Het Nederlanderschap

Lees hier het pdf van dit artikel. Dè Nederlander bestaat niet, en heeft ook nooit bestaan, meent Joep Leerssen. Toch is ‘de Nederlandse nationale identiteit’ momenteel onderdeel van een heftig politiek debat. Liberalen moeten dit debat niet aan ‘nieuw-rechts’ overlaten, maar moeten een duidelijk eigen geluid laten horen. Het Nederlanderschap moet worden teruggebracht tot zijn glanzende, stralende kernwaarde: die van een rechtsstaat. Door Joep Leerssen Identiteit (een spookwoord, een nevelsliert) heeft een dubbele functie. Het bakent ons af van anderen en creëert continuïteit in ons bestaan door de tijd heen. Niet alleen individuen, ook groepen mensen hebben een identiteit. Maar niet alle groepen. Je kunt groepen verzinnen (‘alle mensen die abrikozenjam lekkerder vinden dan kersenjam’, ‘alle mensen die op 14 januari 2007 zijn bekeurd voor te hard rijden’) die geen identiteit hebben. Wat daarvoor nodig is, is de gewaarwording van identiteit; een identiteitsbesef, een soort zelfherkenning. En die zelfherkenning draait om datgene wat de groep in kwestie als eigenschap deelt: of dat nu het supporterschap van Ajax is, het spreken van de Friese taal, het lidmaatschap van de VPRO of het verkiezen van Apple Mac computers boven Windows pc’s. De lezer beseft dat die eigenschappen elkaar niet hoeven uit te sluiten. Een Fries-sprekende Ajax-fan die lid is van de VPRO en verknocht aan zijn Macbook is een heel bestaanbaar soort iemand. Maar tegelijkertijd Ajax- én Feyenoord-fan te zijn, zowel Fries als Limburgs te spreken, lid te zijn van zowel VPRO als TROS, met een Dell laptop rond te lopen in een Apple Store, dat wringt. Mensen kunnen de meest uiteenlopende eigenschappen, en dus ook groepsidentiteiten, in zich verenigen. Dat is waarom mensen vaak aardiger zijn dan groepen... Sommige groepslidmaatschappen wegen zwaarder dan andere; dat wil zeggen: zo’n identiteitsbesef legt een grotere claim op ons als persoon, en heeft meer te maken met onze plaatsbepaling in het maatschappelijke leven. Het staatsburgerschap, het feit dat je Nederlander bent, is verreweg de belangrijkste groepsidentiteit aangezien het al je burgerrechten en –plichten bepaalt. Een liberaal standpunt ten opzichte van al die groepsidentiteiten zou er eigenlijk een van welwillende desinteresse moeten zijn. Wat je huidskleur, geslacht, geloof, seksuele voorkeur enzovoorts is, is een persoonlijke aangelegenheid, en de staat heeft het al druk genoeg met zaken als ordehandhaving, rechtspraak en overheidsfinanciën om zich ook nog eens dáármee bezig te gaan houden. Hoogstens als conflicten tussen groeperingen de openbare orde bedreigen zal de staat handelend moeten optreden, en dan niet uit sympathie voor deze of gene groepering maar omdat ordehandhaving en conflictregulering nu eenmaal bij het takenpakket van de staat hoort. Op één punt echter is deze serene no-nonsense benadering ontoereikend. In de voorafgaande alinea werden de zaken zo voorgespiegeld alsof de staat een neutrale instantie zou zijn, transcendent zwevend boven, en los van, de groepsaanhankelijkheden van alle belastingbetalers. Het zou mooi zijn als ‘t zo was, en zo is het in het verleden ook wel voorgespiegeld: dat alle groepsidentiteiten ondergeschikt zijn aan de éne supertroefidentiteit van het staatsburgerschap. Vegetariër, veehouder, professor of disco-eigenaar, communist of zwaar gereformeerd, korfballer, kickbokser of hockeyer, Fries of Limburger, kleuter of knar: Nederlanders zijn het allemaal (op de achtergrond hoort u al de positiefzalvende stem van de politicus of voorlichter: ‘samen, met z’n allen’). Maar zo neutraal of transcendent is die superidentiteit van de nationaliteit helemaal niet. Tot diep in de negentiende