Kritisch, maar met hart voor Europa

Historische canon (1977)1 Op donderdag 7 juni 1979 werden de eerste directe verkiezingen voor het Europees Parlement gehouden. De Telegraaf wijdde er een hele pagina aan: "Kom op voor Europa", luidde de optimistische, wervende tekst. D66 haalde twee zetels met een programma dat de nadruk legde op drie zaken: democratisering, meer economische samenwerking, en een leidende rol voor het oude continent in de wereld. Door Daniël Boomsma Het was een kritisch programma, zoals we dat, wat Europa betreft, al een tijd gewend zijn. Voor D66 was de Gemeenschap teveel gericht op schaalvergroting en het bedienen van het bedrijfsleven. De ongelijkheid tussen lidstaten zou een veel prominenter rol moeten spelen. ''Zeker in een uitgebreide Gemeenschap zal [de ongelijkheid tussen lidstaten] alleen maar toenemen,'' stelde men. Met het oog op de situatie waarin de Unie sinds 2008 verkeert, heeft die opmerking nog evenveel zeggingskracht. Aandacht D66 stelde zich ook op het standpunt dat economisch liberalisme, of het bevorderen van een interne markt, niet het middel is om een continent bijéén te brengen. Sterker nog, het heeft er mede toe geleid dat ''de burgers hun aandacht voor de Europese eenwording, verloren hebben en, mede daardoor, dat het de Gemeenschap tot nog toe slechts met uiterste moeite - of geheel niet - lukt om tot een gemeenschappelijk ekonomischen buitenlands beleid te komen.'' Het integratieproces kan niet zonder politieke dimensie; naakte economie is niet genoeg. Het gebrek aan democratische controle wordt in het programma een groot gebrek genoemd. Het kiezen van het Europees Parlement is een goede eerste stap, maar verre van voldoende. Ook in dit programma blijkt dat een democratisch Europa voor D66 vooral een kwestie is van instituties hervormen. Maar Hans van Mierlo had gelijk toen hij in een interview in 1990 zei dat mensen het gevoel moeten hebben dat die hele constructie die de Unie heet ook van hun is, dat de Commissie niet alleen op papier gelegitimeerd is om te handelen zoals ze doet, maar ook zo wordt gezien door de bevolkingen in de lidstaten. ''Die gevoelens'', zei Van Mierlo, ''moeten opgewekt worden. Het gaat om het legitimatieprobleem van de democratie.'' En de ''randvoorwaarde'' daarbij is dat het ''proces van verantwoordelijkheden op het juiste moment op een bepaalde plaats zichtbaar wordt. Anders verdampt het, houd je alleen nog een karkas over''. Opvallend, en enigszins confronterend, zijn de volgende éénduidige zinnen over identiteit en cultuur: "D'66 hecht zeer aan de handhaving van de Nederlandse kulturele identiteit. Juist in een sterkere Europese Gemeenschap is de behoefte aan nationale kulturele identiteit sterker zoals wij dat nu al zien met betrekking tot de behoefte aan nieuwe regionale identiteit (Schotland, Basken, Bretons, etc!) Hiermee hangt samen dat D'66 pleit voor een decentralisatie naar het regionaal niveau, naast een centralisatie op Europees niveau.'' Voor D66 kon de Gemeenschap nooit aanspraak maken op een 'thuisgevoel', op een gevoel van binding. De nationale staten en hun verschillende culturen zouden daar onmisbaar voor blijven, als steunpilaren voor een project dat niet voorziet in het immateriële. Gerechtvaardigd De Unie wordt door D66 altijd op twee manieren gerechtvaardigd, en in het Europees programma van '79 is dat al geformuleerd: Enerzijds is er een verstrengeling tussen lidstaten die tot een ''feitelijke lotsverbondenheid'' heeft geleid. Het afscheid van de koloniën, de groei van buitenlandse politieke machten, het langzame loslaten van het continent door de Verenigde Staten, en daarmee de onderlinge afhankelijkheid van eens op zichzelf staande naties, heeft in één eeuw het gezicht van Europa onomkeerbaar veranderd." Anderzijds, zo staat er in het programma, ''wordt steeds duidelijker dat nationale soevereine staten, zoals Nederland, in vele opzichten een te beperkt kader zijn geworden om de problemen van de huidige tijd op te lossen.'' De nationale staat kan in een geglobaliseerde wereld niet langer de beloftes waarmaken, die ze in de negentiende en vroeg twintigste eeuw had. De politieke macht en economische structuur is in veel opzichten zodanig verspreid - wereldwijd - dat de nationale staat niet langer de sturende en toekomstgerichte pretenties van de vorige twee eeuwen kan handhaven.  De oever van de natiestaat is als het ware 'overstroomd'. De grenzen zijn er nog, en mensen identificeren zich ook met hun land; dat zal niet snel veranderen. Maar het politieke gewicht van de nationale staat, die is veranderd. D66 is consistent gebleven wat haar verhaal over Europa en de Unie betreft. Het programma van '79 is wel bijzonder kritisch, en wie een blik op het Europa van vandaag werpt, kan niet anders dan toegeven dat die kritiek hout snijdt. Maar er spreekt steeds, onmiskenbaar, en ondanks al haar gebreken, een groot hart voor Europa uit. Dat maakt het - al blijft het 'slechts' een verkiezingsprogramma - een inspirerende tekst. Lees hier het Europees verkiezingsprogramma 1979.