Erfelijke armoede
Van kansarme naar kansrijke kinderen?
Lees hier het pdf van dit artikel.
Is armoede ‘erfelijk’? Kinderen uit (kans)arme gezinnen doen het gemiddeld slechter op school dan kinderen uit (kans)rijke gezinnen. Er lijkt een vicieuze cirkel te bestaan waarbij kinderen met een achterstand deze ‘doorgeven’ aan hun eigen kinderen. Volgens Andreas Tirez van de Vlaamse liberale denktank Liberales is deze cirkel echter wel degelijk te doorbreken.
door Andreas Tirez
Uit internationaal onderzoek van de OESO blijkt dat in Vlaanderen het onderwijs algemeen bekeken op een goed niveau staat, zowel voor de top als voor de middenmoot. Vlaanderen scoort echter zeer slecht als het om de zwakker presterende leerlingen gaat. Meer dan in veel andere landen kan je in Vlaanderen voorspellen wie de zwak presterende leerlingen zullen worden, nog voor ze één stap op de school gezet hebben. Dit simpelweg door naar hun sociale afkomst te kijken. Leerlingen die uit een gezin met een lagere sociaaleconomische status komen, scoren gemiddeld slechter dan leerlingen uit een gezin met een hoge status. Sommige mensen noemen dat normaal: ‘domme’ ouders krijgen ‘domme’ kinderen. In Nederland is dit verband minder sterk, maar daar is het algemeen niveau van het onderwijs weer minder goed dan in Vlaanderen. In Finland, bijvoorbeeld, is zowel het algemeen onderwijs van zeer hoog niveau, met daarbovenop een zwak verband tussen afkomst en prestatie.
Naar aanleiding van dit soort gegevens, wijzen sommige onderzoekers met een beschuldigende vinger naar het onderwijs. Vlaamse scholen zouden de sociale mobiliteit beperken. Professor Ides Nicaise, een onderzoeker verbonden aan het HIVA-instituut (KULeuven), schreef in 2007 samen met twee andere auteurs het boek met de veelzeggende titel De school van de ongelijkheid over de onderwijssituatie in Vlaanderen.1 In dit boek wordt onder meer gesteld dat scholen de sociale ongelijkheid buiten de schoolmuren niet kunnen wegwerken; integendeel, de ongelijkheid wordt zelfs versterkt door de scholen zelf, aldus deze auteurs. Het feit dat Vlaanderen het minder goed doet als het gaat om de zwakker presterende leerlingen dan andere landen of regio’s lijkt deze stelling te ondersteunen.
Niet iedereen is het eens met deze stelling dat scholen de ongelijkheid versterken. Integendeel, uit een onderzoek uit 2001 naar de prestaties van Amerikaanse leerlingen blijkt dat juist een gebrek aan schooluren voor de ongelijkheid zorgt.2 Volgens dit onderzoek gaan tijdens het schooljaar leerlingen uit gezinnen met een lagere sociaal-economische status evenveel vooruit dan leerlingen met een hogere status. Dit betekent dus dat de school voor elke leerling dezelfde ‘toegevoegde waarde’ levert en dus de sociale ongelijkheid helemaal niet vergroot. Er is echter een groot verschil tussen de vooruitgang tijdens de zomermaanden, wanneer er geen school is: dan blijkt dat leerlingen met een hoge status blijven vooruitgaan, terwijl leerlingen met een lage status geen vooruitgang vertonen. Na enkele jaren is dit verschil in vooruitgang geaccumuleerd tot een grote kloof, die ten onrechte aan de school wordt toegeschreven. De grotere ongelijkheid in de prestaties van leerlingen komt dus in hoofdzaak door de buitenschoolse omgeving. De school doet volgens deze onderzoekers wél wat er van haar verwacht wordt, namelijk alle leerlingen veel en evenveel bijbrengen. Deze vaststelling gaat lijnrecht in tegen de stelling van professor Nicaise en anderen.
Dezelfde filosofie wordt min of meer toegepast in het project De Katrol 4, waarover initiatiefnemer Jean-Pierre Markey het boek Van kansarm naar kansrijk? schreef. Het project De Katrol gaat ervan uit dat schoolse problemen van kansarme kinderen veelal hun voedingsbodem vinden in de gezinnen zelf. Om deze problemen te verhelpen moet dus niet zozeer gefocust worden op de school maar op de omgeving daarbuiten, in het bijzonder het gezin. Het project voorziet dan ook in studieondersteuning in het gezin zelf. Het project, dat oorspronkelijk in Oostende werd opgestart, werd inmiddels overgenomen in Rotterdam en Gent, waar het ook een succes is. Het Rotterdams project heeft eind november 2009 de L-factor prijs gekregen van de Nederlandse Onderwijsraad. Een andere vrijwilligersorganisatie dat zich richt op ondersteuning van gezinnen bij hun opvoedende taak is DOMO Leuven (Door Ondersteuning Mee Opvoeden).4 Net zoals bij De Katrol, wil ook DOMO de gezinnen zelfredzaam maken, maar in het geval van DOMO blijven de vrijwilligers een langere periode in het gezin. Volgens DOMO Leuven wordt kansarmoede onder meer veroorzaakt door het feit dat kansarmen de taal van de middenklasse niet begrijpen en vice versa.
