikel gaat het te ver om uitgebreid in te gaan op deze kracht van mensenonderling, hoe het eruit ziet en waar het vandaan komt. Kort gezegd, meer aandacht voor de kracht van mensen onderling in zorg en welzijn kent twee varianten in de uitwerking. Enerzijds kan veel zorg op een andere manier georganiseerd worden waarbij dialoog, vertrouwen, maatwerk en het oordeel van de professional centraal staan (het gaat hier om hoe de zorg wordt georganiseerd). Anderzijds kunnen mensen in de samenleving zelf ook meer zorgtaken op zich nemen (het gaat hier om wie de zorg op zich neemt). Beide varianten leiden tot een fundamenteel andere inrichting van onze welvaartstaat, met meer ruimte voor, en zeggenschap en betrokkenheid van, het individu (en mensen samen). Dit is wat D66 de ontwikkeling van een verzorgingsstaat naar een ontplooiingsmaatschappij noemt (D66 Verkiezingsprogramma 2010). Het is met name deze laatste variant – mensen die meer zorgtaken zelf oppakken – die momenteel opleeft en meer aandacht krijgt in de media. Alhoewel politici vooral zorgtaken top-down willen overlaten aan burgers, gaat het met name om bottom-up initiatieven van mensen samen, zonder dat een overheid zich daar automatisch mee bemoeit (maar kan wel in een faciliterende of regisserende rol). Deze initiatieven passen goed bij het sociaal-liberale uitgangspunt ‘vertrouw op de eigen kracht van mensen’, waarbij mensen vaak beter en effectiever dan een overheid bepaalde oplossingen zelf kunnen bedenken. Maar niet altijd. Vooral als er sprake is van machtsmisbruik, uitsluiting en afhankelijkheid dan is overheidsingrijpen weer noodzakelijk. Het grote obstakel voor mensen die deze initiatieven ontplooien – of de zorgontvanger zijn – is momenteel nog niet zozeer dat er sprake is van sociale afhankelijkheid of machtsmisbruik, maar dat de initiatieven nog steeds vaak worden gefrustreerd door bureaucratische regels en/of een controlerende overheid1. Neem als voorbeeld de zogeheten Ouderparticipatiecreches (OPC’s), waarbij ouders onderling de opvang van hun kinderen regelen. Deze OPC’s worden momenteel – mede onder invloed van het proces rondom Robert M. – geconfronteerd met grote hoeveelheden regels en procedures waaraan ze niet kunnen voldoen; bijvoorbeeld verplichtingen rondom de opleiding van de begeleiders, de ouders in dit geval – dat de onderlinge zorg en solidariteit frustreert. Rol van de overheid De opkomst van ‘nieuwe’ vormen van solidariteit tussen mensen onderling wordt nog steeds vaak in de kiem gesmoord door een bureaucratische reactie van de overheid. Dit ondanks de belofte van, en aandacht voor, meer burgerparticipatie. Als de overheid echter niet met regels en voorschriften zou moeten reageren, hoe dan wel? In de kaders bij dit artikel delen twee D66-wethouders hun inzichten en best practices.   Corina Hendriks is wetenschappelijk medewerker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66. Zij houdt zich momenteel onder andere bezig met een project over de kracht van mensen onderling. Ze studeerde journalistiek en promoveerde in 2011 aan de Universiteit van Amsterdam.   Noot 1 Deze constatering volgt uit meerdere gesprekken met initiatiefnemers van maatschappelijke projecten in het kader van een onderzoek van de Mr. Hans van Mierlo Stichting dat momenteel wordt uitgevoerd met als werktitel ‘De kracht van mensen onderling: kiemen waar we blij van worden’.   Literatuur
  • D66. Verkiezingsprogramma voor de Tweede Kamerverkiezingen 2010 - 2014. Den Haag: D66.
  • RMO (2013). Het onbehagen voorbij. Een wenkend perspectief op onvrede en onmacht. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
  • CBS (2011). Vrijwillige inzet 2010. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
  • VMS (2011). Ordening op Orde: een sociaal-liberale visie op de verhouding tussen mens, markt en overheid’. Den Haag: Mr. Hans van Mierlo Stichting.
  • VMS/ELF (2012). Governing Governance: a liberal-democratic view on governance by Relationships, Bureaucracies and Markets’. Den Haag: Mr. Hans van Mierlo Stichting/European Liberal Forum.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2013: Samenredzaamheid: nieuwe vormen van solidariteit, en is te vinden bij de onderwerpen mensen onderling en solidariteit.