Lekker snel, lekker langzaam

Lees hier het pdf van dit artikel. Haast en snelheid zijn niet het werkelijke probleem van onze maatschappij. De algemeen aanvaarde ‘haasthypothese’ ziet over het hoofd dat niet alleen versnelling maar ook vertraging tot tijdsdruk kan leiden. Komt onze worsteling met tijd niet eigenlijk voort uit het verlies aan sociale ritmes die het individuele en maatschappelijke leven ordenen? Marli Huijer denkt van wel. Daarom moeten we op zoek naar nieuwe ritmes die werk, zorg en vrije tijd goed met elkaar combineren. Door Marli Huijer Nederlanders roepen om het hardst dat ze het druk hebben. Toch hebben we per dag een half uur meer vrije tijd dan andere Europeanen: vijfenhalf in plaats van vijf uur per dag. Aan verplichtingen als werk en zorg zijn we minder tijd kwijt dan in andere landen. En we hebben het minste last van gejaagdheid (Cloïn et al., 2011). Vanwaar dan het idee dat ons leven te gehaast is en dat we het rustiger aan zouden moeten doen? In onderstaande zal ik betogen dat haast en snelheid niet het werkelijke probleem zijn waar Nederland voor staat. De ‘haasthypothese’ ziet over het hoofd dat niet alleen versnelling maar ook vertraging tot tijdsdruk kan leiden. Een overtuigender hypothese is dat onze worsteling met tijd voortkomt uit het verlies aan sociale ritmes die het individuele en maatschappelijke leven ordenen. Die ritmes zorgen ervoor dat activiteiten met een verschillende snelheid en duur goed op elkaar worden afgestemd en we genoeg tijd en energie hebben om dingen die we graag doen of de moeite waard vinden, ook kunnen doen. Terug naar de ritmes van weleer is gezien de oorzaken van het ritmeverlies (veranderende man/vrouwverhoudingen, ontkerkelijking, ict en sociale media) geen optie. Het is zaak op zoek te gaan naar nieuwe ritmes die werk, zorg en vrije tijd goed met elkaar combineren. De haasthypothese Een rake formulering van wat ik de ‘haasthypothese’ noem, trof ik in het boek Geen tijd van journalist Henk Hofland: ‘Onze tijd is bezeten door een enorme haast. Wij rennen als windhonden achter een kunsthaas aan. Wanneer men een min of meer geslaagde poging heeft gedaan tot het nemen van afstand van het dagelijkse leven om als gedesinteresseerd en objectief toeschouwer het doen en laten van de medemensen te bezien, komt men tot de overtuiging dat zij zich dikwijls in een soort roes bevinden, althans daarnaar streven, vastberaden en zonder zich te bekommeren om het belang van anderen.’ Hofland schrijft dit niet in de 21ste eeuw, maar in de jaren vijftig van de vorige eeuw. In die voor ons o zo trage jaren maakt Hofland zich al druk over overbelasting door toenemend tijdgebrek (Hofland, 1955: 29). Haast is een relatief verschijnsel, zo maakt het lezen van Hoflands noodkreet nu duidelijk. Wat mensen toen als snel en druk ervoeren, komt ons nu als langzaam en rustig voor. De hypothese dat ‘onze tijd bezeten is door haast’ blijkt van alle tijden te zijn. Hij duikt op bij elke nieuwe versnelling die zich in het huishouden of het sociale verkeer voordoet. Of het nu om de stoomtrein, de lopende band, de wasmachine, het vliegtuig of het internet gaat, steeds opnieuw valt te horen dat de nieuwe snelheid niet goed voor een mens kan zijn. Zelfs het beklimmen van het paard zou lang geleden aanleiding hebben gegeven tot klachten over het geweld van snelheid (Virilio, 2005: 44). Wat deze klachten verbindt is dat haast en spoed worden opgevat als ‘zelden goed’. De haasthypothese wordt ingeroepen om mensen ervan te doordringen dat de nieuwe versnelling geen vooruitgang is, maar