Feiten en het politieke spel

Lees hier het pdf van dit artikel. Liegende politici Fact-free politics bemoeilijkt het voeren van het politieke debat, menen drie zogenaamde Routers, jongeren van het talentenprogramma van D66. Dit probleem wordt verergerd doordat de beschuldiging feitenvrije politiek te bedrijven onderdeel is geworden van het politieke spel. Media en wetenschap hebben de plicht om politici weer met de neus op de feiten te drukken. Door Maurits Hekking, Jan Murk en Pim de Kuijer In Nederland wordt een groot deel van de ouderen verplicht geëuthanaseerd. Aldus Rick Santorum, tot voor kort presidentskandidaat voor de Republikeinse Partij. Hij zei dit om zijn intense afkeer van euthanasie te onderstrepen. De claim van Santorum is natuurlijk niet waar. In de Nederlandse media werd er gerept van fact-free politics, een term die in zwang is sinds voormalig GroenLinks-leider Femke Halsema in 2010 deze in debat met de kersverse premier Rutte in de Tweede Kamer introduceerde. Sindsdien lijkt de aandacht voor feiten in het politieke debat steeds groter. Maar is dit omdat politici echt ‘de waarheid’ boven tafel willen krijgen, of is de aanval op fact-free politics eigenlijk een ‘feitenvrije’ strategie om andere politici in diskrediet te brengen? Die vraag staat in dit artikel centraal. Het belang van feiten voor de politiek Om te beginnen de vraag: waarom zijn feiten eigenlijk belangrijk voor de politiek en democratie? En daarmee samenhangend: waarom is feitenloze politiek problematisch? Feiten zijn niet zozeer een middel om het eigen gelijk onomstotelijk vast te stellen. Dat geldt evenmin in de politiek als in de wetenschap. Feiten doen precies het tegenovergestelde: zoals de Oostenrijkse filosoof Karl Popper (1963) schreef weerleggen (falsificeren) of ondersteunen (corroboreren) ze theorieën tot het tegendeel bewezen is. Zo dachten we bijvoorbeeld heel lang dat het universum gedetermineerd is, tot de kwantumfysica deze theorie ontkrachtte met feiten die erop wezen dat op het kleinste niveau ongedetermineerde gebeurtenissen plaatsvinden. Idealiter dienen feiten in het politieke debat eenzelfde functie: ze kunnen uitspraken ondersteunen (‘Nederlanders hebben banen nodig, volgens het CPB zijn wij banenkampioen, stem op ons!’) of falsificeren (‘U beweert dat werkgelegenheid belangrijk is, maar volgens het CPB verdwijnen door uw beleid juist banen!’). Het ontkrachten of ondersteunen van politieke uitspraken door feiten is van belang voor onze democratie – zowel in de Tweede Kamer als bij de verkiezingsdebatten op de buis. Indien uitspraken niet langer gefalsificeerd kunnen worden, verzanden debatten in verharde standpunten, dogma’s, die tegen beter weten in worden vastgehouden. Politici die feiten niet langer beschouwen als toetssteen voor de houdbaarheid van uitspraken, riskeren volgens econoom Dik Wolfson ‘beleid dat onmiskenbare feiten miskent en zichzelf tegenkomt als het bij voortschrijdend inzicht niet ten halve weet te keren maar ten hele blijft dwalen.’1 Dit is niet alleen nadelig voor beleidsontwikkeling. Met name in verkiezingsstrijd vertroebelt daardoor ook het zicht van de kiezer, die van alles voorgespiegeld kan krijgen zonder te weten of het rekening houdt met de feiten. Dat leidt er tevens toe dat politieke debatten niet enkel gaan over de wenselijkheid van beleid, maar steeds vaker over de juistheid van uitspraken, wat pijnlijk zichtbaar werd in het ‘welles, nietes’-gekissebis tussen Rutte en Roemer in de afgelopen verkiezingsdebatten. Dit wil overigens niet zeggen dat er altijd consensus (zou moeten) bestaat over de feiten. Er zijn bijvoorbeeld wetenschappers en politici die klimaatverandering ontkennen. Dat past in een open debat. Maar wanneer klimaatsceptici breed gedeeld bewijs voor klimaatverandering niet op feitelijkheid