Lionel Trilling (1905-1975)
'The honest place to be'
Sommige liberale denkers raken, al dan niet terecht, in de vergetelheid. De Amerikaan Lionel Trilling is zo’n denker. Zijn inzichten zijn echter nog steeds relevant voor het begrip van het hedendaagse liberalisme en politiek. Om volwassen te worden heeft het liberalisme, zo is de les van Trilling, behoefte aan een zelfverzekerde ideoloog om de eigen gedachten aan te scherpen.
Dit artikel is verschenen in de idee nr. 1 2014.
Door Daniël Boomsma
De negentiende Britse journalist en essayist Walter Bagehot maakte in een essay over Charles Dickens eens het onderscheid tussen regular en irregular minds. Sommige denkers en schrijvers - Plato, Spinoza, Kant, Hegel en Goethe bijvoorbeeld - associëren we met een zekere regelmatigheid en proportie. De irregular minds - Diderot, Burke, Rousseau, Wordsworth en Dostojevski om er een paar te noemen - doen ons juist denken aan een 'geniale specificiteit' of peculiarity of mind. Het zijn vaak de denkers wiens geest gedomineerd wordt door één eigenschap die, zo schrijft Bagehot, “call[s] off the attention from all the rest of the mind by [it's] prominence and activity''.
Scherpzinnig
Lionel Trilling (1905-1975), literair criticus, essayist, romancier, en in politiek opzicht traditioneel liberaal, behoort zonder twijfel tot die laatste categorie. Trilling's peculiarity of mind was zijn uitzonderlijk gave om de morele dimensies in de westerse literatuur te ontwaren en te belichten. Al zijn werk is hier in wezen een manifestatie van, en er zijn weinig schrijvers die hem dit met eenzelfde helderheid en scherpzinnigheid van geest hebben nagedaan.
Het begon allemaal in Queens, New York, waar Trilling op 4 juli 1905 werd geboren. Trilling's belangstelling voor literatuur werd al op jonge leeftijd gewekt. Zijn vader David, geboren in het toen nog Litouwse stadje Bialystok, was kleermaker en bontwerker en had simpelweg geen tijd om te lezen en te studeren. Maar de moeder van Trilling, Fannie Cohen, had een voorliefde voor (Engelse) literatuur en, zo schrijft Edward Shoben Jr. in zijn intellectuele biografie van haar zoon, “read omnivorously until her eyes failed in her late eighties...”. Fannie spoorde haar zoon aan om veel te lezen. Maar ze was ook ambitieus.Toen Trilling zich in 1921 (op zestienjarige leeftijd) aanmeldde bij Columbia University om westerse literatuur te studeren maar werd afgewezen, zorgde Fannie er persoonlijk voor dat die beslissing werd teruggedraaid. Het zou een waardevolle inspanning blijken. Trilling groeide op Columbia uit tot één van de bekendste en meest gelezen New Yorkse intellectuelen en zou de universiteit nooit meer verlaten.
Verkeerde been
Maar reputatie en bekendheid kunnen net zo snel weer verloren gaan als dat ze verkregen zijn. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog bereikten Trilling's gebundelde essays, in onder andere The Liberal Imagination (1950), The Opposing Self (1955), Beyond Culture (1965) en Sincerity and Authenticity (1972) nog een groot publiek en had hij regelmatig televisieoptredens. De naam en faam die Trilling had opgebouwd, zijn nu echter goeddeels verdwenen. ”Gedateerd? Misschien” kopte de New York Times in een artikel in 2000. De auteur betoogde dat Trilling's stijl en taalgebruik “archaïsch en barok” aandoen en de lezer op het verkeerde been zetten. De moderne lezer wil helderheid en ondubbelzinnige argumentatie en raakt verveeld door vragen waar geen antwoord op komt. Trilling's zoon James stelde later wanhopig: “Why couldn't he be simply for or against, just once, like everybody else?”. Ook de socioloog Richard Sennett wierp hem eens tegen dat hij nooit stelling nam: “You are always in between.” Waarop Trilling antwoordde: “In between is the only honest place to be.”