een stap terug. De steeds weer hogere snelheid past niet bij het tempo dat mensen eigen is, zo wordt gezegd. We worden tegen wil en dank gedwongen tot haast. De geschiedenis laat echter zien dat ons ‘eigen tempo’ zich steeds weer weet aan te passen aan de versnelling die van buiten komt. Tegenwoordig ervaren we de snelheid van de trein of de auto al lang niet meer als vreemd. Het omgekeerde is meer waar: juist een vertraagde trein komt ons vreemd voor en roept ergernis op. Het gebruik van de begrippen snel en langzaam, en de daaraan gepaarde begrippen haast en traagheid, creëren een vergelijkend perspectief, zo merkt Peter Peters in zijn studie naar mobiliteit op (Peters, 2003). Een beweging of proces is slechts snel in vergelijking met iets dat minder snel gaat. Fietsen is snel vergeleken met lopen, maar langzaam vergeleken met autorijden. In de haasthypothese wordt dat vergelijkende perspectief veronachtzaamd: haast en spoed worden uit de context getild en beschouwd als iets dat op zichzelf slecht is. Wat daarmee buiten beeld blijft is dat haast niet alleen door snelheid of versnelling wordt veroorzaakt, maar evengoed door traagheid of vertraging. In de file staan terwijl de crèche over vijf minuten sluit, geeft een gevoel van tijdsdruk en maakt dat we haastig uit de auto stappen als we eenmaal zijn gearriveerd. Dat we het probleem dat ‘onze tijd bezeten is door haast’ nog altijd niet hebben opgelost, komt daarom niet omdat we onvoldoende gehoor geven aan de oproep tot onthaasting, maar omdat haast en snelheid niet het werkelijke probleem zijn. Het werkelijke probleem ligt niet in de haast, maar in de afstemming van verschillende snelheden, en daarmee in de ritmiek. Vaste ritmes versus flexibele tijden Tot halverwege de vorige eeuw stond de gewoonte om op vaste tijden op te staan, te werken, te eten, te rusten en te feesten nauwelijks ter discussie. ‘Mijn vader verliet elke dag om vijf uur het kantoor’, vertelt een collega in een overleg over de tijdsorganisatie van medewerkers. ‘Hij had een complexere baan dan ik, met meer medewerkers, en toch werkte hij nooit meer dan acht uur per dag, en ook nooit in het weekend. Daar kan ik jaloers op zijn.’ Ontkerkelijking, veranderende man/vrouwverhoudingen, ict en sociale media hebben die vaste ritmiek onder druk gezet. Vaste winkelsluitingstijden, de zondagsrust, de vrije woensdagmiddag, landelijke schoolvakanties, vaste werktijden, vaste tijden voor lunch en avondeten en vaste schooltijden wijken in toenemende mate voor ‘flexibele tijden’ waarin individuen zelf beslissen wanneer ze wat doen. Zo zijn we onderweg naar een toekomst waarin alles op elk moment van de dag of week gedaan kan worden en waarin ieder voor zichzelf kan besluiten wat hij of zij op welk moment doet of nalaat. Flexibele tijden lijken beter te passen bij de hedendaagse man/vrouwverhoudingen. Ouders van nu willen beiden werken én bijdragen aan de opvoeding van de kinderen. Ze verwachten zorg en werk beter op elkaar te kunnen afstemmen als werktijden, school- en winkelsluitingstijden flexibel worden (Cloïn et al: 2010, 10; Taskforce DeeltijdPlus 2010). Maar het overboord gooien van vaste ritmes heeft ook nadelen. Zo kan tijd niet langer als excuus dienen om iets niet te doen. In een door ‘flextijden’ geregeerde wereld heeft de uitspraak dat de dag erop zit, of dat het zondag is, weinig gezag. De secretaresse die aan het einde van de dag een spoedklus op haar bureau krijgt, kan zich niet verschuilen achter de crèchetijden, de crèche is immers altijd open. Flexibilisering zal ook tot aritmie