Hoe moet het nu verder met het Rusland van Poetin?
Lees hier het pdf van dit artikel.
Met de oplopende spanning tussen de EU en Rusland wordt ook de roep om een helder buitenlands beleid ten aanzien van Rusland steeds luider. Zo wordt de Europese gas- en olieafhankelijkheid van Rusland gehekeld in de context van de Oekraïnecrisis. Maar hoe nu verder? Het is tijd voor een fundamentele heroverweging van ons beleid ten aanzien van het Rusland van Poetin.
Door Herman Schaper
De politiek van de westerse landen ten aanzien van Rusland na het eind van de Koude Oorlog en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was een mengeling van optimisme en desinteresse. Optimisme over de mogelijkheden van binnenlandse hervormingen in Rusland op basis van westerse politieke en economische grondbeginselen. Desinteresse als gevolg van de politieke instabiliteit en economische problemen van Rusland in de jaren 90. Deze leidden tot een enigszins neerbuigende houding ten opzichte van Rusland; een “lost case”, een derdewereldland met kernwapens, dat dreef op gas- en olie-inkomsten. Bij Poetin is na zijn aantreden in 2000 een groeiende ergernis te bespeuren over deze houding van de westerse landen. Dit mondde uit in de overtuiging dat het westen – en dan vooral de VS – niet bereid is rekening te houden met Russische opvattingen en belangen. Zijn buitenlandse politiek richtte zich daarom op herstel van de Russische positie als een internationaal erkende grote mogendheid met wereldwijde belangen en verantwoordelijkheden. Dat betekende in eerste instantie nog niet per definitie een anti-westerse koers. Zo betoogde Poetin in zijn speech voor de Doema in 2005 dat Rusland zich ontwikkelde tot een vrije en democratische staat met Europese waarden, maar wel met behoud van de soevereiniteit van de staat. In de praktijk bleek dit laatste echter bepalender te zijn, en Poetin nam steeds meer afstand van de Westerse hervormingsagenda. In concreto betekende dit een steeds meer autoritaire staat en een groeiende inperking van vrijheden voor media, NGO’s en andersdenkenden. De Russische internationale opstelling werd daarnaast steeds assertiever, met name nadat Poetin in 2012 voor de derde maal was aangetreden als president. De confrontatie spitste zich toe op de in 1991 onafhankelijk geworden landen op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie. In zijn speech tot de Doema in 2005 noemde Poetin de instorting van de Sovjet-Unie de grootste geopolitieke ramp van de 20e eeuw. Deze heeft ertoe geleid dat 25 miljoen Russen op het grondgebied van de onafhankelijk geworden buurlanden van Rusland wonen. Tegelijkertijd vormen deze Russische en Russischtalige minderheden een instrument voor de Russische buitenlandse politiek, aangezien Moskou zichzelf het recht heeft toegekend – bij een door de Doema aangenomen wet – om in andere landen in te grijpen ter bescherming van deze minderheden, zoals is gebeurd in Oekraïne. De directe aanleiding daarvoor was niet het optreden van de NAVO, de traditionele boeman van Moskou, maar dat van de EU, lange tijd door de Russen afgedaan als politiek weinig relevant. De verhouding van Rusland met de EU was sinds 1997 gebaseerd op een Partnerschap en Samenwerking Overeenkomst. Aan de in 2003 door de EU gelanceerde Europese Nabuurschap Politiek (ENP) wilde Moskou niet deelnemen omdat het niet op dezelfde voet geplaatst wilde worden als de “smaller Eastern European or South Caucasus countries striving for EU-membership.” “Russia is neither a subject or an object of the European Neighbourhood Policy”, zo verklaarde de Russische vertegenwoordiger bij de EU. Bovendien verwachtte Moskou niet veel van het ENP aangezien deze zich zowel richtte op oostelijke als zuidelijke buren van de EU, een groep van grote en kleine landen met een zeer uiteenlopende economische, historische en culturele achtergrond die op een hoop werden gegooid. Een “one size fits all” aanpak, die een zeker Brussels autisme weerspiegelde. De Russische reactie op het in 2008 door Polen en Zweden gelanceerde initiatief van een versterkt samenwerkingskader met de oosterburen van de EU (Wit-Rusland, Oekraïne, Moldavië, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan) was nog negatiever. Hoewel het Oostelijk Partnerschap niet onmiddellijk concrete hervormingen opleverde die de individuele landen dichter bij het Europese model van een functionerende markteconomie en democratische rechtstaat bracht, betekende de versterkte EU-inzet wel meer concurrentie met wat Rusland voor deze landen in gedachten had. In de EU brak dat laatste besef maar geleidelijk door. Nog in het voorjaar van 2014, ten tijde van de snel oplopende spanning tussen de EU en Rusland, bleek dat het voor een aantal landen – vooral de zuidelijke lidstaten – een nieuwe en weinig welkome gedachte was dat de verhouding met Rusland naast samenwerking werd getekend door geopolitieke concurrentie. Voor een deel hing dat samen met economische belangen. Voor een ander deel omdat de zuidelijke lidstaten zich eerst en vooral zorgen maakten over de conflicten en instabiliteit in de Middellandse Zee-regio. In dat licht is het in feite opmerkelijk dat de EU in reactie op Ruslands militaire interventie in Oekraïne vrij snel tot een tamelijk krachtige reactie is gekomen, in de vorm van een reeks steeds scherpere economische sancties. Drie mythes zijn het afgelopen jaar ontmaskerd:- een EU met 28 lidstaten zou het nooit eens worden over harde maatregelen tegen Rusland: integendeel, dat is met de sancties wel degelijk gebeurd;
- Duitsland zou de bijzondere relatie met Rusland niet willen belasten en op de rem staan bij harde maatregelen: integendeel, Bondskanselier Merkel liep voorop bij de besluitvorming over de sancties;
- sancties zijn niet effectief: integendeel, zij vormen een zware belasting van de Russische economie.