Liberalisme in Nederland

TuinstraDe jaren zestig en zeventig waren op z'n zachtst gezegd een politiek turbulente tijd. De katholieken en protestanten moesten zich door de ontkerkelijking en ontzuiling hergroeperen en herbezinnen. De sociaal-democraten realiseerden zich begin, midden jaren zestig dat hun doelstellingen met het ontstaan van een verzorgingsstaat grotendeels verwezenlijkt waren. De liberale stromingen, met name de VVD, werden op hun beurt geconfronteerd met nieuwe vertakkingen, van vrijzinnig-liberalen tot radicale democraten.  Door Daniël Boomsma Die eerste ontwikkeling leidde uiteindelijk tot de oprichting van het CDA (en veel later de ChristenUnie). De tweede tot een het ontstaan van 'Nieuw Links', Democratisch Socialisten 1970 (DS'70), en weer veel later GroenLinks. De derde tot de oprichting van Democraten '66 (onder andere door enkele JOVD'er, de jongerenafdeling van de VVD). In de jaren zeventig, onder leiding van Hans Wiegel, beleefde de VVD echter een nieuwe bloeitijd, vooral, zo schrijft politicoloog Paul Lucardie in zijn bekende boek Nederland stromenland, door een "onbehagen over de sociale verzorgingsstaat, nivellering en ambtenarij'' en een groeiende steun voor de kritiek van de VVD op de hoge belastingdruk. Maar liberalisme leefde zo eind jaren zeventig, begin jaren tachtig niet alleen op in de de partijpolitiek. In haar essay Liberalisme in Nederland schreef toenmalig Kamerlid voor D66 Elida Wessel-Tuinstra dat de opleving ook te maken had met de "periode van heroriëntatie'' die Nederland doormaakte in de economie, de politiek en het geestelijk leven, dat wil zeggen de gedeelde normen en waarden. De opleving van (de discussie over) liberalisme had dus een maatschappelijke voedingsbodem, één van (beleefde) verandering en emancipatie. In de jaren tachtig zou dat zich manifesteren, wat de politiek en economie betreft, in een hevig debat over de wenselijkheid van de verzorgingsstaat en de rol van de overheid, een debat waar de christendemocraten en sociaal-democraten zich ook in mengden. Dat debat zet zich tot op de dag van vandaag voort. In haar essay schetst Wessel-Tuinstra, van 1977 tot 1985 Tweede Kamerlid en vanaf 1991 ook Eerste Kamerlid, hoe de ontwikkeling van liberalisme zich na de Renaissance en het ontstaan van wat we sinds de negentiende eeuw humanisme noemen, voltrok, en hoe het zich in daarna, in de negentiende eeuw, verder ontwikkelde tot emancipatiebeweging. Vervolgens maakt ze de stap naar de toenmalige partijpolitiek in Nederland waarbij ze de VVD en D66 vergelijkt. Onder Wiegel was er bij de VVD een conservatieve vleugel ontstaan en voor Wessel-Tuinstra vormde dat - en de geschiedenis van de partij in het algemeen - aanleiding om het wezenlijk liberale gezicht in de VVD ter discussie te stellen. Waren de liberalen niet te star geworden? Te gemakzuchtig over verbondenheid van liberalisme aan tijd en plaats. Voor Wessel-Tuinstra was het liberalisme vooral een houding, de combinatie van een bepaald mens- en wereldbeeld, waarbinnen openheid en breedte van geest werden gecultiveerd en de vrijheid van het individu bevestigd en beschermd. De jaren tachtig gaven volgens Wessel-Tuinstra echter ook een nieuwe kleur aan die gedachte: ''Onze huidige welvaartsstaat, onze verzorgingsstaat, vraagt een andere inzet dan honderd jaar geleden. Zij heeft ons bestaanszekerheid geboden, aan velen van ons (veel) meer dan dat. Het gaat er nu om de kwaliteit van het bestaan te verbeteren [...]'' Liberalisme blijft zo een sterk aan tijd en omstandigheden gebonden stroming, schrijft ze, scherp, zoals al in het eerste partijprogramma van D66 stond, bij het volgen van ''maatschappelijke ontwikkelingen...en het ontstaan van nieuwe noden en vraagstukken...'' Die wendbaarheid, die hang naar het eigentijdse, bleef bij de liberalen van D66 altijd centraal staan. Lees hier Elida Wessel Tuinstra - Liberalisme in Nederland.