Over politiek schreef hij indirect en altijd in relatie tot de zoveel rijkere literatuur.In zijn essays belicht Trilling het werk en de ideeën van dichters en schrijvers als John Keats, Isaac Babel, Nathaniel Hawthorne, Jane Austen en Scott Fitzgerald, en wordt de politiek telkens opgenomen in een moreel dilemma of een sociaal-cultureel vraagstuk. Trilling's werk over Matthew Arnold, misschien wel de beste intellectuele biografie van die negentiende eeuwse Britse dichter en literair criticus, heeft een expliciete politieke ondertoon, net als zijn ideeënroman The Middle of the Journey, maar ook daar maakt het deel uit van een veel breder repertoire.
Complex
Toch is Trilling ook een zeer politieke denker. Hij eist echter van zijn lezers om 'tussen de regels door te lezen' en zijn essays hebben daarom soms iets esoterisch. Maar wie nauwkeurig leest, zou twee politieke grondhoudingen kunnen ontwaren die Trilling's liberalisme - want liberaal was hij zonder twijfel - kenmerken. Zijn eerste grondhouding heeft betrekking op de menselijke natuur. De mens is een uitermate complex wezen en elke poging om hem te versimpelen of 'volledig begrijpbaar' te maken, zo stelt hij, leidt tot het tegenovergestelde van liberalisme: vergaand rationalisme en een “overreliance on the dehumanizing techniques of social organization”. Trilling citeerde graag uit de Penseés van Blaise Pascal:
“Wat een Chimaera is de mens! Wat een noviteit! Wat een monster! Wat een chaos, wat een contradictie, wat een wonder! Beoordelaar van alle dingen, imbeciel, aardworm; bewaarplaats van waarheid, afvoerput van onzekerheid en dwaling; de trots en het vuil van het universum”
Die complexe opvatting van de menselijke natuur vervult een belangrijke functie, met name voor liberalen. Het is een waarschuwing om zaken niet te simplificeren en daarmee het object te maken van rationele organisatie, zo dacht Trilling. Wat simpel is, is definitief op te lossen, en wat definitief op te lossen valt, is al snel slachtoffer van de “organizing impulse of social technocracy”. Een bevestiging van deze gedachte vond hij niet alleen in Pascal's Pensées maar ook in het werk van Sigmund Freud. Niet dat Trilling een groot voorstander was van diens psychoanalyse, maar Freud hield iets van het mysterie in de mens levend en koesterde de gedachte dat ‘niets is wat het lijkt’ en dat de mens zich altijd moet verhouden tot haar eigen, in de woorden van Trilling, “variousness, possibility, complexity and difficulty”.
Pessimist
Uit dit idee vloeit Trilling's tweede grondhouding voort, de overtuiging dat de mens, en de politiek, naar hun aard tragisch zijn. Trilling was geen uitgesproken pessimist in de kortzichtige zin van het woord en met ‘tragisch’ doelt hij dan ook niet op een gelaten acceptatie van alle lelijkheid en onrechtvaardigheid. In zijn essay The Morality of Inertia (1955) schrijft hij:
“A tragedy is always on the verge of cruelty. What saves it from the actuality of cruelty is that it has an intention beyond itself”
Het tragische is niet wreed zonder meer. De intentie van de tragedie is het blootleggen van een 'morele conditie'. Die morele conditie wordt gekenmerkt door wat Trilling de “law of costingness” noemt (de term komt echter van de Amerikaanse theoloog Paul Elmer More (1864-1937), de wet dat je altijd het ene goede zal moeten opgeven om een het andere goede te kunnen bereiken, dat elke keuze een prijs heeft, dat “you can't have it all”.