beoordelen, maar afdoen als bangmakerij of onderdeel van een complot, dan is een politiek debat gebaseerd op feiten onmogelijk geworden. Daar komt bij dat politici zich steeds vaker bedienen van ad hoc en instrumenteel opgedoken feiten die uitspraken moeten ondersteunen die door hun tegenstrevers als onjuist worden gezien. Oude onwaarheden worden zo bedekt onder de mantel van nieuwe pseudo-feiten. Toen Wilders door zijn politieke tegenstanders werd beticht te liegen over de kosten van immigratie, koos hij ervoor deze door een ‘onafhankelijk’ onderzoeksbureau te laten berekenen. Net zo liet hij het ‘gerenommeerde’ Lombard Street Research met ‘feiten’ bewijzen dat de euro slecht is voor Nederland. Door de politieke kleur van het onderzoeksbureau en de insteek van het onderzoek wist Wilders op voorhand al dat de uitkomst van het onderzoek zijn uitspraken zouden ‘staven’. Deze feiten zouden onmogelijk zijn ongelijk kunnen bewijzen. De devaluatie van de waarde van feiten zorgt voor een erosie van het vertrouwen in instituties zoals de overheid, maatschappelijke organisaties, en de wetenschap. Wanneer feiten verworden tot manipuleerbare meningen en onderdeel zijn van de politieke discussie, lijken ook de leveranciers van deze feiten hun onafhankelijkheid te verliezen. Volgens Wolfson is zo’n gedrag fnuikend voor het vertrouwen in instituties. Immers, als alle rechters ‘D66-rechters’ zijn, of als alle media ‘links’ zijn, of als Europese bureaucraten zakkenvullers, dan worden deze instellingen en instituties en de ‘feiten’ die zij leveren verdacht. In de ogen van een deel van het electoraat zijn het verlengstukken van hun politieke tegenstanders, en verdwijnt hun onafhankelijkheid daarmee in de mêlee van het politieke debat. Feiten en verwijten als politieke instrumenten Dat de tegenstelling tussen feitenvrije en feitenvolle politiek de afgelopen jaren zo scherp naar voren is gekomen, ligt aan het instrumentele gebruik van de term. Ten eerste bedienen politici zich instrumenteel van feiten. Uit een feit volgt nog geen beleid. Socioloog Dick Pels merkt terecht op dat waarden en feiten moeilijk van elkaar kunnen worden gescheiden; niet in de wetenschap, en al helemaal niet in de politiek.2 Politiek gaat over de waarden die men toekent aan een feit. Effectieve politici weten de juiste feiten te selecteren en manipuleren (‘spinnen’) en ze te koppelen aan de waarden waarnaar ze streven. Ten tweede dient het verwijt feitenvrije politiek te bedrijven een strategisch doel. Het is niet toevallig dat de term fact-free politics is bedacht door Clinton, een politicus. Sindsdien wordt het verwijt te pas en te onpas gebruikt om politieke punten mee te scoren.3 In de discussie over immigratie bijvoorbeeld krijgen rechtse partijen het verwijt doembeelden over massa-immigratie uit de duim te zuigen om zo, in de woorden van Alexander Pechtold, electoraal gunstige ‘massahysterie’ te ontketenen. Frits Bolkestein betichtte met zijn uitspraak ‘de feiten zijn rechts’ zijn linkse tegenstanders ervan zich met hun agenda te baseren op vage veronderstellingen die niet strookten met de feiten. In dit licht moet ook het verwijt van Halsema dat Rutte’s beleid de feiten miskende worden gezien. Haar betoog was een politiek gemotiveerde uitspraak, waarmee ze haar tegenstander schade wilde toebrengen, net zoals ook Clinton de Democratische Partij wilde helpen door de Republikeinen te betichten van fact-free politics. Het verwijt feitenvrije politiek te bedrijven maakt kortom onderdeel uit van het arsenaal van politici. Het doel is doorgaans niet het weerleggen van een bewering door middel van argumenten, of het voorstellen van een alternatief, wel het wegzetten van je tegenstrever als een onbetrouwbare leugenaar. Een andere rol kan men niet van politici verwachten. Pechtold, Bolkestein of Clinton zijn geen waarheidsvorsers, het zijn politici die de feiten en het verwijt van feitenvrije politiek instrumenteel gebruiken. Checks and balances Om de nadelige effecten van feitenloze politiek te beperken is bij uitstek een rol weggelegd voor de fabrikanten en leveranciers van feiten zelf: de media, wetenschap en onafhankelijke instituten. De media kunnen allereerst een rol spelen van benoemer en criticus van feitenloze beweringen. Dat lijkt met de als paddenstoelen uit de grond springende ‘fact checks’ en Pinocchio awards ook steeds meer het geval. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat dergelijke checks soms ten koste lijken te gaan van analyses over de politieke betekenis van een bewering. Zo stond tijdens de analyse van een lijsttrekkersdebat in de aanloop naar de afgelopen verkiezingen de vraag centraal of Pechtolds bewering dat de levensverwachting bij zijn geboorte tien jaar lager was dan nu wel klopte. Het ging vervolgens niet over de vraag wat dit feit voor implicaties had. Een tweede, voor de hand liggende factor in het tegenstreven van feitenvrije politiek is de wetenschap zelf. Door feiten voor het voetlicht te brengen levert de wetenschap input voor het politieke debat. Daarvan is onderzoek naar klimaatverandering, dat steeds meer in politieke discussies is doorgedrongen, een goed voorbeeld. En net zo heeft wetenschappelijk onderzoek ervoor gezorgd dat inmiddels iedere politicus erkent dat roken en drinken slecht is voor de hersenen. De discussie gaat niet langer over de schadelijkheid van sigaretten of bier, maar over hoe beleid hierop moet inspelen. De feiten staan dan buiten kijf, waardoor waarden weer centraal staan in het debat. Tenslotte kunnen onafhankelijke instituten als het CPB een belangrijke bijdrage leveren door feitelijke uitkomsten te koppelen aan bepaalde politieke keuzes. Op die manier vermindert het risico dat politici feiten fabriceren om hun gelijk te bewijzen, en verkleint de ruimte voor fact-free politics. Politieke partijen kunnen het erover oneens zijn of banen belangrijker zijn dan begrotingsevenwicht, of economische groei moet prevaleren boven duurzaamheid. Maar met de doorrekeningen van het CPB is er wel een gemeenschappelijke ‘feitelijke’ basis ontstaan voor de discussie. Dat politieke partijen vervolgens instrumenteel gebruik maken van deze gegevens ter ondersteuning van het beleid dat ze voorstaan is niet meer dan normaal. Conclusie Feitenvrije politiek is problematisch omdat het vertrouwen in instituties erodeert en het voeren van een politiek debat dat over waarden gaat moeilijk maakt. Dit probleem wordt deels door politici zelf aangewakkerd, doordat de term instrumenteel wordt gebruikt om tegenstanders als onbetrouwbaar af te schilderen. Daarmee is ook duidelijk dat dit probleem niet door politici kan worden opgelost. Het is aan de media, wetenschap en onafhankelijke instituten om te zorgen dat de politiek niet langer zelf de muziek schrijft, maar op de noten van de feiten danst.   Maurits Hekking, Jan Murk en Pim de Kuijer zijn alle drie lid van Route66, het talentontwikkelingsprogramma van D66. Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Maarten Gehem, ook Router en tevens lid van de Idee-redactie.   Literatuurlijst Karl Popper, Conjectures and Refutations, 1963   Noten 1 Dik Wolfson, Vertrouwen in de Politiek, 2012 (www.tpedigitaal.nl/assets/static/Wolfson-2-2012.pdf ) 2 Dick Pels, Rechts betichten van fact-free politics is hypocriet, 2011 (www.socialevraagstukken.nl/site/2011/11/30/ rechts-betichten-van-fact-free-politics-is-hypocriet) 3 Actualiteitencollege nsv, De gevolgen van ‘fact-free politics’ voor beleid en onderzoek, 2011   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2012: Meten is weten, en is te vinden bij het onderwerp Nederlandse politiek.