Een briefwisseling – Het Europese dogma van D66

Lees hier het pdf van dit artikel. De uitgesproken pro-Europese houding van het sociaal-liberale D66 is René Cuperus, medewerker van de Wiardi Beckman Stichting (PvdA), een doorn in het oog. Juist de notie van individuele vrijheid verhoudt zich volgens hem uiterst moeizaam tot het grote schaalvergrotingsproject van de Europese eenwording. Een briefwisseling met Jieskje Hollander van de Van Mierlo Stichting en auteur van Europa: voorwaarde voor vrijheid (vms 2014). - - - Dag Jieskje, Ik ben graag ingegaan op het verzoek om met jou van gedachten te wisselen over Europa. Een discussie met D66 over Europa hoort bij mijn guilty pleasures, bij mijn heimelijke, nog niet ingeloste verlangens. Want laat ik het maar eerlijk toegeven: ik heb nogal wat vooroordelen waar het om D66 en Europa gaat. Ik ken D66 in het algemeen als een sympathieke, redelijke partij. Mij persoonlijk misschien iets te braaf en onuitgesproken. Een partij voor evenwichtige mensen met niet heel geprofileerde opvattingen en temperamenten. Het merkwaardige feit doet zich voor, dat juist bij het thema Europa D66 zich wel kenmerkt door heel uitgesproken opvattingen en posities. Ja, zelfs door een voor mij verwarrende modus van fanatisme, radicaliteit en dogmatisme. D66 gaat er prat op – Europacampagne na Europacampagne – dat het 100% Pro Europa is. ’Ja, voor Europa’’. Daar waar andere partijen kritisch zijn, ambivalent of Euro-lauw, daar is D66 kritiekloos, loyaal en twijfelloos vóór Europa. Overdreven? Ik heb de twijfelachtige eer gehad nogal wat paneldebatten te hebben moeten voeren met D66-politici als Sophie in ’t Veld of Laurens-Jan Brinkhorst. Ik zal me daar uiteraard niet al te onaardig over uitlaten, maar laat ik dit zeggen: die debatten waren geen intellectueel plezier. Mensen die, zoals ik, enige twijfel en kritiek over Europa durven te laten horen, worden bij dit type Europa-politici van D66 getrakteerd op ijzerenheinig dogmatisme en fanatieke afkeuring. Heel jammer. Waar komt dat vandaan? Waarom zo’n verbeten onredelijkheid over Europa van het altijd zo redelijke, evenwichtige, pragmatische D66? Ik heb altijd gedacht dat die fanatieke pro-Europese houding voortkwam uit sluwe politieke marketing-calculaties. D66 is van oudsher immers niet alleen een juristenpartij, maar ook een partij van reclamejongens en marketingconsultants. Het heeft er de schijn van dat ergens in het tijdperk-Pechtold, D66 zich heel precies een eigen clientèle en achterban is gaan afbakenen en toe-eigenen. D66 lijkt bewust het negatieve spiegelbeeld van de PVV te hebben opgezocht, daarmee maximaal de kloof exploiterend die er, zo laten tal van onderzoeken zien, in onze samenleving bestaat tussen hoger en lager opgeleiden waar het om steun voor globalisering en Europese samenwerking gaat. Iets wat de oude volkspartijen van het sociologische midden juist totaal verscheurt en verlamt, werd dus een niche-voordeel voor de extreme posities van D66 en PVV. Dit leidde tot een versimpelde ja/ nee-keuze inzake Europa waar juist een beschaafd- intellectuele, sociaal-liberale partij als D66 zich ongemakkelijk bij zou moeten voelen. Verbazingwekkend vind ik het daarom dat D66 – een partij die ik van oudsher zo zeer waardeer om zijn democratische DNA en zijn geweldige Van Mierlo-traditie van onbevangen intellectueel twijfelen en nadenken – zich zo kritiekloos durft op te stellen tegenover het enorm uitgedijde Brusselse Labyrint van technocratische machtsconcentratie en corporate lobbymacht! Waar is het democratisch geweten van D66? Ik was daarom blij verrast met het essay, dat jij, Jieskje, samen met Inge van der Leeuw en Frank van Mil, vorig jaar hebt geschreven om eens wat meer verdiepende reflectie te bieden op de Europese positie van D66. Ik stel het zeer op prijs, en vind het moedig, dat jullie zelf toegeven dat “het volmondig federale ‘ja’ van D66 vóór verdere Europese integratie’’ weliswaar een belangrijke pijler van de identiteit van de partij is en haar onderscheidt van pessimisten, populisten en twijfelaars, maar dat het “kan lijken alsof het Europese ideaal een dogma is, losgezongen van het centrale gedachtegoed van D66’’. Jullie doen een wat mij betreft interessante poging om de sociaal-liberale grondslagen van het Europa-denken van D66 te schetsen. Op zichzelf is jullie rapport een verademing voor mij, omdat D66 hierin voor de eerste keer onder ogen durft te zien dat veel mensen in toenemende mate hun vertrouwen in het Europees Project aan het verliezen zijn. “Als je te ver vooruitloopt