Een briefwisseling – Individu vs. Gemeenschap

Lees hier het pdf van dit artikel. Bijna twee jaar nadat Koning Willem-Alexander ‘de participatiesamenleving’ noemde in zijn Troonrede blijft dit begrip de gemoederen bezighouden. Is het nu eigenlijk een goed of slecht idee? In Van opgelegde naar oprechte participatie (2014) zet Corina Hendriks, namens de Van Mierlo Stichting, uiteen hoe sociaal-liberalen naar de participatiesamenleving kijken. Met teveel hang naar individuele vrijheid, meent Robert van Putten, namens het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie. In hun Coöperatiemaatschappij (2014) benadrukken zij vooral de waarde van de gemeenschap. - - - Beste Corina, Dit voorjaar heb ik met veel plezier twee mede door jou geschreven boeken Ordening op orde en Van opgelegde naar oprechte participatie gelezen. Deze publicaties sluiten zeer nauw aan op het boek Coöperatiemaatschappij dat ik (met Wouter Beekers) heb geschreven. Dan denk ik aan de beschrijving en duiding van nieuwe sociale ontwikkelingen in de sfeer van de gemeenschap én in die van de markt, de visie op nieuwe verhoudingen tussen overheid en samenleving – niet beide sferen tegenover elkaar zetten, maar met elkaar in verbinding brengen, niet per definitie ‘meer gemeenschap’, maar ook kijken naar dynamiek op de (sociale) markt. En vooral: de organisatielogica van de samenleving moet centraal staan, juist ook in de sfeer van de overheid. Wij spreken dan over ‘coöpereren’, jullie over het ‘relatieprincipe’. Jullie zetten waarden centraal die ook bij ons naar voren komen: de menselijke maat en de kleinschaligheid. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat deze overeenkomsten voor mij best een verrassing waren. Waar tussen D66 en de ChristenUnie vaak een grote kloof wordt gesignaleerd lijkt het verschil tussen sociaal-liberaal en christelijk-sociaal toch meer gradueel van aard. Echter, het punt waarop de wegen in elk geval wel duidelijk scheiden is de visie op de (rol van de) gemeenschap. In jouw publicaties is de inzet van begin tot eind de verdere realisering van vrijheid en individualiteit. De manier waarop overheid en markt zijn georganiseerd, volgens welke logica’s ze werken en de ontwikkeling naar een participatiesamenleving moet gericht zijn op bevordering van vrijheid en individualiteit. Anders gezegd, het hoogste goed van het samenleven is vrijheid en individualiteit. De nadruk hierop is zo groot, dat ik er kriebels van krijg: draait het dan allemaal hierom? Politiek-filosofisch ligt hier tussen ons volgens mij een groot verschil. Hoewel ook in het christelijk-sociaal denken vrijheid en individualiteit van grote waarde zijn (sterker: deze waarden zijn mede voortgebracht door het middeleeuwse christelijke Europa) krijgt bij het christelijk-sociaal denken de gemeenschap ook een hoge plaats. Antropologisch uitgangspunt is dat mensen inherent sociale wezens zijn, ze zijn wederzijds afhankelijk. Dat is vervolgens geen tragiek en gemeenschap is niet slechts een vehikel tot vrijheid en individualiteit; mensen zijn bedoeld om samen te leven, in gemeenschap. In het christelijk-sociale denken wordt dan wel gesproken over de mens als ‘antwoordend-zorgend-wezen’, gericht op de relatie met mensen en de wereld om hem heen. Gemeenschappen zijn dus inherent van grote waarde om dit relationele mens-zijn te realiseren. Vandaar dat in de Coöperatiemaatschappij de focus ligt op de ‘welverbonden samenleving’. Gemeenschappen vormen vervolgens ook de belangrijkste kernen en voorwaarde voor een ‘goede samenleving’. Een samenleving waarin gemeenschap en de mens als relationeel wezen verkwijnen, is ontspoord. De spits in Coöperatiemaatschappij ligt dan ook op een herstel hiervan, binnen de condities die de laatmoderniteit met zich meebrengt. Dit verschil in visie op mens en samenleving brengt me dan ook tot drie vragen bij jouw publicaties. In de kern vraag ik me af of jouw sociaal-liberale inzet richting een participatiesamenleving niet te kwetsbaar is. In de eerste plaats vraag ik me af of je voldoende het verlangen naar gemeenschap