Goed en kwaad, waarbij kwaad verwijst naar de onmogelijkheid om te kiezen zonder iets op te geven, zijn onlosmakelijk met elkaar verstrengeld. In zijn essay The Princess of Casamassima, over de gelijknamige roman van Henry James, illustreert Trilling deze ongemakkelijke waarheid. Hyacinth Robinson, het hoofdpersonage uit de roman, raakt in de positie dat hij moet kiezen tussen twee met elkaar onverenigbare werelden: een politiek radicale wereld, die in het werk wordt belichaamt door de revolutionair Paul Muniment, en een esthetische, die in Hyacinth zélf schuilt. De tragiek zit in de onmogelijkheid voor Hyacinth om de radicale politiek en de esthetische verfijning te verenigen. Er is noch een uitweg noch een middenweg. Hyacinth is gedoemd om te kiezen en “choosing”, kunnen we met Isaiah Berlin stellen, “is hell”.
Tragiek
In de politiek kan de acceptatie van tragiek beangstigend zijn omdat het nauwelijks houvast biedt. In The Poet as a Hero: Keats in his Letters lijkt Trilling dit te bevestigen, al vermijdt hij het woord tragisch. De dubbelzinnige positie, die Keats innam, is de meest smartelijke positie. Het vraagt om het geloof in de onmogelijkheid om te leven in een “armor of systematic certainties” en het eist, schrijft Trilling, de acceptatie van het idee dat berusting in “half knowledge” en “contradictory knowledges” ook een waarheid vormt, ook al is het een zeer veelvergende. Maar de meest smartelijke houding is ook de meest beschermende, delicate en verantwoordelijke. Het zijn juist, schreef Trilling, de “decent people who have no doubts”, die zowel de complexiteit van de menselijke natuur als de tragiek van de politiek niet zien of weigeren te erkennen, die gevaarlijk denken. Ze zijn geneigd om zich in rationele organisatie te verliezen en elk idee op te vatten als een startsein voor de rappe praktische uitvoering ervan. Trilling zag het liberalisme, al was het maar potentieel, als de tegenhanger van dit sentiment.
Wat Trilling vervolgens tracht te doen is de literaire geest te doen samenvallen met, of te laten overvloeien in, de liberale. De literatuur is in staat om recht te doen aan “variousness, possibility, complexity and difficulty” die de 'de mens zoals hij is' kenmerkt. De liberaal kent van oorsprong eenzelfde morele gevoeligheid. Goethe schrijft ergens dat er niet zoiets is als een liberaal idee, dat er alleen liberale sentimenten bestaan, een gedachte die Trilling deels onderschrijft.
Bruggen slaan
Maar hoe moet de noodzakelijke brug tussen de literaire geest en de liberale politiek geslagen worden? Uit Trilling's werk is op te maken dat een moreel realisme, doch niet in de nauwe betekenis van dat woord, daar noodzakelijk voor is. Moreel realisme houdt de erkenning in van de twee grondaannames van Trilling, de complexiteit van de mens en haar inherent tragische conditie. Maar het is vooral de verbeelding, een liberale verbeelding, die de literaire geest haar weg kan doen vinden naar een liberale politiek.
Met verbeelding bedoelt Trilling dat de liberaal, zo schrijft hij in The Liberal Imagination, moet proberen “to force into [his] definition of politics every human activity and every subtlety of every human activity”. Verbeelding behelst in deze intellectuele diepgang en morele scherpte. Het is het laten neerdalen van de verfijning van de literatuur in de liberaal politiek sfeer. Een liberale verbeelding zou een soort vastberaden, zelfverzekerde maar verre van arrogante en zelfapplaudisserende gematigdheid voort kunnen brengen. En te midden van de botsing van ideeën die zo kenmerkend was voor het Europa en de Verenigde Staten van na de oorlog, had het liberalisme daar meer dan ooit behoefde aan.