zonder dat de burgers volgen, heb je niet alleen een groot politiek probleem, maar ga je ook in tegen de kern van het D66-denken”. Deze constatering is grote winst. Toch ben ik uiteindelijk teleurgesteld in het resultaat. Dit zit hem in het feit, dat jullie mensen met deze zorgen zo weinig te bieden hebben. “We feel your pain’’, maar verder is de teneur van het essay toch erg een van ‘Europa moet. Europa is goed. In een globaliserende wereld is er geen alternatief. Laten we er het beste van maken’. Er is, anders dan ik had verwacht, ook relatief weinig reflectie op de Europese Unie in termen van democratietheorie. Veeleer wordt er geredeneerd vanuit sociaal-liberale noties van persoonlijke, individuele vrijheid, maar juist deze verhouden zich uiterst moeizaam tot het grote schaalvergrotingsproject van de Europese eenwording. In het megaproject van de Europese Unie wanen (kleinere) nationale staten zich al verloren, laat staan individuen. Heel soms wordt die spanning wel benoemd (“Het sociaalliberale streven naar het bevorderen van persoonlijke vrijheid verhoudt zich slecht met het fait accompli-denken waarin Europese integratie vrijwel automatisch voortschrijdt’’), maar nergens leidt dit tot een kritische analyse van de Europese instituties en arrangementen. Uiteindelijk kiest het essay voor een zuiver pragmatische benadering conform het valse gezond verstand van de subsidiariteitsgedachte: nationaal waar nodig, Europees waar noodzakelijk. Was dat maar waar! En was dat maar de Europese werkelijkheid! Niet dus. Nergens wordt erkend dat de nationale staat tot op heden de enige historisch geteste vorm van volwaardige democratie herbergt. De democratische natiestaat wordt eerder nogal schamper afgedaan: “Zolang er democratisch gelegitimeerde nationale staten bestaan, schrijven wij deze dan ook niet simpelweg af als archaïsche constructen die in de 21e eeuw weinig nut meer hebben’’. En: “Hoewel referenties aan nationale identiteit in het publieke en politieke debat al snel associaties oproepen met stamppot, Sinterklaas en volkslied’’. Zulke frasen schuren dicht aan tegen de Duits-nationale zelfhaat van D66-goeroe Habermas, en deze zinnen verraden meer over de eigenlijke grondslagen achter de Europa-positie, dan de slotzin van jullie essay: “Tegenover doemdenken over de afwezigheid van een uniform Europees volk zetten wij een open, inclusieve en dynamische visie op de Europese waardengemeenschap, waarbij vrijheid en diversiteit in denkbeelden en leefwijzen blijvend wordt beschermd door een stevig fundament van liberale rechten en democratische principes.’’ Ik blijf het onbegrijpelijk vinden dat Democraten 66 zich zo kritiekloos gewonnen hebben gegeven aan Eurocraten 2015. Over dit alles zou ik graag je mening willen horen. Hartelijke groet, René Cuperus Wetenschappelijk medewerker bij de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. - - - Beste René, Allereerst, mijn dank voor je brief aan mij over Europa. Een bericht rijk aan interessante stellingnames en opvattingen: van bespiegelingen op de (vermeende) berekenende campagnestrategie van D66 tot de (impliciete) gedachte dat Europese integratie lager opgeleiden niets te bieden heeft. Een bericht dat mijn eigen denken scherpte. En dat mijn overtuiging dat verdergaande Europese integratie in essentie een ‘noodzakelijk goed’ is verder verstevigde. In dit antwoord aan jou zal ik je vertellen waarom. En en passant hoop ik ook enkele misverstanden, die tussen jou en mij lijken te bestaan, op te helderen. Je brief valt kernachtig samen te vatten. Het is de uitgesproken positieve grondhouding van D66 ten opzichte van Europese samenwerking die je bevreemdt. Europese integratie als vlak en kritiekloos dogma, zoals jij het stelt. Op zichzelf – het moet gezegd – is dit een even gemakkelijk als ironisch verwijt. Gemopper onder politieke tegenstrevers over de dorre redelijkheid, (over) nuance en een gebrek aan diep doorleefde en gewortelde standpunten bij ‘de pragmatici van D66’ is zo oud als D66 zelf. Maar daar waar passionele uitgesprokenheid deze aanklacht betekenisloos maakt, blijkt ook dát op zichzelf reden voor kritiek. Tja, René, zo blijven we bezig! Over een gebrek aan intellectueel plezier gesproken. In de hoop het inhoudelijke genoegen terug te brengen, hier een weerwoord op basis van argumenten. Allereerst, in je betoog maak je geen onderscheid – en dat is een gemis – tussen de kern van wat sociaal-liberalen in Europese integratie zien (ofwel: het basale principe van waaruit zij Europese integratie tegemoet treden) en