honoreert. Je beschrijft de nieuwe sociale dynamiek van samenwerking, coöperaties en delen die we in de samenleving waarnemen en signaleert terecht het verlangen naar menselijk maat en kleinschaligheid tegenover vervreemdende bureaucratisering. Maar in deze sociale dynamiek klinkt ook een roep om gemeenschap(szin), om nieuwe verbondenheid in een gefragmenteerde samenleving. Er is een maatschappelijk verlangen naar ‘samen’, en niet zozeer naar nog meer vrijheid en individualiteit. In de tweede plaats vraag ik me af of je de ontwrichtende kracht van de neoliberale ideologie voldoende onderkent. Kritiek op neoliberalisme is bij jou opvallend afwezig, terwijl deze de samenleving en gemeenschapsvorming bedreigt. Neoliberalisme voedt de huidige ‘vitaliteitsbubbel’, voedt een bestuurlijke cultuur van wantrouwen en ziet mensen vooral floreren in competitie, in plaats van in samenwerking. Bovendien is het een ideologie die individualiteit en vrijheid bedreigt: we staan onder de dwang van de ‘psychopolitiek’ (Byung Chul Han). In de derde plaats vraag ik me af of de door jou geprefereerde inzet van het ‘relatieprincipe’ wel voldoende is. Je maakt het interessante analytische onderscheid tussen logica’s, sferen en personen. In het verlengde daarvan pleit je voor méér inzet van de logica van de gemeenschap (relatieprincipe), maar niet voor méér inzet van gemeenschap. Volgens mij gaat dat niet werken. Juist in die gemeenschap wordt dat relatieprincipe geoefend en levend gehouden. Ik betwijfel of het relatieprincipe wel sterk genoeg is zonder die gemeenschap. Is tegenover een overwoekerende staat en een vervreemdende bureaucratie een sterke gemeenschap niet het beste tegenwicht? Robert van Putten, Onderzoeker bij de Vrije Universiteit Amsterdam, en in 2014 gastonderzoeker bij het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie. - - - Beste Robert, Hartelijk dank voor je brief en de tijd en moeite die je hebt genomen om maar liefst twee publicaties te lezen van de Van Mierlo Stichting. Toch een wetenschappelijk bureau van een politieke partij die niet vaak in één adem wordt genoemd met de ChristenUnie. Ook ik was enigszins verrast door de overeenkomsten met de Coöperatiemaatschappij; hoewel dit wellicht ook weer niet zo verrassend zou hoeven zijn aangezien we ons baseren op min of meer dezelfde wetenschappelijke inzichten. Laat ik meteen beginnen met jouw belangrijkste zorg en irritatie: individuele vrijheid als hoogste goed in de samenleving. Sociaal-liberalen – zoals overigens alle liberalen – stellen inderdaad de vrijheid van het individu voorop om naar eigen inzicht zijn leven in te richten. Hierbij wil ik echter twee nuanceringen aanbrengen. Allereerst is individuele vrijheid an sich niet ons doel; het gaat ons om de ‘kwaliteit van leven’ van alle mensen voor de langere toekomst te verzekeren. En omdat niemand voor een ander kan bepalen wat ‘kwaliteit van leven’ is, is voor liberalen individuele vrijheid zo belangrijk. Ten tweede, sociaal-liberalen – de toevoeging ‘sociaal’ benadrukt dit al – onderscheiden zich van andere liberalen door onze nadruk op de (vrije) mens als sociaal wezen. Sociaal-liberalisme betekent ‘vrijheid in verbondenheid’. Mensen gaan verbindingen aan met anderen, geven hun leven vorm in interactie met anderen, vormen groepen of gemeenschappen, simpelweg omdat we niet anders kunnen en willen. We hebben anderen nodig. Of anders geformuleerd: andere mensen en groepen zijn voor bijna iedereen belangrijk voor onze ‘kwaliteit van leven’. Sociaal-liberalen benadrukken dus zeer zeker het belang van groepen. Ze zijn een fact of (social) life. Voor ons zijn gemeenschappen – of zoals wij dit liever stellen “verbondenheid” of “sociale cohesie” – cruciaal voor een toekomstvaste samenleving waarin mensen zich thuis voelen. Er is voor ons zelf zoiets als een collectief of publiek belang waarvoor we bereid zijn om individuele vrijheden op te geven (volgens de “sociale contract theorie” de reden waarom mensen zich verenigen). Voor ons is gemeenschapsvorming echter geen doel op zich, en daarmee kan