Moreel realisme en de liberale verbeelding vormen zo de verwezenlijking van Trilling's politiek morele positie, de overtuiging dat “in between is the only honest place to be”. De zoektocht hiernaar heeft Trilling opgetekend in zijn roman The Middle of the Journey. De roman schetst een botsing van ideeën die plaatsheeft tijdens een lange zomer in Connecticut. De hoofdpersonages, de protagonist John Laskell en diens tegenhangers Gifford Maxim en Nancy Croom, belichamen drie verschillende ideeën. Maxim hangt, nadat de radicale politiek voor hem heeft afgedaan, een onwrikbaar christelijk conservatisme aan. Nancy Croom is een verbeten communiste. Te midden van deze twee uitersten tracht Laskell, een humanistisch liberale Weltanschauung te vinden.
Fragiel
Trilling sympathiseert met Laskell. Maar hij wil ook, of misschien zelfs vooral, laten zien dat Laskell's gematigdheid geen krachtig schild vormt tegen de zelfverzekerde Maxim, en, in mindere mate, Croom. Zowel Laskell als Maxim spreken namens Trilling: Laskell als proponent van een fijnzinnig maar fragiel liberalisme en Maxim als criticus van die positie. Het is echter Maxim die domineert en Laskell genadeloos in de verdediging dwingt:
“[You do] anything to avoid commitment, anything not to have to take risk...You are proud of that flexibility of mind. But it won't last, John. It's too late for that - the Renaissance is dead”
Laskell staat symbool voor wat Trilling het dilemma van het liberalisme noemt, namelijk de moeilijkheid (of onmogelijkheid) om overeind te blijven in een wereld van absolute tegenstellingen. Wat heeft Laskell in die wereld te bieden? Humanität? Maar de Renaissance is voorbij, beweert Maxim stellig, en de moderne mens wil antwoorden. Trilling laat Maxim's verwijten in zijn roman onbeantwoord, maar het ligt voor de hand dat alleen moreel realisme en een liberale verbeelding Laskell's denken van een zekere weekheid kunnen ontdoen en van gelouterdheid (“toughness”) kunnen voorzien.
Tegenspeler
Trilling's ook vandaag relevante kritiek op wat je één van de twee gezichten van het liberalisme zou kunnen noemen - een vrij karig en moreel simplistisch liberalisme dat nog nat achter de oren is en dat in schril contrast staat met de volwassen, gelouterde variant die Trilling voor ogen had - bij monde van Gifford Maxim, doet denken aan John Stuart Mill's meest diepzinnige tekst, zijn Essay on Coleridge. Mill trachtte het beste van Coleridge, zijn politieke metafysica en poëtische verbeeldingskracht, als het ware ter lering voor te leggen aan zijn liberale tijdgenoten. De meer algemene overeenkomst tussen Mill en Trilling is duidelijk: beiden zagen dat liberalisme, om volwassen te worden, om moreel realisme en een liberale verbeelding te integreren, behoefte had aan een Gifford Maxim of een Coleridge, aan een zelfverzekerde ideoloog om de eigen gedachten aan te scherpen. Ook de tegenspeler heeft zijn aandeel in de “honest place in between”.
Toch bedoelt Trilling met een Middle of the Journey niet een derde weg. Het vinden van een ‘dubieuze consensus’ - dubieus omdat de derde weg altijd twee met elkaar onverenigbare werelden bij elkaar tracht te brengen - is net als elk ander ‘isme’ dat zich zo graag blind kijkt op schijnbaar eendimensionale tegenstellingen een poging tot versimpeling van de politieke en morele werkelijkheid. Trilling is anders. Hij was “not against taking sides, but against the belief that taking sides settles things...”. Trilling zag het als zijn taak om liberalen hier op te wijzen en om geen een zelffeliciterende houding aan te nemen. Trilling bekritiseerde het liberalisme zonder haar vaarwel te zeggen. Zijn idee van “variousness, possibility, complexity and difficulty”, zijn overtuiging dat politiek niet anders dan tragisch kan worden beschouwd, dat moreel realisme een waarheid is en dat de mens complex is en dat zal blijven, zijn hier een in elk opzicht geslaagde poging toe.
Daniël Boomsma is jurist en publicist. Hij schrijft o.a. voor de De Groene Amsterdammer.
Artikel in idee (2014), jaargang 35, nr. 2.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.