Feitenvrije vs. meningvrije politiek

Lees hier het pdf van dit artikel. Liegende politici In een politieke discussie staan vooral meningen centraal. En met ‘feiten’ kunnen politici alle kanten op. Toch pleit bijna niemand voor ‘fact-free politics’. Doorslaan naar een ‘fact based’ technocratie is echter ook geen goed idee, meent Tom Louwerse. Door Tom Louwerse Politici die evidente onwaarheden verkondigen, en zeker degenen die dat met enige regelmaat doen, worden tegenwoordig met het label ‘fact-free politics’ beplakt. Ze roepen maar wat, negeren relevante informatie en misleiden daarmee hun kiezers. De PVV beweerde bijvoorbeeld, onwaarachtig, dat er elke ‘vier of vijf jaar’ een generaal pardon zou zijn, VVD-Kamerlid Leegte stelde dat er 120 miljoen euro schade wordt geleden door illegale stroomaftap door wiettelers en ‘feiten’ over de ramp met het gifschip Probo Koala bleken behoorlijk overdreven. Het politieke en maatschappelijk debat wordt op z’n zachtst gezegd niet altijd door feiten gedomineerd. Maar wat is er eigenlijk tegen feitenvrije politiek? Gaat het in de politiek niet in de eerste plaats om het vertolken van gevoelens en meningen? Zelfs als politici zich aan ‘de feiten’ zouden moeten houden is de vraag: wat zijn ze dan, die feiten? Er is geen feitenpolitie die bepaalt wat waar is en wat niet. Dat roept de vraag op welke rol feiten en cijfers moeten spelen in het politiek en maatschappelijk debat. Dat politici geen flagrante onwaarheden moeten verkopen, lijkt onomstreden, maar er is een groot grijs gebied tussen ‘fact-free politics’ en ‘technocratie’. Politiek en feiten Politiek gaat – volgens de Amerikaanse socioloog Harold Laswell – over de vraag ‘who gets what when and how’, of, volgens een andere definitie (van de Canadese politicoloog David Easton), over ‘the authorative allocation of values’. In een politieke discussie staan meningen vrijwel altijd centraal. Is het eerlijk als iedereen evenveel belasting betaalt of moeten rijke mensen relatief meer bijdragen? Moet de overheid veel functies vervullen of juist weinig? Dit soort normatieve vragen heeft wel een empirische context: wij stellen ze omdat we te maken hebben met bepaalde feitelijke omstandigheden. Als we konden leven van de lucht, zouden we niet hoeven strijden om voedsel. Als een hogere co2-uitstoot geen gevolgen zou hebben voor ons leefmilieu, hoeven we die ook niet aan banden te leggen. Feiten bieden een basis voor politiek debat, maar maken daar soms ook deel van uit. Denk aan de PVV die twijfelt aan de bijdrage van de bijzonmens aan de opwarming van de aarde. Nog veel vaker worden feiten door verschillende partijen op uiteenlopende wijze gepresenteerd. Het ‘lenteakkoord’ van de een is het ‘Kunduzakkoord’ van de ander. En is een missie met trainers van de politie en bewaking door het leger nu militair of civiel? Naast feiten is de politieke besluitvorming vaak gebaseerd op verwachtingen. Hoeveel treinen zullen er over tien jaar over de Betuwelijn rijden? Wat is de verwachte olieprijs? Levert de bouw van een ‘brede school’ besparingen op? Dit zijn uitspraken over de ‘toekomstige werkelijkheid’, waardoor de verwachtingen met de nodige onzekerheid zijn omkleed. Dat leidt ertoe dat op basis van dezelfde informatie verschillende inschattingen worden gemaakt. Feiten en feiten Het ene feit is het andere dus niet. Dat blijkt maar al te goed in de verschillende ‘fact check’ rubrieken die momenteel in Amerikaanse en nu ook Nederlandse kranten te vinden zijn. nrc.next gebruikt ter beoordeling van uitspraken maar liefst vijf gradaties: ‘waar’, ‘gedeeltelijk waar’, ‘half waar’, ‘grotendeels onwaar’ en ‘onwaar’. Wie