Het westerse probleem met autoriteit en leiderschap

Lees hier het pdf van dit artikel. Onze huidige samenleving heeft een wat ongemakkelijke verhouding tot autoriteit en leiderschap, meent de Hongaarse socioloog Frank Furedi. Hoe dat ongemak zich uit en wat de maatschappelijke gevolgen ervan zijn voor onderwijs, politiek en opvoeding, loopt als een rode draad door de boeken van deze dwarsdenker. Door Mark Dyson Terwijl de autoriteit van bepaalde personen of instituties in traditionele samenlevingen als vanzelfsprekend werd ervaren, heeft de moderne westerse samenleving een moeilijk huwelijk met het fenomeen autoriteit. Enerzijds is onze maatschappij gebouwd op het uitgangspunt van individuele vrijheid, waardoor elke vorm van autoriteit over het individu met wantrouwen bekeken moet worden. Anderzijds is er het besef dat autoriteit niet volledig afgeschaft kan worden, omdat autoriteit nodig is voor een zekere mate van orde en veiligheid die weer noodzakelijk is voor individuele vrijheid. De ongemakkelijke houding tegenover de uitoefening van autoriteit uit zich dan ook niet in een volledig afwijzen ervan; tegenstrijdig genoeg is er ook een duidelijke roep om méér uitoefening van gezag. In zijn befaamde werk Culture of Fear (1997) verkent Furedi de tendens om bij elke misstand (of het risico daarop) te onderzoeken wie ervoor verantwoordelijk is, en welke maatregelen en voorschriften nodig zijn om de bedreiging te verkleinen. Niet alleen bij nationale rampen zoals terreuraanslagen, maar ook bij misstanden in de interpersoonlijke sfeer. Criminaliteit, overlast in de openbare ruimte of huiselijk geweld wordt regelmatig beschouwd als het falen van de overheid, en als reden om de vrijheid van mensen te beperken (Furedi, 2009). Kenmerkend voor de westerse houding tegen-over autoriteit is dan ook de contradictie dat we steeds meer van autoriteit verwachten, maar tevens steeds minder van haar accepteren, met als gevolg een permanente teleurstelling in haar functioneren en dus verdere uitholling van haar legitimiteit. Hoe is deze problematische houding ten opzichte van autoriteit ontstaan en wat is er aan te doen? Furedi stelt dat het diep in de fundamenten van onze samenleving ligt verankerd: ‘Modern western society is itself a product of a revolt against traditional authority’. Vanaf de achttiende eeuw hebben liberale denkers burgers met succes bevrijd van de ‘willekeurige’ heerschappij van religie en traditie, en in hun voetsporen zijn onze politieke stelsels gebaseerd op het bedwingen van autoritaire heersers. Vrijheid en autoriteit worden sinds-dien voornamelijk beschouwd als tegenpolen, waarbij het ideaal van het eerste zoveel mogelijk beschermd moet worden tegen de dreiging van het laatste (Furedi, 2013, p. 273). Oude ideeën over de ordening van de samenleving, die autoritaire relaties een natuurlijke legitimiteit gaven, werden daarbij ontmaskerd als willekeurig. De maatschappelijke ordening op basis van religie werd ondermijnd door voortschrijdende kennis en gebrek aan religieuze eenheid; ook respect voor tradities volstaat niet langer om de autoriteit van traditionele machthebbers te legitimeren. De stelling dat autoriteiten gehoorzaamd dienen te worden, omdat zij nu eenmaal altijd gehoorzaamd werden, verliest in ons moderne rationeel-wetenschappelijke wereldbeeld alle betekenis. Maar hoewel het moderne politieke denken de oude autoriteiten van hun legitimiteit heeft ontdaan, is het niet geslaagd in de creatie van een even sterk alternatief. Vanuit de liberale focus op het individu zou alle vorm van autoriteit het liefst direct moeten verdwijnen, maar sinds de filosoof Thomas Hobbes is de gedachte breed geaccepteerd dat autoriteit een inherent onderdeel is (en moet zijn) van elke sociale structuur. Individuen zullen immers niet altijd automatisch morele keuzes maken en bovendien onderling van mening verschillen over wat deze morele keuzes zijn. De noodzaak van een gezag dat een zekere mate van orde afdwingt en inviduen bescherming biedt tegen anderen, is daarom ook vanuit liberaal oogpunt noodzakelijk om de feitelijke vrijheid van een individu te kunnen garanderen. Maar los van dit politieke agument is autoriteit inherent aan sociale relaties. Ook in de natuurlijke staat is er sprake van autoriteit van ouders over hun kinderen, van kennis over onwetendheid en kunde over onkunde. Legitiem of niet: autoriteit is dus een gegeven feit dat van nature in elke menselijke relatie verweven is, maar pas werd geproblematiseerd toen het liberalisme haar als geïsoleerd fenomeen ging beschouwen. Het liberale politieke