Klooien met genen

Lees hier het pdf van dit artikel. Televisiebeelden van uitgehongerde mensen gaan al decennia de wereld over, maar nog steeds zijn we niet dichter bij een oplossing van het voedselprobleem. We hebben meer en beter voedsel nodig. Genetische modificatie van gewassen kan een uitkomst bieden, maar stuit op veel weerstand. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het armere smaldeel van de wereld de vruchten plukt van de gene revolution? Door Hidde Boersma Met het geweld van de krediet-, beurs- en schuldencrisis die het nieuws beheersen, is de voedselcrisis in 2011 een beetje naar de achtergrond verdwenen. Er sijpelt wel wat informatie over de honger in de Hoorn van Afrika onze huizen binnen, maar het zijn vooral Jan Kees de Jager, Standard & Poor en de aex die de kranten vullen. Het maakt het vooruitzicht echter niet anders: volgens een dit jaar gepresenteerd rapport van Oxfam Novib zullen de wereldvoedselprijzen de komende twintig jaar verdubbelen, een ontwikkeling die de winst die de afgelopen decennia op het gebied van armoedebestrijding is geboekt wel eens te niet zou kunnen doen. Vooral India en Afrika ten zuiden van de Sahara zullen er de dupe van zijn. De oplossing zal – naast een betere verdeling van het al beschikbare voedsel – moeten komen van de productie van meer en hoogwaardiger voedsel. Dat is echter geen sinecure. Meer land gebruiken is een optie, maar dat gaat ten koste van de toch al kwetsbare natuur. Een beter alternatief is het verhogen van de opbrengst per hectare, gecombineerd met een hogere oogstzekerheid. Implementatie van moderne biotechnologische technieken, met name genetische modificatie, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Gemodificeerde gewassen Genetisch modificatie is het aanpassen van de genetische informatie van een gewas met behulp van moleculairbiologische technieken om zo een verbeterde variant te ontwikkelen. Ertegenover staat het klassieke kruisen, dat ingezet wordt met hetzelfde doel. Het grote voordeel van genetische modificatie is dat het veel sneller en gerichter is dan kruisen. Aanpassingen omvatten vaak het gericht inbrengen van nieuwe genen, afkomstig van een variant van dezelfde soort, maar soms ook van een volledige andere plant, of zelfs van andere organismen zoals bacterien. Er zijn op dit moment in de wereld twee genetische gemodificeerde gewassen goedgekeurd voor de markt: de eerste is soja dat resistent is voor het bestrijdingsmiddel glyphosphaat, waardoor bij gebruik van het middel alleen het onkruid en niet het gewas wordt vernietigd. De tweede is mais met daarin een gen dat een bacteriele gifstof produceert, waardoor insecten die de plant aanvreten het loodje leggen en er minder van het gewas verloren gaat. In Europa is deze maissoort zelfs het enige gentechgewas dat op de akkers staat. Er is echter een aantal gewassen ontwikkeld, die de weg naar de markt nog niet heeft afgelegd. Rijst dat langere tijd onder water kan overleven zonder te rotten, bijvoorbeeld, waardoor overstromingen minder destructief zijn voor de oogst. Of droogteresistente tarwe dat juist in woestijngebieden uitkomst kan bieden. Sorghum – een grassoort – dat resistent is tegen ziektes en tarwe dat zouttoleranter is en dus in brakke gebieden kan groeien. Het zijn dit soort ontwikkelingen die in ontwikkelingslanden het verschil kunnen maken. ‘Geklooi met genen’ Ondanks het technologische en wetenschappelijke succes bevindt genetische modificatie zich in zwaar weer. De hoofdoorzaak daarvan is een irrationele kruistocht die Greenpeace, Milieudefensie en aanverwante milieuorganisaties voeren tegen de techniek. Volgens de milieuorganisaties is genetische modificatie ‘geklooi met genen’ en leidt het tot onnatuurlijke, en daarmee tot voor het milieu en de mens gevaarlijke gewassen. Het verontrustende is dat de milieuorganisaties een grote invloed op het beleid hebben, vooral in Europa, terwijl hun beweringen wetenschappelijk geen hout snijden. Ondanks