eeuw waren er religieuze haarscheuren te bespeuren binnen de Europese natiestaten (denk aan de Nederlandse Verzuiling, de Duitse Kulturkampf) en op enkele plekken hebben in de twintigste eeuw burgeroorlogen gewoed onder deels religieuze auspiciën (Noord-Ierland, voormalig Joegoslavië). Etniciteit is een andere identiteit waar de natiestaat niet echt ‘boven’ staat. Denk aan het antisemitisme binnen veel Europese staten, en de racistische onderbouwing van het koloniale bestel van veel landen. En tenslotte was de mondige staatsburger tot diep in de negentiende eeuw een deftige bourgeois, die weinig behoefte voelde om het stemrecht ook aan arbeiders en vrouwen toe te vertrouwen. De staat probeerde die potentiële verdeeldheid binnen de eigen bevolking te sussen door een deugd van ‘vaderlandsliefde’ op te hangen aan een intens gepropageerd nationaal zelfbeeld (denk aan al die standbeelden, schoolplaten, geschiedenislessen en straatnamen uit de periode 1860-1910...) dat vaak vorm kreeg te midden van diverse internationale vijandbeelden. In een moderniserende wereld vol potentiële conflicten werden stabiliteit en identiteit (afbakening ten opzichte van andere nationaliteiten, besef van historische continuïteit) gepropageerd door middel van een canon van vaderlandse common denominators. Krijgt de lezer ook de gewaarwording dat er iets soortgelijks vandaag de dag gaande is? We gaan er voetstoots van uit dat de wereld van de laatste decennia totaal anders is dan het knusse ‘ons-kent-ons’ Europa van vroeger. Dat is een versimpeling. ‘Vroeger’ was helemaal niet zoveel eenduidiger en onproblematischer dan de situatie van vandaag. De Dreyfus-affaire in Frankrijk; de enorme strijd over al dan niet seculier staatsonderwijs, die we in bijna elk Europees land tegenkomen; de totale instabiliteit van landen als Spanje en Ierland en de non-existentie van Polen; de revoluties van 1830 en 1848 en de opkomst van de arbeidersbeweging... onze huidige problemen en onzekerheden verbleken erbij. In feite is een alles overstijgend Nederlanderschap nooit een historische werkelijkheid geweest, behalve dan als ideaal voor een betere toekomst tijdens de bezettingsjaren van 1940-‘45. De tegenoverstelling tussen een knus verleden en een uit-de-hand-lopend heden (Dik Trom tegenover delinquente bromfietsmarokkanen, alsof er nooit nozems, Dijkers, Pleiners en langharig-werkschuwe Damslapers zijn geweest) mag best wat genuanceerd worden. Is het dragen van boerka, bedenkelijk als het is, een ernstiger maatschappelijke probleem dan het routineuze massavandalisme van hordes autochtone, bleke, blonde voetbalsupporters elke zondag? Maar inderdaad, er is wel iets verschoven in de laatste decennia. De nationale identiteit, vroeger eerder een concept dat geacht werd boven de partijen te staan, is een politicum geworden; inzet en troefkaart in een partijpolitiek debat. En met ‘nationale identiteit’ bedoel ik dus dat nationale zelfbeeld zoals dat sinds de late negentiende eeuw werd gecanoniseerd en gepropageerd. De multiculturele, globaliserende werkelijkheid van vandaag de dag boezemt velen de vrees in dat het traditionele Nederlandse zelfbeeld, waardoor Nederlanders geleerd hadden zich te onderscheiden van niet-Nederlanders en te identificeren met hun historische roots, wel eens uit de mode zou kunnen raken, verdrongen door de etnische zelfbeelden van grote nieuwe bevolkingsgroepen. Dat Nederlandse zelfbeeld is bijgevolg in de laatste decennia een icoon geworden van rechtse en/of populistische partijen. Zij zetten zich daarmee af, niet langer tegen andere Europese landen (maar wel soms tegen ‘Europa’ als samenwerkingsverband), en ook niet tegen de Verenigde Staten (toch verreweg de grootste vreemde invloed