de rubriek leest merkt dat dit niet ten onrechte is: soms worden zaken wat aangezet of is de strekking wel juist, maar een detail niet. In zo’n geval kun je niet zeggen dat een uitspraak waar of onwaar is. Dat komt onder andere doordat veel zaken die wij als ‘feit’ beschouwen tot de ‘sociale werkelijkheid’ behoren, zoals filosoof John Searle dat noemt. Als ik zeg dat Prins Willem-Alexander en Máxima getrouwd zijn, dan zal niemand dat aanvechten. Het is echter een ‘sociaal feit’: het is zo omdat we gezamenlijk hebben afgesproken dat er zoiets bestaat als een huwelijk, dat op een bepaalde wijze kan worden gesloten. In de politiek zijn ook veel van dit soort feiten. Een wet is geldig als hij op de juiste wijze door de Tweede en Eerste Kamer is behandeld en aangenomen (en daarna ondertekend in het Staatsblad is verschenen). Dit soort feiten accepteren we als waar ondanks het feit dat ze geconstrueerd zijn. Searle noemt ze ontologisch subjectief, maar epistemologisch objectief: in de fysieke werkelijkheid kun je ze niet zien, maar in de sociale werkelijkheid kun je ze niet ontkennen. Dit soort zaken wordt als feit beschouwd omdat daarover consensus bestaat. Sociale feiten zijn niet noodzakelijkerwijs minder ‘hard’ dan feiten aangaande de fysieke werkelijkheid – wie een brood wil kopen bij de bakker zal toch echt de waarde van geld moeten inzien – maar er is wel meer potentie voor discussie over sociale feiten. Neem bijvoorbeeld het debat over het ‘democratisch tekort’ in de Europese Unie. Bestaat er zo’n tekort? Niet in de fysieke werkelijkheid natuurlijk, maar het debat over het democratisch tekort kent veel aspecten (de rol van de nationale parlementen, de macht van het Europees parlement, de rol van de Raad van Ministers). Het is vrijwel onmogelijk om een volledig objectieve afweging te maken van alle relevante aspecten en tot de conclusie te komen dat het gat wel of niet bestaat. Wel is het mogelijk om in een debat in ieder geval op bepaalde terreinen een feitelijke basis te vinden. Zo kun je constateren dat het Europees parlement op de meeste terreinen medebeslissingsrecht heeft of dat nationale parlementen in uiteenlopende mate procedures hebben om hun ministers te instrueren en controleren inzake hun Europese activiteiten. Het mag dan wellicht onmogelijk zijn om ‘feitelijk’ vast te stellen of een ‘democratisch tekort’ bestaat, toch zijn er veel feiten in het debat die wel controleerbaar zijn. De hierboven genoemde problemen met de dichotomie tussen ‘feiten’ en ‘onwaarheden’ biedt geen vrijbrief voor het verkopen van flagrante onjuistheden. Sterker nog, als men niet bereid is om te zoeken naar een zekere overeenstemming over wat feitelijk waar is, dan is debat volstrekt onmogelijk. Dan zou elk argument immers met een eenvoudig ‘dat denk ik niet’ of ‘dat zie ik anders’ teniet kunnen worden gedaan. Een lastiger vraag is of politici feiten mogen manipuleren. In zekere zin is de weergave van (sociale) feiten vrijwel altijd in enige mate selectief en subjectief, maar het is iets anders als men essentiële feiten bewust weglaat of bijschaaft. In dat geval lijkt de balans tussen ‘gelijk hebben’ en ‘gelijk krijgen’ te veel ten voordele van het laatste door te schieten. Feiten en cijfers De kritiek op feiten richt zich vaak in het bijzon der op cijfers. Statistieken van de een of andere soort moeten het ontgelden met als belangrijkste argument: ze zeggen niet alles en kunnen ook worden gemanipuleerd. De boodschap: met cijfers moet je oppassen en liever moet je ze maar helemaal links laten liggen. Met statistiek moet je inderdaad voorzichtig zijn. Dat geldt overigens voor elke uitspraak die