Isaiah Berlin (1909-1997)

Het idee dat vrijheid slechts laissez-faire is, wordt door progressief-liberalen geschaard onder het gepasseerde station van klassiek liberalisme. Overheidsingrijpen is soms nodig om vrijheid tot ontplooiing te laten komen. Het is daarom ironisch dat vrijheidsdenker en ontwikkelaar van een visie op het concept van positieve vrijheid Isaiah Berlin vanuit linkse hoek de kritiek kreeg te veel op laissez-faire te vertrouwen. Uit rechtse hoek kreeg hij het verwijt geen moreel kompas te hebben. Terechte kritiek, of een verkeerde interpretatie?

Door Jurre Honkoop

Isaiah Berlin werd geboren op 6 juni 1909 in Riga. Door zijn Joodse komaf had hij geen toegang tot scholing onder het tsaristisch bewind. Wel kwam zijn vader, een houthandelaar, uit een lange lijn rabbi's en academici en kreeg de kleine Isaiah van huis uit een kritische houding mee. Als een reactie op groeiend antisemitisme in Riga, verhuisde de familie Berlin naar Petrograd, Rusland, waar hij getuige was van de februari- en oktoberrevoluties van 1917; gewelddadige gebeurtenissen die zijn gedachten over politiek en vrijheid zouden vormen. De familie wist, ondanks de revoluties en onrust in Rusland redelijk welvarend te leven. Zo welvarend zelfs dat ze van hun spaargeld konden vluchten naar Londen.

Na afgewezen te zijn bij Balliol College Oxford door “gebrek aan niveau”, wist Berlin een studiebeurs binnen te slepen bij Corpus Christi College, waar hij in 1928 een graad verwierf in Klassieke talen, alvorens een tweede studie Politics, Philosophy and Economics te doen. In zijn werk focuste Berlin zich op ideeëngeschiedenis, zoals bijvoorbeeld in zijn boek Karl Marx: His Life and Environment. Ook schreef hij over het spanningsveld tussen Verlicht optimisme en “saaie uniformiteit” en de opkomst van de verzorgingsstaat na de tweede wereldoorlog. Hij propageerde in zijn werk de liberale democratie en balans tussen vrijheid en overheidsingrijpen. In de Tweede Wereldoorlog werkte Berlin voor de British Information Services, waarvoor hij vanuit Amerika de Amerikaanse politiek analyseerde. Tegen het eind van de oorlog verhuisde hij naar de Soviet-Unie en sprak hij met veroordeelde Russische intellectuelen. Hij pleitte na de oorlog, overtuigd van de noodzakelijkheid van het liberalisme, voor een bredere conceptualisering van vrijheid, zoals in zijn inaugurele rede Two concepts of liberty, later ook verschenen in essayvorm, en schreef over politieke ethiek, vooral redevoerend tegen geweld en vernedering.

Waardenpluralisme 

Één van de fundamenten van Berlin’s politieke filosofie, is wat hij waardenpluralisme noemde: het geloof dat er meerdere waarden zijn, dat niet alle mensen en culturen dezelfde waarden onderschrijven of nastreven, en dat die waarden niet altijd met elkaar verenigbaar zijn. Wel zijn mensen in staat om elkaar te begrijpen, zelfs als zij niet dezelfde waarden onderschrijven. Waarden zijn in deze zin objectief en niet slechts hersenspinsels van individuen. Een liberaal kan begrijpen waarom een christendemocraat tegen abortus is en vice versa. Hij stelt hierbij dat waarden “onvergelijkbaar” zijn, iets dat hem op veel kritiek kwam te staan.

Zo ageerde politiek-filosoof Leo Strauss in 1961 dat het waardenpluralisme, zoals Berlin dit beschreef, niets anders was dan relativisme, het geloof dat overtuigingen relatief zijn en er geen definitief moreel oordeel kan worden geveld.1 Als waarden niet vergelijkbaar zijn, hoe kunnen we dan morele debatten voeren? Conservatief filosoof Roger Scruton stelde in 1989 dat Berlin’s waardenpluralisme een overschot aan morele tolerantie ten gevolge zou hebben.2 Berlin’s weigering zich sterk anti-communistisch uit te spreken droeg bij aan dit beeld. Scruton noemde hem zelfs hypocriet.