Een belangrijk doel van deze beide bottom-up projecten, De Katrol en DOMO Leuven, is het tegengaan van vooroordeel dat ouders uit kansarme gezinnen schuld treffen omdat ze te weinig begaan zijn met hun kinderen, of dat kinderen uit deze gezinnen gewoon de kwaliteiten niet zouden hebben om het goed te doen op school. Daardoor zou elke inspanning om de leerprestaties van deze kinderen structureel te verbeteren zinloos zijn. Kansarme gezinnen zouden niet capabel zijn om zelf hun leven in te richten en dus is enig paternalisme nodig. Beide projecten zijn succesvol en tonen aan dat kansarme gezinnen wel degelijk op een structurele manier kansrijk(er) kunnen gemaakt worden.
Zowel de onderzoekers die de oplossing (en schuld) bij de scholen leggen, als zij die zich richten op de thuissituatie hebben één ding gemeen: ze zijn er beiden van overtuigd dat het mogelijk is om leerlingen met een achterstand te helpen en de gezinnen zelfredzaam te maken. Te empoweren, zoals de liberale filosofe Martha Nussbaum het omschrijft. Ze geloven in de mogelijkheid van opwaartse sociale mobiliteit, namelijk dat de afkomst van kinderen uit kansarme gezinnen hun toekomst niet hoeft te bepalen. Beide groepen van onderzoekers zijn ervan overtuigd dat er in elke mens talent zit en dat de erfelijke armoede waarmee sommige gezinnen belast lijken, kan worden opgelost; met andere woorden dat armoede niet genetisch bepaald is. Vergelijk dat met het volgende citaat uit het mission statement van onze denktank Liberales: ‘De leden geloven in de kracht, de eigenheid en de zelfontplooiing van de mens om als ontvoogd individu zijn verantwoordelijkheid op te nemen in de samenleving. Opdat ieder individu in staat zou zijn dit te doen, dienen wij ernaar te streven dat er zoveel mogelijk gelijke startkansen zijn.’ Ik zie geen verschil.
Het is in dit verband opmerkelijk en betreurenswaardig te moeten vaststellen dat liberale politici weinig vertrouwd zijn met dit soort onderzoeken en projecten. Het wordt teveel afgedaan als ‘links’ of ‘socialistisch’, terwijl de doelstellingen van deze projecten op en top liberaal geïnspireerd zijn (zonder dat de initiatiefnemers dit vaak zelf beseffen). Het einddoel van deze projecten is om kansarme gezinnen en kinderen meer kansen te geven, om ze uiteindelijk zelfredzaam te maken, zodat ze op een goed geïnformeerde manier hun eigen leven vorm kunnen geven. Dit gaat volledig in tegen het gedachtegoed van Theodore Dalrymple en aanverwanten, waar conservatieve politici zoals Bart De Wever in Vlaanderen zo graag mee koketteren. Zij stellen dat de bevrijding van mei ’68 goed was voor de grote groep van middenklassers – want zij kunnen die vrijheid aan – maar dat de middenklassers deze vrijheid aan de lagere klassen hebben opgedrongen; een vrijheid die deze lagere klassen, zo stellen deze conservatieven, in wezen niet aankunnen waardoor ze ontsporen. Als dit zou kloppen, dan zou het liberalisme zich inderdaad veel bescheidener moeten opstellen (en zou Liberales haar mission statement moeten herschrijven). Maar het klopt dus niet. En dat bewijzen onder meer projecten als De Katrol en DOMO.
Vergelijkbare projecten zouden om deze reden snel en gemakkelijk een soort van trial and error subsidie moeten krijgen. Voordat ze structureel gefinancierd worden, kunnen deze projecten na 1 of 2 jaar wetenschappelijk worden geëvalueerd. Vooral projecten die al jaren door vrijwilligers gedragen worden, zoals DOMO Leuven, zouden zonder veel regeltjes op een duurzame manier gefinancierd moeten worden. Alleen al het feit dat die projecten al zo lang bestaan wijst met grote waarschijnlijkheid op hun deugdelijkheid en recht op financiering. Immers, de vrijwilliger zal zijn inzet nooit lang volhouden als hij niet merkt dat de inspanning nuttig is.
Kortom, liberale politici, en vooral zij die lokaal actief zijn, moeten meer aandacht hebben voor dit soort projecten. Op die manier zou de sociale mobiliteit – van kansarm naar kansrijk – realiteit kunnen worden, en zou men de nefaste ideeën van conservatieven kunnen weerleggen.
Andreas Tirez is woordvoerder van de liberale denktank Liberales ( http://www.liberales.be )
Noten
1 Nico Hirtt, Ides Nicaise, Dirk De Zutter (2007). De school van de ongelijkheid. Uitgeverij EPO.
2 Karl L. Alexander, Doris R. Entwisle en Linda S. Olson (2001). ‘Schools, Achievement, and Inequality: A Seasonal Perspective’, gepubliceerd in Education Evaluation and Policy Analysis 23, nr. 2 (zomer 2001): p. 171-191. Te downloaden via: http://www-personal.umich.edu/~dkcohen/Alexander_2001.pdf
3 Zie www.dekatrol.be
4 Zie www. DOMOleuven.be
Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2010: Armoede en is te vinden onder het onderwerp kansengelijkheid. Meer artikelen lezen uit idee? Neem nu een abonnement!