een waarheidsclaim bevat. Een historische reconstructie vereist kritische lezing, net als een filosofische redenering of een politieke analyse. Cijfers zijn daarop geen uitzondering. Problemen met statistieken doen zich vooral voor als mensen de uitkomsten gaan verabsoluteren, zoals bij de berichtgeving over de wekelijkse zetelpeilingen. ‘De SP stijgt een zetel in de peiling van De Hond’, wordt er dan gekopt. Dat is interessant noch relevant: de vraag is of de aanhang onder het gehele electoraat is toegenomen, niet alleen onder de groep die De Hond ondervraagt. Om daar uitspraken over te kunnen doen, moet je rekening houden met de onzekerheidsmarges van de peiling. Dat gebeurt echter maar zelden. Het gevolg is dat sommige journalisten elke week weer heel creatieve verklaringen bedenken voor veranderingen in de kiezersgunst, terwijl er waarschijnlijk helemaal niets gebeurd is. Het andere ‘verwijt’ richting statistieken betreft de vraag of ze wel alles zeggen. Veel zaken kunnen niet (goed) in een cijfer worden uitgedrukt. Als we feitenbewuste politiek zouden beperken tot cijfers en alles willen uitdrukken in cijfermatig meetbare doelen, dan mis je wellicht inzichten in de problemen bij de uitvoering van bepaald beleid of de kwaliteit van de dienstverlening. Het is verleidelijk om je te beperken tot makkelijk meetbare zaken – wat problemen kan opleveren. Dat is op zichzelf natuurlijk geen reden om je dan maar helemaal niet op cijfermateriaal te baseren. Bij de bouw van een weg, de hervorming van het belastingstelsel of wijzigingen in de opzet van welzijnswerk is een heel scala van cijfermatige gegevens relevant. Uiteindelijk is het een politieke beslissing om deze cijfers, samen met andere niet-kwantificeerbare gegevens, te wegen. Alleen feiten? De kritiek op feitenvrije politiek mondt soms uit in een roep om niet-partijgebonden bestuurders. De benoeming van Mario Monti tot premier van Italië is daar een prominent voorbeeld van. Waar ‘de politiek’ faalt, kan de ‘technocratie’ het overnemen, zo is de redenering. Anders dan partijpolitici zijn dit soort bestuurders niet steeds bezig met politieke spelletjes en ze kunnen dus in redelijkheid tot effectief beleid komen. Technocratie kan echter alleen werken als er een duidelijke doelstelling is. Monti kan effectief zijn, omdat zijn opdracht van tevoren is bepaald: het reduceren van de staatsschuld en het versterken van de economie. Gegeven die doelstelling probeert hij zo optimaal mogelijk zijn werk te doen. Enkel het streven naar ‘effectief bestuur’ voldoet niet. Bepalen wie wat wanneer en hoe krijgt is immers niet zozeer een technisch vraagstuk, maar een normatieve vraag. Feiten alleen geven daarop geen antwoord. Wie de indruk wekt dat politiek gereduceerd kan worden tot het ‘managen van de BV Nederland’ doet daarmee het politieke karakter van het openbaar bestuur geweld aan. Feitenvrije politiek is soms een probleem, maar een meningenvrij politiek debat zou nog veel erger zijn.   Tom Louwerse is als docent verbonden aan het Instituut Politieke Wetenschap van de Universiteit Leiden. Daarnaast is hij postdoctoraal onderzoeker binnen het profileringsgebied Political Legitimacy: Institutions and Identities. Hij is gepromoveerd op zijn onderzoek Political Parties and the Democratic Mandate: Comparing Collective Mandate Fulfilment in the United Kingdom and the Netherlands. Zijn onderzoeksinteresses liggen op het gebied van politieke representatie, politieke legitimiteit, politieke partijen en parlementair gedrag.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2012: Meten is weten, en is te vinden bij het onderwerp Nederlandse politiek.