Inburgering als beschavingsoffensief

Met de inburgeringstoets probeert de overheid nieuwkomers in het keurslijf van ‘onze beschaving’ te dwingen, meent Han Entzinger. Zo’n toets zou zich moeten beperken tot feitelijke kennis over de Nederlandse samenleving. “Stel, je ziet twee mannen elkaar in de openbare ruimte zoenen. Wat zou je doen? (a) Loop je op ze af en zeg je dat je daarvan niet bent gediend? (b) Loop je op ze af en sla je ze in elkaar? (c) Of doe je net of je neus bloedt en loop je weg?” Dit is geen citaat uit een oud boekje met richtlijnen voor omgang met homoseksualiteit, maar een serieuze meerkeuzevraag, gesteld in het inburgeringsexamen voor nieuwe Nederlanders. Ik heb zelf die vraag moeten beantwoorden toen ik eens was uitgenodigd een proefexamen te maken.  INBURGERING IS in zekere zin de ultieme vorm van beschaving. Althans, dat is het in de loop van de jaren geworden. Bij de introductie, zo’n twintig jaar geleden, was de verplichte inburgering – met examen – vooral bedoeld om migranten te helpen bij het leren van het Nederlands en om hen wegwijs te maken in de Nederlandse samenleving. Als tegenprestatie zou de overheid dan zorgen voor een toereikend aanbod aan cursussen van goede kwaliteit. Inburgering was daarmee min of meer vergelijkbaar met de leerplicht, maar dan voor volwassenen die eerder in hun leven te weinig kansen hadden gehad. Geleidelijk echter zijn de doelstellingen van de inburgering verschoven. De inburgeringstoets heeft steeds meer het karakter gekregen van een toelatingsexamen tot de Nederlandse samenleving. Slaag je binnen drie jaar na je aankomst in Nederland, dan maak je aanspraak op een permanente verblijfstitel. Maar als je zakt of in het geheel niet voor het examen opgaat, ben je gedoemd tot het voortdurend verlengen van je tijdelijke verblijfstitel. Dat is een kostbare zaak, zeker als je een gezin hebt dat meerdere personen omvat. Bovendien kan je ook nog een boete worden opgelegd van maximaal 1.250 euro, elke twee jaar opnieuw zolang je het felbegeerde papiertje nog niet hebt behaald. Onlangs meldde verantwoordelijk minister Asscher aan de Tweede Kamer dat de helft van de nieuwkomers die in het eerste kwartaal van 2013 inburgeringsplichtig werden, niet tijdig voor de toets is geslaagd. Het betreft meer dan vijfhonderd mensen, vooral ex-asielzoekers, maar ook gezinsmigranten. Als deze trend zich voortzet, zullen aan het eind van dit jaar ongeveer 5.000 nieuwkomers niet zijn geslaagd. Nadien zal dit aantal snel verder groeien, want in 2014 en 2015 waren er veel meer nieuwkomers dan in 2013. EEN BELANGRIJKE OORZAAK van deze ver bij de verwachtingen achterblijvende resultaten is dat nieuwkomers sinds 2013 zelf verantwoordelijk zijn voor hun voorbereiding op de inburgeringstoets. De begeleidende en adviserende rol die gemeenten tot dan toe vervulden, is voorbij. Veel nieuwkomers weten niet hoe ze hun eigen inburgering moeten aanpakken, andere zijn zich onvoldoende bewust van de urgentie hiervan en van de consequenties als het niet tijdig lukt. Nu wordt de soep in de praktijk niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend: er zijn nog maar heel weinig boetes uitgedeeld, en bij mijn weten is nog niemand het land uitgezet na te zijn gezakt voor het inburgeringsexamen. Het is trouwens de vraag of dit niet strijdig zou zijn met diverse internationale verdragen, met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Wel kan, als gezegd, het telkens moeten verlengen van een tijdelijke verblijfstitel aardig in de papieren lopen. HET IS ZEER DE VRAAG of deze strenge vorm van inburgeren wel kan worden gezien als een manier om de nieuwkomer te helpen bij diens orientatie op zijn of haar nieuwe omgeving. De meeste nieuwkomers ervaren de inburgeringstoets  als een extra horde die moet worden genomen vooraleer men zich hier defi nitief mag vestigen. Daarbij spelen niet alleen de afschrikwekkende sancties een rol, maar ook het feit dat bij de toetsing van kennis over de Nederlandse samenleving naar zaken wordt gevraagd die de gemiddelde autochtone Nederlander vaak niet weet, en zeker niet paraat heeft. Weet u precies wat u moet doen als u onverhoopt werkloos mocht worden? Weet u of, en zo ja, onder welke voorwaarden u in aanmerking komt voor een woningwetwoning? Weet u nog precies van wanneer tot wanneer de Tachtigjarige Oorlog plaatsvond? Dit zijn zaken die we tegenwoordig op het internet opzoeken als we ze nodig hebben. Geen wonder dat veel Nederlanders die een proefexamen inburgering maken – ook die zijn op internet te vinden! – daarvoor zakken. Inburgeraars moeten het allemaal uit hun hoofd weten en er meerkeuzevragen over kunnen beantwoorden.  MAAR HET GAAT VERDER dan dat. Er kan ook gevraagd worden naar zaken met een sterk normatief karakter. Zoals we al zagen, worden thema’s als homoseksualiteit, die bij veel inburgeraars gevoelig liggen, daarbij niet uit de weg gegaan. Maar de inburgeraar kan ook worden gevraagd wat te doen als de buurvrouw een kind heeft gekregen, hoe laat hij of zij bij iemand op de koffie kan gaan, of hoe om te gaan met rooms-katholieke buren (sic!). Veel van deze vragen laten zich niet op eenduidige wijze beantwoorden: vaak ben je geneigd te zeggen “dat hangt ervan af ”. Helaas kunnen de opstellers van de toets dat niet goedkeuren. Zij verwachten een duidelijke keuze voor een van de antwoordmogelijkheden. Meestal komt dat neer op ‘vriendelijk, doch op enige afstand’ en/of ‘de confrontatie met u onwelgevallige zaken mijden’. Kennelijk is dat wat de Nederlandse overheid beschouwt als de ideale gedragsregels zoals die aan nieuwkomers moeten worden bijgebracht. Veel inburgeraars weten dat, en met enige oefening lukt het hun meestal wel het ‘juiste’ – dat wil zeggen: het door de opstellers van de toets als juist beoordeelde – antwoord aan te kruisen. Toch is de vraag legitiem of het wel tot de taken van de overheid behoort om nieuwkomers op deze wijze in het keurslijf te dwingen van wat zij kennelijk als ‘de Nederlandse beschaving’ ziet. Wordt zo niet te gemakkelijk voorbijgegaan aan de grote varieteit aan gedragingen die we in Nederland kennen? Op het platteland ga je anders met je buren om dan in de grote stad; in een volkswijk anders dan in een villawijk; en uiteraard spelen opleidingsniveau en leeftijd ook een rol. HET ZOU DAAROM veel verstandiger zijn als de overheid zich bij de inburgeringstoets beperkt tot het vragen naar simpele feitelijkheden, zoals basiskennis van topografie, geschiedenis en staatsinrichting, inclusief elementaire wetskennis. In alle andere landen van West-Europa gaat men niet verder dan deze vormen van ‘beschaving’. Waarom is het nodig daarover in Nederland nog een zware morele saus te gieten met een overduidelijk burgerlijke middenklassesmaak?   Han Entzinger is hoogleraar migratie- en integratiestudies aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is tevens lid van de redactieraad van idee.