leiden: gezamenlijke ritmes van rust en activiteit, stilte en lawaai, feest en alledag maken plaats voor een veelheid aan niet op elkaar afgestemde individuele beslissingen over wanneer ieder wat doet. De optelsom van individuele tijdsbeslissingen brengt dan niet meer als vanzelf een ritmisch geheel voort. Gevolg is dat over elke afspraak wanneer wat te doen, eindeloos moet worden overlegd. En dat kost weer kostbare tijd, zoals de gemiddelde flexwerker weet. Het verdwijnen van sociale ritmes leidt bovendien tot een afname van het aantal gemarkeerde rustmomenten. Wanneer we op elk moment kunnen werken, en er geen vanzelfsprekende momenten meer zijn waarop niet wordt gewerkt, valt de afbakening tussen werken en niet-werken weg. Het risico op burn-out neemt toe, zeker als ambitie en competitie belangrijke motoren zijn om hogerop te komen (Haegens 2012; Sabelis 2007). Zonder rustmomenten kunnen mensen zich letterlijk doodwerken. Tot slot heeft het verdwijnen van vaste ritmes gevolgen voor de betekenis die we aan tijd hechten. Ritmes geven aan op welke dag en welke uren we werken, opstaan, sporten of vrij zijn, waardoor de zaterdag een andere betekenis heeft dan de donderdag of de maandag. Hoe lang zal dat nog zo blijven? De flexibilisering en individualisering van de tijdsordening ondermijnen de zeggingskracht van veel sociale ritmes. Deels is dat terecht, omdat de traditionele sociale ritmes niet goed meer passen bij hoe mannen en vrouwen nu hun leven willen indelen. Maar het is ook onterecht, omdat aritmie maakt dat het leven van alledag minder orde en rust, en daardoor minder gezamenlijkheid en minder betekenis heeft. Voorstellen ter overweging Terug naar de traditionele ritmes is weinig aantrekkelijk nu meer vrouwen en mannen werk en zorg combineren. Maar zonder ritmiek kunnen we ook niet. Stel dat we een ministerie van temporele ordening zouden hebben, welk soort nieuwe ritmes zouden dan ontworpen kunnen worden? Ter overweging enkele voorstellen: > Een pauze halverwege de werkweek Vijf dagen achter elkaar werken, zeker in combinatie met zorgtaken, vormt voor velen een zware belasting. Het is denkbaar dat een werkweek van twee keer tweeënhalve dag, van maandag tot en met woensdagochtend en van donderdag tot en met zaterdagochtend, beter uitpakt dan de vijfdaagse werkweek. Een rustmoment midden in de week kan de energie geven om de overige dagen met plezier bezig te zijn. > Roosters voor ochtend en avondmensen Werkgevers zouden werknemers een aantal vaste roosters kunnen aanbieden, zodat ze enerzijds de keuze hebben over begin- en eindtijden van het werk, maar anderzijds aan de eenmaal gemaakt keuze vastzitten. Het voordeel daarvan is dat collega’s weten wie er wanneer is. Ochtendmensen kunnen vroeg beginnen, avondmensen later. Ook scholen en kinderopvang zouden met twee roosters kunnen werken, een vroege en een late shift zo te zeggen. Dat helpt werkende ouders om een eigen rooster op te stellen waarin de verschillende tijden goed op elkaar zijn afgestemd. > Vaste accudagen Het behoud van gezamenlijke ‘accudagen’, de zondag of zaterdag, garandeert een wekelijks moment van rust, waarin we ons opladen om de dagen erna weer actief te zijn. Wanneer accudagen vervuild raken met werkverplichtingen, en we het geheel van de zelfdiscipline moeten hebben om het werk op die momenten buiten de deur te houden, is de kans om afgebrand te raken groot. > Minder en meer gedurende het hele werkende leven Wat de indeling van het leven betreft, valt te denken aan loopbaanregelingen die zorgen dat mannen minder vroeg in hun leven