denken heeft autoriteit dus van haar legitimiteit beroofd, zonder haar noodzakelijkheid te ontkennen. Sinds Hobbes zit het liberalisme vast aan een negatieve legitimering van het fenomeen autoriteit: het is een nood-zakelijk kwaad zonder enige legitieme grond, dat zich alleen laat rechtvaardigen door de stelling dat het ontbreken ervan nog veel erger zou zijn (Furedi, 2013, p. 335). Maar welke vorm dient die autoriteit te hebben? Wie mag haar uitoefenen en waar liggen de grenzen? Die vragen laat Hobbes open, genoegen nemend met het feit dat we dankzij autoriteit over zulke vragen kunnen discussiëren zonder elkaar de hersens in te slaan. Furedi stelt dat de pogingen die sindsdien zijn ondernomen om de natuurlijke legitimiteit van autoriteit te herstellen, er niet in slagen het fundament te bieden dat religie en traditie voorheen boden. Liberalen hebben getracht autoriteit te rechtvaardigen op basis van publieke opinie, oftewel de vrijwillige instemming van individuen met een leider die zij als legitiem erkennen. Dit bleek echter een wankele basis, vanwege het vermogen van leiders om de publieke opinie te beïnvloeden, de grilligheid van de mening van het volk en bovendien de abstractie van het begrip publieke opinie. Zeker met een focus op het individu blijkt ‘het volk’ bij nadere studie immers een diffuse massa individuen met tegenstrijdige standpunten. Succesvoller was de poging om autoriteit te recht-vaardigen op instrumenteel-wetenschappelijke basis. Het optimisme over voortschrijdend wetenschappelijk inzicht in sociologie en psychologie leidde tot het idee dat autoritaire instituties en maatregelen rationeel te rechtvaardigen waren met wetenschappelijke argumenten. Hoewel ‘[scientific authority] is the one form of authorisation that is still left standing’, is het een magere basis voor legitieme autoriteit. Wetenschap zelf biedt immers geen bindende moraal: het vertelt wellicht hoe je een uitkomst kunt bereiken, maar zegt niets over welke uitkomst te prefereren is. Bovendien is wetenschap fundamenteel sceptisch over de eigen claims, waardoor autoriteit gebaseerd op kennis tevens de argumenten biedt om die huidige kennis als twijfelachtig te bestempelen. Oftewel: met de toegenomen kennis van vandaag verliezen veel maatregelen gebaseerd op de kennis van gister-en hun legitieme onderbouwing. Instrumenteel-wetenschappelijke autoriteit biedt daarom nooit de eeuwig legitieme status of de emotionele binding tussen subject en gezaghebber die de tradi-tionele of religieuze rechtvaardigingen konden verschaffen (Furedi, 2013, p.397 – 401). Vandaag zitten we nog steeds in het tijdperk waar politieke theorie, filosofie en sociologie ‘[are] trou-bled by [their] failure to discover in the modern era the foundational resources for validating authority’. (Furedi, 2013, p. 323). De dominante rechtvaar-diging voor autoriteit in onze maatschappij is dan ook zuiver instrumenteel: bij gebrek aan een inherente rechtvaardigheid, wordt autoriteit alleen geaccepteerd zolang het ons welzijn bevordert. Dit geeft echter een geheel andere definitie aan autoriteit dan de traditionele: waar het gezag van de autoriteit voorheen als vanzelfsprekend werd beschouwd, voortvloeiend uit natuurlijke relaties die geen onderbouwing behoeven, dient zij zich nu permanent te rechtvaardigen. Hierin ligt de wortel van onze ambigue houding ten op-zichte van autoriteit. Want de vraag wanneer autoriteit voldoende welzijn biedt om zichzelf te legitimeren, blijft open. Dat dit welzijn een rekbaar begrip is, blijkt uit Furedi’s observatie dat de overheid aansprakelijk wordt gehouden voor veel zaken die voorheen werden beschouwd als tegenslagen die bij het leven horen (Furedi, 2007, p. 39-46). Van de uitbraak van dodelijke ziektes tot criminaliteit of economische achteruitgang; elke aantasting van ons welzijn ondermijnt de autoriteit van een overheid die dit eventueel had kunnen voorkomen. Ook de door Furedi geconstateerde gezagscrisis in het onderwijs is gebaseerd op de neiging om onderwijs te beschouwen als oplossing voor steeds meer maatschappelijke misstanden, terwijl er steeds harder getwijfeld wordt aan het vermogen om kinderen effectief te socialiseren (Furedi, 2011, p.76). De ambigue houding rond autoriteit wordt volgens Furedi extra versterkt door het toenemende individualisme en de daarmee gepaard gaande onthechting van sociale structuren, die leiden tot een gevoel van ontheemding en een algemeen gevoel van angst en onzekerheid. ‘In een wereld vol gevaarlijke onbekenden is het lastig iemand te vertrouwen. […] Intermenselijke relaties, zelfs tussen mensen die in dezelfde buurt of gemeenschap wonen, worden gekenmerkt door een gebrek aan duidelijkheid over het verwachte gedrag. In zulke omstandigheden wordt onvermijdelijk de vraag gesteld: "Waar zijn ze wel niet toe in staat?"’ (Furedi, 2006, p. 193). Die angst en ontheemding versterkt de roep om een sterke autoriteit die zekerheid en bescherming biedt. Belangrijk om te beseffen is dat Furedi’s problematisering van autoriteit zich niet beperkt tot het politieke domein, maar tot alle menselijke relaties. In Wasted (2009) gaat hij diep in op de gevolgen van het onderwijs, waar het vermogen van docenten om het welzijn van de leerling te bevorderen aan permanente scepsis onderhevig is. Dit gaat verder dan de vraag of de betreffende docent competent genoeg is, maar twijfelt aan het hele uitgangspunt dat kinderen onder auto-riteit van volwassenen moeten staan. Experimentele onderwijsvormen die uitgaan van de ontwikkelingskracht van het kind, dat niet geremd moet worden door de verboden en instructies van een docent, zijn hier een voorbeeld van. De ondermijning van gezag van oudere generaties over de jeugd is volgens Furedi kenmerkend voor een maatschappij die de zegeningen van vooruitgang meer waardeert dan de bindende rol van tradities, wat het idee ondermijnt dat de ‘oude’ kennis van volwassenen per definitie een gezaghebbende status verleent over de jeugd (Furedi, 2011. P. 19-25). Regelmatig verwijst Furedi naar Hannah Arendts observatie van de ‘gradual breakdown of the one form of authority which existed in all historically known societies, the authority of parents over children, of teachers over pupils and, generally of the elders over the young’. (Furedi, 2009). Dat kinderen niet worden gezien als wezens die weerloos en hulpbehoevend ter wereld komen en dus van nature onder autoriteit moeten staan, maar als ‘an oppressed class’, is kenmerkend voor de huidige anti-autoritaire tijdsgeest. Dan rest de vraag hoe deze problematische verhouding met autoriteit verholpen kan worden. Hoe kunnen politici de inherente autoriteit van de overheid vergroten, en hoe kan de samenleving komen tot een algemeen geaccepteerde argumentatie die autoriteit binnen interpersoonlijke relaties legimiteert? Helaas slaagt Furedi beter in het analyseren van het probleem dan in het aanreiken van oplossingen. Uit die analyse blijkt echter dat een simpele oplossing ook niet voorhanden is. Daarvoor is de scepsis tegen het concept autoriteit te fundamenteel geworteld in het westerse beeld van mens en maatschappij. Op basis van Furedi’s analyse is te verwachten dat het ongemak waar elke autoriteitsuitoefening op stuit voorlopig een bijproduct zal blijven van de emancipatie van het individu. Maar wellicht is de vorm van autoriteit die het beste aansluit op dit mensbeeld reeds gevonden: tezamen met de scepsis ten aanzien van traditionele autoriteiten wijst Furedi op de paradoxale opkomst van het vertrouwen in experts. Bij het nemen van beslissingen, zowel persoonlijke, zakelijke als maatschappelijke, vertrouwen burgers en bestuurders steeds meer op de expertise van adviseurs, psychologen, coaches en andere deskundigen die op dat specifieke deelterrein hun autoriteit hebben bewezen. ‘Some denounce all forms of public authority and recognize only the authority of the self. However, the self, too, depends on the instruction and advice on the authority of the therapist and the expert.’ (Furedi, 2009). Het geeft aan dat autoriteit nooit volledig uit het sociale leven te elimineren is. Waar de ene autoriteit verdwijnt, zal een andere vorm ervan opduiken. In deze nieuwe, meer vluchtige en gefragmenteerde vorm van autoriteit vervullen deze kennis-experts de rol die ouders, priesters, koningen of dorpsoudsten voorheen vervulden en waar het individu zichzelf nooit volledig van kan en wil bevrijden: een medemens waar je naartoe kan stappen met de vraag: ‘zeg me wat ik moet doen’.   Mark Dyson is redacteur van Idee.   Bronnen · Furedi, F. (2009). ‘Why is authority always a problem?’ – Thomas Moore lezing, 11 november 2009, De Rode Hoed, Amsterdam. · Furedi, F. (2009). Wasted: Why Education Isn’t Educating. Londen: Continuum International Publishing Group. · Furedi, F. (2013). Authority – A sociological history. Cambridge University Press. · Furedi, F. (2007). Cultuur van angst. Amsterdam: Meulenhoff · Furedi, F. (2011). De terugkeer van het gezag – Waarom kinderen niets meer leren. Amsterdam: Meulenhoff.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2014: Follow the leader, leader, en is te vinden bij het onderwerp leiderschap.