de verdere uitwerking en inkleding van dat principe waar het de werking van de Europese Unie betreft. Een 100% pro-Europese houding kan mij, en veel van mijn sociaal-liberale medegelovigen, worden aangerekend daar waar het de overtuiging betreft dat bepaalde problemen nu eenmaal te groot zijn om binnen de grens van een nationale staat (willekeurig welke) op te lossen. Je zou dit een sociaal-liberaal geloofsartikel kunnen noemen. Hoewel ik me maar slecht kan voorstellen dat niet ook onder sociaal-democraten het besef gemeengoed is dat een zinvol klimaatbeleid of een humane beheersing van het actuele vluchtelingenvraagstuk niet zonder gezamenlijke Europese afstemming kan. Bovendien betreft het een geloofsartikel van het soort waar de politiek niet zonder kan: een – naar recente woorden van Rob Wijnberg (zie De Correspondent van 23 augustus jl.) – ‘fundamentele opvatting over goed en kwaad’ om van daaruit met voorstellen voor oplossingen te komen. Zeker in een tijd waarin de uitdagingen onnoemelijk groot zijn en het zoeken naar politieke common ground onmetelijk complex, vind ik het zinvol terug te gaan naar principes en overtuigingen. ‘Europa Ja!’ als startpunt van een gesprek over oplossingen dus. Vervolgens wordt de concrete invulling van die oplossingen van belang. En voor zover jij in je brief in dit verband spreekt van een kritiekloze houding van D66, kan ik niet anders dan je hartgrondig tegenspreken. Of het nu verkiezingsprogramma’s, bijdragen in de media of het door jouw aangehaalde essay ‘Europa: voorwaarde voor vrijheid’ betreft: zij tonen niet alleen hoe de sociaal-liberale positie ten opzichte van Europa logisch voortvloeit uit onze idealen van persoonlijke vrijheid en democratie, maar bovenal wat voor Europa we voor ons zien en waar dit ideaal (nog) niet gerealiseerd is. Géén kritiekloze acceptatie van de status quo dus. Maar talloze voorstellen om de Europese instituties beter, en vooral ook democratischer, te laten functioneren. Zo maakte D66 zich sinds haar oprichting hard voor meer transparantie en verantwoording binnen Europese instituties en voor politisering van het debat. Meer recent: het door jou genoemde essay verkent de mogelijkheid van een Europese Senaat maar ook het versterken van de instrumenten van nationale parlementariërs om de besluiten van de uitvoerende macht in Brussel te controleren. Ik weet het, het zijn jouw voorstellen niet omdat – zoals jij het verwoordt – de “nationale staat tot op heden de enige historisch geteste vorm van volwaardige democratie herbergt” en jij daarom de realiseerbaarheid van een Europese democratie betwijfelt. Maar René: waar de nationale staat de werkelijkheid niet meer kan sturen, biedt (de nationale) democratie an sich weinig soelaas. De controle moet meebewegen met de macht om volwaardige controle te kunnen zijn. Wij stellen dat het politieke en democratische niveau waarop individuele vrijheid het beste gewaarborgd kan worden afhankelijk is van het niveau waarop de bedreigingen van deze vrijheid zich voordoen. En daarom wat ons betreft – once again – Europa Ja! als grondtoon van waaruit de oplossingen voor problemen dient te volgen. Tot slot, nog enige woorden naar aanleiding van je opmerkingen over Europese gezindheid als uitgekiende campagnestrategie. Je schrijft over een sluwe politieke marketingstrategie die “de kloof ’ in onze samenleving exploiteert ‘tussen hoger en lager opgeleiden waar het om steun voor globalisering en Europese samenwerking gaat.” Nog even los van die kloof en de impliciete link die je legt tussen ‘Europa als probleem’ en ‘lager opgeleiden’ – daarover zou ik nóg een brief kunnen volschrijven: dit is één manier om naar het electorale succes van D66 in recente Europese verkiezingen te kijken. Maar zou het niet zo kunnen zijn dat juist de immense en ongrijpbare complexiteit van Europese vraagstukken en de snelheid waarmee ze elkaar opvolgen, bij de kiezer (en dan spreek ik ook voor mezelf ) een begrijpelijke hang naar overzicht en betrouwbaarheid op hoofdlijnen heeft doen ontstaan? En dat zowel D66 als de PVV dat het best begrepen hebben? Electoraal succes door gevolg te geven aan de legitieme behoefte basaal nieuw overzicht te creëren in een verdomd ingewikkelde wereld. Een heel gewone taak van een politieke partij, naar mijn mening, en weinig berekenends aan. Met beste groet, Jieskje Hollander Wetenschappelijk medewerker Van Mierlo Stichting.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen - - Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij het onderwerp Europese Unie