In Four essays on liberty, The crooked timber of humanity en in zijn laatste essay, waarvan postuum een deel naamloos werd gepubliceerd in de New York Review of Books, beantwoordt Berlin de kritiek en zet hij zich af tegen relativisme, en monisme. Monisme is het geloof dat er uiteindelijk maar één juiste set van waarden is. Die rechtlijnigheid, zo redeneerde Berlin, speelt autocratie in de hand: als er één juiste weg is, maakt het niet uit hoe die juiste weg tot stand komt. Een autocraat bewijst zelfs de publieke zaak een dienst door actie te ondernemen. Als er geen enkele waarheid vast te stellen is, is de vraag of publiek debat dan nog wel nut heeft. Ja, zegt Berlin, want in tegenstelling tot het relativisme, dat gelooft dat overtuigingen relatief zijn en niet te begrijpen voor anderen, geloven pluralisten dat mensen elkaars mening kunnen begrijpen en waarderen, zonder direct dezelfde mening te onderschrijven. Debat leidt hierdoor op z’n minst tot tolerantie, soms tot begrip en mogelijk zelfs tot verandering van standpunt. De mogelijkheid tot wederzijds begrip maakt pluralisme onmisbaar voor het functioneren van liberale democratieën. Ieder individu kan zijn eigen mening hebben, maar moet de mening van de ander kunnen begrijpen, en tolereren om zo samen tot beslissingen te komen. Waar hij door deze liefde voor het compromis en gebrek aan sterke waardenclaims misschien niet direct progressief of sociaal-liberaal genoemd kan worden, lijkt een verwijt als geuit door Scruton misplaatst.

Positieve en negatieve vrijheid

Pluralisme en een bepaalde vorm van liberalisme gaan bij Berlin hand in hand. Het is dan ook niet opvallend dat zijn tweede preoccupatie het vormen van een opvatting van vrijheid was. Vrijheid neemt in Berlin’s wereldbeeld twee vormen aan, die hij uitwerkt in zijn lezing Two concepts of liberty: negatieve en positieve vrijheid. De termen zijn niet door Berlin gemunt. Zo liet hij zich onder andere inspireren door de Franse filosoof Benjamin Constant, die een vergelijkbaar onderscheid maakt in zijn De la liberté des Anciens comparée à celle des Modernes3 (1819). Tegenwoordig wordt het verschil vaak teruggebracht tot het verschil tussen “vrijheid van” en “vrijheid om”.

Berlin poneerde negatieve vrijheid als de afwezigheid van barrières of de interventie van anderen bij het bereiken van een doel. Positieve vrijheid beslaat zowel het vermogen om zelfgestelde doelen na te jagen, als het gebrek aan afhankelijkheid van anderen en het vermogen tot zelfontplooiing zonder “hulp” van anderen. De twee spreken elkaar soms tegen. Leerplicht kan mensen helpen hun zelfgestelde doelen te bereiken en dus positieve vrijheid opleveren, waar het mensen een verplichting oplegt en dus negatieve vrijheid wegneemt. Berlin wordt vaak bekritiseerd om zijn kanttekeningen bij positieve vrijheid, die anderen het idee gaven dat hij het concept geen warm hart toedroeg en in plaats daarvan negatieve vrijheid en laissez-faire nastrevenswaardig vond. Positieve vrijheid, in den extremen, zou namelijk een paradox opleveren: het zou kunnen leiden tot misbruik van macht om mensen tot ontplooiing te “dwingen”; Een soort Verlicht paternalisme dat meent mensen te kunnen vertellen hoe ze ‘vrij’ moeten leven.