al aan de top van hun kunnen staan. Dat zou voor hen een stimulans kunnen zijn om tussen hun 25ste en 40ste meer tijd aan zorg en huishouden te besteden en het voorkomt dat ze op hun vijftigste geen perspectief meer hebben. Aan vrouwen geeft dat de ruimte om na de vruchtbare periode gelijkwaardig mee te draaien. > Het vieren van multilevensbeschouwelijke Feestdagen Gezamenlijke feestdagen zouden meer kunnen worden gebruikt om de feesten van alle religies en gezindten te vieren. De dominantie van de christelijke feestdagen in een steeds verder ontkerkelijkte samenleving geeft een ophoping van feestdagen in de maanden december, april, mei en juni, en een vrijwel ontbreken van feestdagen in de zomer en het najaar. Voor de democratie in een multilevensbeschouwelijke samenleving, maar ook voor onze energiehuishouding, zou het verstandig zijn om de planning van feestdagen door het jaar heen beter te verdelen. Dit soort nieuwe sociale ritmes of hernemingen van oude ritmes zijn niet individueel en ook niet in één keer te bereiken; ze zullen in overleg met werkgevers, vakbonden, overheid, scholen, maatschappelijke en religieuze organisaties, partner en kinderen geleidelijk tot stand moeten komen. Daarbij gaat het steeds om het uitdenken en experimenteren met ritmische randvoorwaarden die mensen in staat stellen om rust en activiteit, maar ook matigheid en onmatigheid, periodiek af te wisselen. De haasthypothese heeft zijn beste tijd gehad. Onthaasten hoeft niet meer. Het is belangrijker om op zoek te gaan naar nieuwe ritmes waarin ‘lekker snel’ en ‘lekker langzaam’ bij herhaling goed op elkaar zijn afgestemd.   Marli Huijer is Civis Mundi-hoogleraar Filosofie van cultuur, politiek en religie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en lector Filosofie en beroepspraktijk aan De Haagse Hogeschool. Haar onderzoek richt zich op de invloed die nieuwe technologieën hebben op hoe we tijd opvatten en ermee omgaan. Deze tekst is geschreven op basis van haar boek Ritme. Op zoek naar een terugkerende tijd uit 2011.   Literatuur Breedveld, K., Van den Broek, A., De Haan, J., Harms, L., Huysmans, F. en E. van Ingen (2006). De tijd als spiegel. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Cloïn, M., Schols, M., Van den Broek, A., m.m.v. Koutamanis, M. (2010). Tijd op orde? Een analyse van de tijdsorde vanuit het perspectief van de burger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Cloïn, M., Kamphuis, C., Schols, M., Tiessen-Raaphorst, A., Verbeek, D. (2011). Nederland in een dag. Tijdsbesteding in Nederland vergeleken met die in vijftien andere Europese landen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Haegens, K. (2012). Neem de tijd. Overleven in de to go-maatschappij. Amsterdam: Ambo. Hofland, H.J.A. (1955). Geen tijd. Op zoek naar oorzaken en gevolgen van het moderne tijdgebrek. Amsterdam: Scheltema & Holkema N.V. Peters, P. (2003). De haast van Albertine. Reizen in de technologische cultuur: naar een theorie van passages. Amsterdam: De Balie. Sabelis, I.H.J. (2007). The clock-time paradox. Time regimes in the network society, In: Hassan, R., Purser, R.E., (eds.) 24/7. Time and temporality in the network society. Stanford: Stanford Business Books, pp. 255-277. Taskforce DeeltijdPlus (2010). De discussie voorbij. Eindrapport Taskforce DeeltijdPlus. Virilio, P. (2005/1984) Negative Horizion. An Essay in Dromoscopy. Transl. M. Degener. London/New York: Continuum.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2012: Druk, druk, druk, en is te vinden bij de onderwerpen cultuur en werk.