al de biologen die ze in dienst hebben, lijken ze niet te beseffen dat genetische modificatie weinig anders is dan een geavanceerde en snellere manier van kruisen, met dezelfde resultaten. Want kijk eens naar een huidige maisplant en vergelijk deze met een originele? Of een wilde aardbei met een gekweekte? Door al het kruisen is de genetisch opmaak van de huidige gewassen geenszins te vergelijken met de oorspronkelijke. Door de eeuwen heen zijn alle gewassen, (en ook dieren) volledig genetisch aangepast door de mens, zonder dat het varianten opleverde die schadelijk voor mens of milieu zijn geweest. De angst voor moderne technieken wordt nog irreeler als men bedenkt dat in het midden van de vorige eeuw zaden gebombardeerd werden met radioactieve straling om zo mutaties op te wekken die leidden tot sneller groeiende, grotere en voedzamere varianten. Het klinkt gevaarlijk, maar ook dit levert geen enkel gezondheidsrisico op. Er is dan ook geen enkele wetenschappelijke basis voor de bewering dat genetisch gemodificeerde planten een groter gevaar zouden vormen voor mens en milieu dan conventionele varianten. Dat wordt ondersteund door tientallen publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften als Nature en Science, die laten zien dat er van verhoogde risico’s geen sprake is. Ook angstscenario’s zoals mogelijke uitwisseling van eigenschappen met naburige wilden planten missen elke grond. Dat blijkt onder andere uit de resultaten die de tientallen hectares al geplante gentechgewassen hebben opgeleverd. En waarom zou het ook? In bossen naast de legio maisvelden in Nederland zijn nog nooit planten gevonden die dezelfde onnatuurlijke snelle groei laten zien omdat ze genetische informatie hebben overgenomen van een maisplant, dus waarom zou het uitwisselingsrisico bij genetisch gemodificeerde mais opeens anders zijn? Monopolies De invloed van milieuorganisaties laat zich echter tot hoog in de beslissingsboom gelden. Mede door hun lobby staan de risicoanalyses die gedaan moeten worden voor de introductie van een genetische gemodificeerd gewas in geen verhouding tot die van klassieke varianten. De introductie van gentechgewassen heeft iets weg van het meer dan tien jaar durende traject dat medicijnen moeten ondergaan. Niet alleen remmen die uitgebreide risicoanalyses de introductie, het gevolg is ook dat weinig bedrijven het zich kunnen veroorloven om gentechplanten te ontwikkelen en te introduceren: de ontwikkelingskosten zijn simpelweg te hoog om te dragen. Het resultaat van de invoering van deze excessieve procedures is dat er maar enkele spelers op de genetisch gemodificeerde zadenmarkt zijn. Het is cynisch dat juist datgene waar milieuorganisaties altijd zo tegen ageren – de monopoliepositie van de grote agrochemiebedrijven – in de hand wordt gewerkt door hun acties en lobby zelf. Het gevolg van die monopoliepositie is een hoge prijs en een slechte bereikbaarheid van de zaden voor boeren in ontwikkelingslanden. De bedrijven met de grootste marktposities op de zadenmarkt bedienen zich van agressieve verkooptechnieken, die maar weinig bijdragen aan de verlichting van armoede en honger in ontwikkelingslanden. Het is jammer dat de milieuorganisaties bedrijfsvoering en biotechnologische techniek niet uit elkaar kunnen houden, want hun strijd tegen sommige zaadgiganten zelf valt te billijken. Zo verplicht het Canadese Monsanto bijvoorbeeld boeren die hun zaden kopen een contract te tekenen dat ze elk jaar een nieuwe lading aanschaffen. Dat is voor westerse boeren niet zo’n probleem – zij zaaien meestal jaarlijks nieuwe zaden. De meer traditionele praktijken in ontwikkelingslanden zijn echter nog gebaseerd op het achterhouden van zaden van de vorige oogst om die opnieuw in te zaaien. Monsanto verstoort met hun bepalingen dus de traditionele werkwijze van de boeren, en maakt ze afhankelijk van hun product. Volgens Monsanto verdedigen ze daarmee hun eigendom en dat is in beginsel hun goed