Berlin’s analyse van Rousseau’s concept van de algemene wil kan dienen als illustratie van de perverse kant van positieve vrijheid. Rousseau, in Berlin’s lezing, dacht dat burgers pas echt autonoom konden zijn als ze zich schikten naar de algemene wil en daarmee handelden in algemeen belang. De algemene wil was dus niet een optelsom van egocentrische verlangens, maar eerder een ideaalbeeld van wat mensen zouden moeten willen als zij niet egocentrisch zouden redeneren. Deze lezing laat ruimte open voor een Verlicht despoot of goedgezind dictator om te bepalen wat zijn volk zou moeten willen.

Het feit dat Berlin niet afwijzend stond tegenover positieve vrijheid blijkt ook uit zijn uitspraken over de Amerikaanse president Roosevelt. Zo bedeelt hij Roosevelt de verdienste toe de verzorgingsstaat algemeen geaccepteerd te hebben gemaakt, zelfs onder de meest conservatieve politici. Dit door zijn New Deal en de daaruit volgende grotere rol van de overheid en normen omtrent bescherming van armen.Verder zou hij hebben laten zien dat sociale rechtvaardigheid en individuele vrijheid verenigbaar zijn. Negatieve vrijheid diende dus ook aangevuld te worden met sociale rechtvaardigheid om niet uit te monden in excessen, zoals uitbuiting in een onbeteugeld kapitalistisch systeem. Later had Berlin spijt dat hij zijn kritieken op onverdunde negatieve vrijheid niet zo uitgebreid op papier had gezet.

Balans 

Berlin’s pleidooien voor pluralisme en een balans tussen vrijheden, delen het geloof dat vrijheid om te denken en kiezen essentieel is voor vooruitgang en dat een basisniveau van negatieve vrijheid, gecombineerd met ontplooiingsmogelijkheden, tolerantie en wederzijds begrip de mens moet beschermen tegen radicale veranderingen. Om deze vrijheid te kunnen laten bestaan moeten bepaalde basale waarden, –hij noemt ze in zijn boek Four essays on liberty “empirische algemeenheden”– worden gewaarborgd. Zonder deze condities zouden mensen verzeild raken in “collectieve middelmatigheid”, een concept dat al werd geïntroduceerd door John Stuart Mill, en niet meer echt “mens” kunnen zijn.

Waar Berlin, ontwikkelaar van een visie op het concept positieve vrijheid inderdaad waarschuwt voor hetzelfde concept in extremis, lijkt hij eerder een lans te breken voor een politiek systeem van onafgebroken zoeken naar consensus, tolerantie en een diversiteit aan opvattingen, dan voor laissez-faire. Een bepaald basisniveau van negatieve vrijheid lijkt onmisbaar te zijn voor een liberale democratie, maar hierbuiten is Berlin weinig normatief over de balans die tussen vrijheden moet bestaan. Hij maakt nauwelijks moralistische claims, maar stelt wel dat bepaalde waarden haast gemeengoed zijn. Zijn werk is doordrenkt van het vertrouwen in het individu, ook als dit de vrijheid tot het maken van fouten betreft. Noch “extremist”, noch “relativist” beschrijft Isaiah Berlin accuraat. Wel geeft hij ruimte aan het meningsverschil en waakt hij voor opgelegde ontplooiing.

Jurre Honkoop is stagiair bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting en studeerde Governance, Economics & Development aan het Leiden University College.

Voetnoten

  • 1Strauss, Leo, 1961, ‘Relativism’, in Relativism and the Study of Man, H. Schoeck and J. Wiggins (eds.), Princeton: Van Nostrand.
  • 2Scruton, Roger, 1989, ‘Freedom’s Cautious Defender: Roger Scruton assesses the work of Sir Isaiah Berlin, 80 on Tuesday [6 June]’, The Times, [Saturday] 3 June, 10.
  • 3NL: Over de vrijheid van de antieken vergeleken met die van de modernen.