Feiten & cijfers – Lokaal aan de macht
Lees hier het pdf van dit artikel.
Dit artikel bevat figuren en tabellen. Lees het pdf om de tabellen te bekijken.
Er wordt aan alle kanten getrokken aan de Rijksoverheid. Met de decentralisaties worden er een groot aantal taken aan de gemeenten overgeheveld. Vanaf 1 januari 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de participatiewet en de jeugdzorg. Maar ook van bovenaf verdwijnen er taken. De EU wordt steeds meer taken toevertrouwd. Deze verschuivingen van macht, zowel naar gemeenten als naar Europese instituties, ontstaan veelal uit het verlangen om een slagvaardig en efficiënt bestuur in te richten. Maar hoe groot zijn de veranderingen, en wat is nu werkelijk de bewegingsruimte van gemeenten en de EU ten opzichte van de nationale regering?
De gemeente als spelverdeler
Met de decentralisaties worden niet alleen verantwoordelijkheden overgedragen. Het is de bedoeling dat het Rijksoverheid, gemeenten en burgers allemaal een andere rol krijgen (zie figuur 1). De overheid legt zich toe op het opstellen van de kwaliteitskaders. Deze worden in samenwerking met de gemeenten worden opgesteld. De overheid vervult na de decentralisaties dan ook vooral de rol van waakhond van sociale rechten en democratie. De gemeenten geven zelf invulling aan de vorm en kwaliteit van de zorg en kunnen zodoende beter inspelen op de vraag binnen de gemeente. Zij krijgen hiermee met name een uitvoerende rol. Van burgers wordt verwacht dat zij meer gaan participeren. Burgers moeten zich meer gaan inzetten voor vrijwilligerswerk en mantelzorg.
Van alle Nederlanders heeft 85% wel eens te maken met een algemene voorziening ,variërend van buurthuis tot consultatiebureau. Hiernaast ontvangt 12% van de bevolking ondersteunende voorzieningen, hierbij valt te denken aan een Wajong uitkering, thuiszorg en jeugdhulp. 3% van de bevolking kampt met ernstige problemen en heeft hiervoor specialistische hulp nodig. Ongeveer de helft van het budget voor het sociaal domein wordt ingezet om deze specialistische hulp te bekostigen. En juist omdat de gemeente zorg op maat kan aanbieden en efficiënter zou kunnen werken kan er veel op kosten worden bezuinigd.
Eén regisseur is wel zo voordelig
Het doel wat het Kabinet Rutte-Asscher voor ogen heeft met de decentralisaties klink door in het motto: “één gezin, één plan, één regisseur”. Maar er is ook veel twijfel, bijvoorbeeld gemeenten, zorginstanties en niet op de laatste plaats de burgers. Hebben gemeenten wel de juiste kennis in huis? Wat verandert er nu werkelijk voor de burger? De veranderingen die de decentralisaties met zich meebrengen zijn niet gering. Op een totale begroting van € 55 miljard van de gemeenten wordt met de decentralisaties een takenpakket met een omvang van € 16 miljard bij de gemeenten neergelegd.
Met het inzetten van één regisseur verwacht het kabinet ook geld te besparen. De verwachting is dat de veranderingen leiden tot een structurele besparing van € 2 miljard (CPB; juni 2014). De besparing komt voor een groot deel voort uit synergie. Het idee is dan ook dat het samenbrengen van zorg onder één dak geld bespaart. In de tabel (zie figuur 2) is te zien hoeveel procent van de cliënten binnen jeugdzorg een beroep doen op een specifieke regeling. Sommige cliënten doen beroep op één regeling, anderen op een combinatie van verschillende regelingen. En juist in die combinaties van verschillende vormen van zorg als GGZ, PJZ (provinciale jeugdzorg) en Jeugd-LVG (licht verstandelijk gehandicapten zorg) zit een overlap. Zoals in de tabel is te zien geldt voor 43% van de cliënten in de jeugdzorg dat er sprake is van een overlap. Door één regisseur aan te stellen hoopt de overheid deze overlap terug te dringen en zodoende geld te besparen.
Een democratie gedecentraliseerd
Met de uitbreiding van het takenpakket neemt ook het belang van lokale politiek verder toe. Uit onderzoek van TNS NIPO blijkt echter dat de interesse in gemeentepolitiek de afgelopen decennia alleen maar is afgenomen. Lag de interesse onder de bevolking afgelopen verkiezingen nog rond de 50%, voor de gemeenteraadverkiezingen van afgelopen maart was dit slechts 35%. En dat terwijl de interesse voor de landelijke politiek nog rond de 60% ligt. De opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen afgelopen maart was met 53,8% vrijwel gelijk aan de verkiezingen van 2010 (58,9%). In 2002 en 2006 was de opkomst iets hoger met 58%, en in verkiezingen daarvoor, steevast nog hoger.
Hoewel op het gebied van vertrouwen in de lokale democratie vrij weinig cijfers bestaan blijkt uit de cijfers die er zijn dat de desinteresse zich niet direct doortrekt in een gebrek aan vertrouwen. Ongeveer 60% van de Nederlandse bevolking is tevreden over het bestuur van de gemeente. In een onderzoek van Decentraalbestuur.nl (in opdracht van BZK) uitgevoerd door Klaartje Peters, Vincent van Stipdonk en Peter Castenmiller, wordt gewaarschuwd over het mogelijke risico die de decentralisaties de lokale democratie opleveren. De decentralisaties zorgen voor onzekerheid en kunnen zelfs verlies van voorzieningen betekenen voor burgers. Dit kan het vertrouwen in de lokale democratie schaden. Maar er is ook reden tot optimisme. De decentralisatie biedt kansen om meer in contact te treden met burgers. Hiervoor zien de onderzoekers ook kansen ten aanzien van een toename in participatie en de doe-democratie.
Het kleine grote Europa
Niet alleen de regio en gemeenten zullen een grotere rol gaan spelen, ook Europa in de vorm van de EU speelt een steeds grotere rol. Maar hoe groot is die invloed nu werkelijk? Één manier om dit uit te drukken is in termen van ‘omvang’. De begroting van de Europese Unie bedraagt € 142 miljard, dit is gemiddeld € 0,67 per Europese burger per dag. Dit is betrekkelijk klein wie kijkt naar de omvang van de Nederlandse begroting van € 267 miljard.
Een andere invalshoek om de invloed van de EU inzichtelijk te maken is door te kijken naar wetgeving. Dat er in het Verenigd Koninkrijk verschillende onderzoeken zijn gedaan naar de invloed van de EU op de nationale wetgeving mag geen verrassing heten. De schattingen van het percentage van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wat door EU is beïnvloed lopen uiteen van 10% tot 70%, afhankelijk hoe ‘invloed’ wordt gedefinieerd. In figuur 4 staan de schattingen van het onderzoek van the The House of Commons Library. Als er wordt gekeken naar het percentage van de wetgeving wat door het Britse parlement is aangenomen, maar door EU is beïnvloed, is 14% van de wetgeving beïnvloed. Hierbij kan worden gedacht aan verplichtingen die ontstaan naar aanleiding van EU wetgeving. Wordt er gekeken naar wetgeving die buiten het parlement om wordt vastgelegd, bijvoorbeeld bij ministeries, dan ligt het percentage tevens op 14%. Maar als de EU wetgeving die bindend is voor iedere lidstaat wordt meeberekend stijgt de invloed van de EU tot 53%.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
- -
Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2014: Lokaal aan de macht, en is te vinden bij de onderwerpen feiten en cijfers.