recht. Patenten zijn er niet voor niets. Ook varianten die ontwikkeld zijn door middel van kruisen zijn onderhevig aan octrooirecht. Zonder dit recht zou innovatie nog veel trager lopen dan dat het nu al doet. Het zou echter wel eens nuttig kunnen zijn om stil te staan bij de vraag of nakomelingen van een gepatenteerd zaad aan dezelfde rechten onderhevig moeten zijn. Mag je boeren verbieden om ‘tweedegeneratiezaden’ te zaaien, omdat de ‘ouders’ daarvan gepatenteerd waren? Patent op leven Die discussie valt binnen de grotere vraag over in hoeverre leven te patenteren valt. Het eerste patent op leven werd al in 1906 afgegeven op adrenaline: overigens alleen op de geisoleerde variant en niet zolang het nog in het lichaam zit. De opkomst van genetica in de jaren ’90 van de vorige eeuw en de daaropvolgende massapatentering van genen (20% van het menselijke arsenaal aan genen is onderdeel van een octrooi), heeft echter een brede ethische discussie over de wenselijkheid van octrooiering van leven aangewakkerd. De discussie bereikte vorig jaar een hoogtepunt met de rechtszaak tussen het Amerikaanse biotechnologiebedrijf Myriad Genetics en een consortium artsen en onderzoekers. Myriad Genetics bezit de rechten op de bekende borstkanker veroorzakende genen brca1 en brca2, en elk bedrijf dat een diagnostische test op die genen ontwikkeld moet daarvoor een licentiebedrag aan het Amerikaanse bedrijf betalen. Vorig jaar verwierp een Amerikaanse rechtbank het patent, omdat ‘dna onderdeel is van de wetmatigheid van de natuur.’ In juli 2011 werd deze uitspraak echter nietig verklaard door het hooggerechtshof. De verwachting is dat er nog meer rechtszaken zullen worden uitgevochten, waardoor de status van patent op leven vooralsnog in het ongewisse blijft. Ook in de plantenbiotechnologie zijn er ontwikkelingen die het bezit op leven aan banden legt. Zo zijn er verschillende landen, waaronder India en Brazilie, die de terminatortechniek verboden hebben. Met die techniek werd het mogelijk om planten te ontwikkelen waarvan de zaden sowieso niet konden ontkiemen, waardoor afhankelijkheid werd afgedwongen. De huidige contracten zijn een alternatief om dat alsnog te doen. Een versoepeling van het patentrecht op leven zou een eerste stap in de goede richting zijn om betere bereikbaarheid van zaden voor ontwikkelingslanden te faciliteren: boeren die eenmaal een lichting hebben gekocht, zouden mogen doorzaaien (en kweken) met nakomelingen van hun eerste zaden. Het initiele patentrecht moet wel blijven bestaan: zaadbedrijven heb het goed recht om hun miljoeneninvestering terug te verdienen, helemaal nu de kosten om varianten te ontwikkelen zo hoog zijn. Boeren zouden bovendien hun tweedegeneratiezaden niet mogen verkopen aan andere boeren: dat zou de doodsteek zijn voor zaadproducenten. Een tweede manier is het verlagen van de zaadprijzen door het terugdraaien van de wurgende invloed van milieuorganisaties op de vereiste risicoanalyses. De ontwikkelingskosten kunnen flink naar beneden als er geen disproportionele risicoanalyses meer verplicht zouden worden gesteld. Een korter en makkelijker introductietraject zal de prijs aanzienlijk doen dalen. Een derde manier behelst simpelweg liefdadigheid. Hightech-technologie is helaas a priori een dure aangelegenheid. Net als bij medicijnen, is de bereikbaarheid vaak afhankelijk van geld van donoren. Als universiteiten, andere kennisinstellingen of particulieren met behulp van charitatief geld, genetische varianten kunnen ontwikkelen, kunnen die goedkoper op de markt worden gebracht. Een soort Bill and Melinda Gates Foundation voor gentech is onmisbaar willen ontwikkelingslanden maximaal de vruchten kunnen plukken van de huidige biotechnologische mogelijkheden.   Hidde Boersma is gepromoveerd moleculair bioloog en freelance wetenschapsjournalist.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2011: De politiek van het eten en is te vinden bij de onderwerpen ethiek, technologie en wetenschap.