in onze politiek en cultuur) maar tegen twee andere tegenstrevers: immigranten en linkse partijen. Immigranten wordt verweten, halsstarrig vast te houden aan uitheemse, met de nationale identiteit incompatibele groepsnormen en -waarden; linkse partijen wordt een elitaire, intellectuele levenshouding verweten, die de nationale identiteit verkwanselt aan kosmopolitisme en al te toegeeflijk cultuurrelativisme. De merites (of het gebrek daaraan) van die argumenten zijn hier niet mijn onderwerp. Ik wil alleen signaleren dat door die beide positioneringen van het nieuw-rechtse populisme de nationale identiteit tot een politicum wordt. De vraag rijst: wat moet het liberalisme, met zijn welwillende desinteresse voor een politisering van culturele zelfbeelden, daarmee? Voor het goede begrip dienen wij te beseffen dat het gaat om een probleem verpakt in een ander probleem. Het binnenste probleem is de mogelijkheid dat er inderdaad iets aan de hand zou kunnen zijn dat ons zorgen moet baren. Het is denkbaar dat fundamentele, identiteitsbepalende publieke principes inderdaad, zoals her en der wordt gevreesd, bloot staan aan erosie en vijandigheid. Het buitenste probleem is dat de beduchtheid daarvoor is gemonopoliseerd en fobisch uitvergroot door een onverkwikkelijke politieke stroming, het nieuw-rechts populisme, dat daarmee een belangrijke retorische troefkaart in handen heeft gekregen. Om met het binnenste probleem te beginnen. De rechtsstaat en de burgerlijke vrijheden die daardoor worden gegarandeerd zijn geen gratis cadeautje, maar moeten verdiend worden, en wel door voortdurende waakzaamheid. Het politieke debat daarover moet niet gemeden worden, maar moet zich concentreren op de echte nexus: de vrijheden die groepen voor zichzelf opeisen, de vrijheden die ze voor anderen bereid zijn in te ruimen, de verhouding daartussen, en de opgave van de overheid om daarbij te arbitreren. Vrijwaring van discriminatie (een burgerrecht dat in de grondwet en in internationale verdragen is vastgelegd en gegarandeerd) betekent, dat men niet op basis van deze of gene ‘identiteit’ mag worden blootgesteld aan rechtsongelijkheid. Het betekent mijns inziens niet, dat men rechtsongelijkheid voor zichzelf mag opeisen, een uitzonderingsbehandeling mag vragen ten opzichte van de normale, voor iedereen geldende regelgeving omdat die strijdig zou zijn met (bijvoorbeeld) een geloofsovertuiging. Claims op een bijzondere behandeling voor de wet uit hoofde van het behoren tot een minderheid behoren bij de ongewenste implicaties van de hedendaagse identity politics. En wat de Nederlandse staat een halve eeuw geleden niet accepteerde van orthodoxe protestanten met bezwaren tegen poliovaccinaties, hoeft hij ook nu niet van andere groeperingen te accepteren. De staat mag verwachten, en in delictgevallen afdwingen, dat alle, ook recent gearriveerde volksgroepen zich conformeren naar de fundamentele beginselen die de samenleving bepalen waarin men zich is komen vestigen. Maar indoctrinatie lijkt daartoe niet de aangewezen weg; opgelegde vrijheidsliefde en afgedwongen tolerantie zijn een contradictio in terminis en zullen alleen daarom al aan hun doel voorbijschieten. In plaats van nieuwkomers tegemoet te treden met de a priori verdenking van culturele afhoudendheid, mag en moet men erop vertrouwen dat uiterlijk in twee of drie generaties die fundamentele idealen van individuele vrijheid, tolerantie en rechtsgelijkheid, waaraan de autochtone burgerij sinds generaties verknocht is, ook hun aantrekkingskracht op de nieuwe bevolkingsgroepen zullen doen gevoelen. Wie daaraan twijfelt heeft een kennelijk gebrek aan vertrouwen in de overtuigingskracht en allure van die idealen, en dwingt allochtonen in een