het individu nooit ondergeschikt zijn aan die gemeenschap. Wellicht is ons “individualistisch perspectief op samen” wel het beste verwoord in een uitspraak van Herman Wijffels, overigens van christelijken huize, waarbij hij individualisering kenmerkt als een proces waarbij de mens die leeft als onderdeel van een gemeenschap plaatsmaakt voor een individu dat leeft met verantwoordelijkheid voor het geheel. Dit onderscheid is meer dan semantiek. Juist sociaal-liberalen die belang hechten aan de sociale aard van mensen en daarmee aan sociale verbindingen, moeten er altijd voor waken niet in gemeenschapsdenken te vervallen. Vandaar het streven naar zoveel mogelijk individuele vrijheid. Niet als autonomie of onafhankelijkheid, maar als de ruimte om je eigen levenspad te kiezen en niet (te) afhankelijk zijn van anderen. Dit is precies de reden waarom (sociaal-) liberalen zich sterk maakten en maken voor een welvaartstaat, die mensen basiszekerheid biedt, zodat ze niet van bijvoorbeeld hun buren afhankelijk zijn voor hulp. Er hoeft helemaal niets mis te zijn met het vragen om hulp. Het is wel problematisch voor ons als iemand bijvoorbeeld zich niet meer durft uit te spreken of iets niet meer te doet uit vrees om deze hulp te verliezen. Met andere woorden, wellicht meer dan het christelijk-sociaal denken, zijn sociaal-liberalen zich bewust van de schaduwzijdes van het leven in een groep. Wij menen dat dit individualistisch perspectief op samen juist iets is van deze tijd! Ja, er is een sterke behoefte aan ‘samen’, aan ‘gemeenschap’, juist ook omdat de sociale verbanden van weleer die behoefte niet meer kunnen vervullen. Verbondenheid dus, maar wel in vrijheid: Hurenkamp en Duyvendak (2004) noemen dit ‘lichte verbindingen’, omdat hedendaagse sociale verbindingen veel meer een open netwerkkarakter hebben dan een gesloten, institutioneel of hiërarchisch karakter. Zijn deze nieuwe verbindingen kwetsbaar? Wij menen van niet. En uit empirisch onderzoek blijkt – alle gevoelens over de gefragmenteerde samenleving ten spijt – dat er qua verbondenheid, solidariteit en cohesie geen aardverschuivingen plaatsvinden in Nederland. Sociale verbindingen veranderen wel, maar verdwijnen niet. Het probleem zit hem volgens ons niet in minder of meer gemeenschap, of minder of meer lichte verbindingen, maar in het feit dat we – wat wij noemen – het relatieprincipe wat uit het oog zijn verloren: ordening via dialoog, op basis van gelijkwaardigheid, vertrouwen en wederkerigheid. Deze manier van reguleren kan wel degelijk plaatsvinden buiten een gemeenschap. We hanteren deze ordeningsvorm elke dag, op straat of in het openbaar vervoer. Daar “overleggen” we ook met elkaar over wat normaal of handig is. Of denk aan een ambtenaar die overlegt met een zorgprofessional of buurtbewoner. Dat is allemaal ordening via het relatieprincipe terwijl er geen sprake is van een gemeenschap (behalve wellicht in de heel abstracte zin: als “mensen onder elkaar”, maar dat bedoel je vast niet met gemeenschap). Meer relatieprincipe staat daarmee niet gelijk aan meer gemeenschap. Sterker nog, “meer gemeenschap” kan heel goed samengaan met meer bureaucratie (en juist minder relaties). In deze zin is ons pleidooi voor “oprechte participatie” niet alleen een ferme kritiek op het “neo-liberalisme” – ik heb zelf heel weinig op met deze term omdat het een fluïde term is met velerlei invullingen; maar als hieronder verstaan wordt eenzijdig markt- en competitiedenken, dan ja – maar ook op het geïnstitutionaliseerde “maatschappelijk middenveld”; omdat beiden individuele vrijheden kunnen (!) beperken. Het gaat ons altijd om de juiste balans tussen ordeningsprincipes die er tezamen voor zorgen dat we de “kwaliteit van leven” van individuen voor de langere toekomst kunnen verzekeren. Corina Hendriks is wetenschappelijk medewerker bij de Van Mierlo Stichting   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - - Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2015: De slag om duurzame energie, en is te vinden bij de onderwerpen individualisme en mensen onderling.