onmogelijke, paradoxale double bind: omdat ik twijfel aan jullie geloof in rechtsgelijkheid, behandel ik jullie met extra argwaan, en als jij je daaraan stoort, dan bevestigt dat mijn twijfel aan jullie geloof in rechtsgelijkheid. Er is trouwens een ander gevaar dat de rechtsstatelijkheid bedreigt en waarvoor gewaakt moet worden, en die komt allerminst uit de allochtone of fundamentalistisch-religieuze hoek: de toenemende stemmingmakerij tegen de onafhankelijkheid van rechtspraak, en al helemaal tegen de rechterlijke afdwingbaarheid van internationale verdragen. Die campagne wordt zowel vanuit nieuw-rechts-populistische hoek (Geert Wilders) als uit neoconservatieve hoek (Thierry Baudet) vernomen. Zulk discours is niet minder kwalijk dan ritueel slachten. Daarmee kom ik op het buitenste probleem: de xenofobe monopolisering van de nationale identiteit ten behoeve van nieuw-rechts populisme. Hierin mag men niet berusten. Wat te doen? Sommige partijen lijken, althans retorisch, op te schuiven naar rechts omwille van de electorale concurrentie. Christendemocraten en conservatief-liberalen proclameren her en der in Europa dat ‘multiculturalisme dood is’ of dat ‘ons Land aan de Onslanders is/moet worden teruggegeven’; wat die kreten precies betekenen begrijpt geen mens, maar wat ermee bedoeld wordt is zonneklaar. Dat antwoord op het buitenste probleem verergert het binnenste probleem, want het legitimeert de standpunten en de drogredenen die de partij welke men wenst te bestrijden tot de hare heeft gemaakt. Evenzeer lijkt het mij ontoereikend om terug te vallen op het sentimentele en ietwat neerbuigende geloofsartikel dat alle immigranten aardig en kleurrijk zijn (de respons ter linkerzijde). Haatpropaganda kan niet bestreden worden met rozengeur en maneschijn; het buitenste probleem kan niet worden bestreden door te doen alsof het binnenste niet bestaat. Efficiënter zou het zijn om de nationale identiteit, het Nederlanderschap, terug te brengen tot zijn glanzende, stralende kernwaarde: die van een rechtsstaat, met generaties Nederlanders die voor dat ideaal van de rechtsstatelijkheid hun leven en goed hebben opgeofferd. Het is een ideaal dat misschien niet altijd ten volle is gerealiseerd, maar dat wel altijd als richtingwijzer erkend is, en erkend moet blijven. Vergeet de VOC-mentaliteit, de sjablonen van de schoolplaten. Laat de retoriek van ‘hoe wij Hollanders zijn’ varen, met zijn negentiende-eeuwse clichés over polderaars en dominees en watergeuzen: de enigen die daar garen bij spinnen zijn de nieuw-rechtse populisten die het tot tweeluik combineren met een hatelijk, karikaturaal vijandbeeld. Neen, wat nodig is, is het argument van de ratio, de redelijkheid, iets wat uitgerekend in het liberale gedachtegoed op zijn plaats is. Dit is een land om lief te hebben, een identiteit om bij te willen horen, omdat het als een van de eerste in Europa de sprong richting burgerrechten en rechtsstatelijkheid aandurfde, en eigenbelang temperde met tolerantie. Wie durft hier vaderlanderschap op te eisen? Ik, zegt de liberaal, ik met mijn traditie van eerbied voor de individuele vrijheid, mijn verworvenheid van een staatsbestel waar de overheid er niet is om dogma’s af te dwingen, maar zowel zichzelf als de burgers moet houden aan grondwettelijke regels van mensenrechten en rechtsgelijkheid. De hier gevestigde filiaalhouders van de Tea Party, die op ons land een oranje-blanje-bleu-programma van discriminatie, gesundes Volksempfinden en haatpolitiek los willen laten, zijn géén goede vaderlanders.   Joep Leerssen is hoogleraar Moderne Europese Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2011: Liberalisme & identiteit en is te vinden bij de onderwerpen cultuur en nationalisme