De welvaartsstaat en de gouden kooi

Lees hier het pdf van dit artikel. De Nederlandse welvaartsstaat is een groot goed. Hij heeft individuen in staat gesteld om zich te ontwikkelen en te emanciperen. De vrijheid die de welvaartsstaat ooit bewerkstelligde lijkt echter steeds meer om te slaan in onvrijheid: regels en criteria sluiten mensen op in een Gouden Kooi van bescherming. Over de noodzaak van een nieuwe sociaal-economische ordening. Door Mark Sanders en Corina Hendriks Vrijheid is een centraal uitgangspunt voor een liberale partij als D66. Het individu moet zoveel mogelijk naar eigen inzicht zijn of haar leven mogen inrichten. Maar omdat we wel met 16 miljoen individuen in Nederland zijn, en in 2050 met 9 miljard op de aarde, kan die vrijheid niet absoluut zijn. Anderen hebben invloed op ons welbevinden, zoals wij dat op dat van anderen hebben. Die sociale wederkerigheid is de basis voor elke beschaving maar vereist ook dat de interactie tussen mensen volgens gezamenlijk gedeelde waarden, normen en wetten verloopt. Tot zover de open deuren. Zonder ordening geen vrijheid en geen welvaart. Maar wanneer wordt die ordening juist een belemmering, een Gouden Kooi? Ordnung muß sein? De ordening van de samenleving kun je grofweg organiseren langs drie principes. Als je niets doet ontstaat tussen mensen spontane ordening. Dat zit er diep in bij de homo sapiens. Als je wilt samenwerken en vervolgens de resultaten van die samenwerking wilt delen met elkaar dan heb je vaak ‘regels van het spel’, we noemen ze instituties, nodig 1. Toen de mens nog in groepen van 15-50 volwassenen over de Afrikaanse savannes zwierf waren dergelijke instituties al volop van kracht. Het Bijbelse ‘wat gij niet wilt dat U geschied, doe dat ook een ander niet’ – en positief geformuleerd: Do onto others as you would have them do onto you – zijn krachtige basisregels in het intermenselijk verkeer. En omdat er geen externe dwang is, is alle interactie vrijwillig. Maar niet vrijblijvend. Sociale druk en wederzijdse afhankelijkheid stellen ook nu nog belangrijke beperkingen aan de individuele vrijheid, en dat is vaak maar goed ook. Fukuyama (2011) beschrijft in zijn laatste boek uitvoerig hoe in de vroegste beschavingen deze groeps- en stamverbanden konden uitgroeien tot (proto)staten met een heuse bureaucratie. De overgang van het zwervende jagers- en verzamelaarsbestaan naar gevestigde landbouw en veeteelt maakte een schaalvergroting wenselijk en mogelijk. En daardoor verloor de oude wederkerigheid als ordeningsprincipe aan kracht. In plaats daarvan kwam eerst een sterke man, die langzaam uitgroeide tot een koning met bijbehorende bureaucratie. De ordening binnen de bureaucratie volgt de logica van de dienstbevelen en plaatst mensen in een hiërarchie. Met de uitvinding van het schrift konden vervolgens geschreven bevelen uitgroeien tot wetten. Wet- en regelgeving zijn ook vandaag de dag de belangrijkste instrumenten van de overheid. Haar ordening is dan ook bureaucratisch te noemen, ook al zijn er in een moderne samenleving minstens zoveel rechten als plichten jegens die bureaucratie in wetgeving vastgelegd. De laatste ster van het ordeningstrio is de markt. Misschien schokkend voor diegenen die dachten dat de vrije markt een spontane en natuurlijke ordening is die daarom altijd de voorkeur verdient, maar markten konden pas ontstaan toen het eigendomsrecht niet alleen door mensen wederzijds erkend werd, maar ook juridisch beschermd, beschreven en overdraagbaar was. Dat gebeurde (uiteraard) in de hoofdzakelijk agrarische samenlevingen als eerste met voedsel (consumptie) en pas veel later met land (productiemiddelen). Voedselmarkten ontstonden zeer lokaal en als vanzelf uit ruilhandel. Maar het duurde nog millennia voordat producten en productiemiddelen ook echt vrij verhandelbaar waren en een markt met vrijwillige, anonieme transacties kon ontstaan. De perfecte markt bestaat wellicht nog steeds niet in de praktijk, maar eenmaal uitgevonden veroverde ‘de markt’ als ordeningsprincipe al snel de harten van de liberaal. Immers, het individu kan zijn eigen afweging maken, draagt alle gevolgen van zijn handelen zelf en heeft in een markt met niemand iets te maken. De ultieme vrijheid, goed geregeld. Welvaartsstaat als liberaal project De vrije markt liet echter al snel haar lelijke kanten zien. Het rauwe recht van de sterkste maakte plaats voor het recht van de rijkste; beiden voelden, ook voor de liberaal, even onrechtvaardig. Waar je als individu terecht kwam in de inkomensverdeling bleek maar zeer ten dele een vrije individuele keuze of verdienste. Het kapitalisme bracht veel welvaart voor de samenleving als geheel, maar stelde individuen wel bloot aan veel meer risico’s. Smith (1776) stelde al dat specialisatie bepaald werd door de omvang van de markt. En naarmate markten integreerden werden mensen dus meer en meer verleid en gedwongen om zich te specialiseren. Voeg daarbij Schumpeter’s creative destruction – het proces waarbij er door innovatie steeds producten, bedrijven en daarmee banen bijkomen maar ook verdwijnen – en de kans wordt groot dat het individu vermalen wordt tussen de steeds sneller draaiende raderen van het systeem. Waar vroeger het beroep van vader op zoon werd doorgegeven, creëerde het kapitalisme een markt voor arbeid. De werknemer werd inwisselbaar en werkloosheid, armoede, ziekte en daarmee onvrijheid voor velen waren het gevolg. Ook liberalen konden niet volhouden dat de ongebreidelde marktwerking de grootste vrijheid voor de meeste mensen zou brengen. Dat leidde vanaf het begin van de vorige eeuw in Europa, maar ook elders, tot de opbouw van wat we de welvaartsstaat of verzorgingsstaat zijn gaan noemen. Een aanvankelijk liberaal project met als doel om het individu te emanciperen. Om hem of haar in staat te stellen het eigen leven vorm te geven zonder daarbij door de samenleving als geheel, of de markt, in posities of situaties gedwongen te worden waaruit geen ontsnappen mogelijk leek. Liberalen zetten vol in op het toerusten van het individu middels onderwijs en verbeteringen in de volksgezondheid. Een stevige bodem onder het bestaan. In Nederland begon dat project met het beroemde Kinderwetje van de liberaal Van Houten. In de eerste decennia van de 20ste eeuw zijn met name de liberalen de trekkers geweest en namen de sociaaldemocraten die rol pas (gedeeltelijk) over na de Tweede Wereldoorlog. De welvaartsstaat heeft zich langzaam ontwikkeld van een institutioneel kader dat aanvankelijk de markt beoogde te reguleren met ver- en gebodsbepalingen (verbod op kinderarbeid, leerplicht) naar een kader dat zich voornamelijk kenmerkt door wettelijk verankerde verplichte verzekeringen en vooral afdwingbare rechten (aow, ww, wia, huurbescherming etc.). De logica van de welvaartsstaat drong door op steeds meer terreinen. Iedereen die aan de criteria voldoet, heeft recht op een huis, een baan, een behandeling etc. en heeft toegang tot collectief verzekerde terugvalopties. Die bestaanszekerheid was wat mensen in Nederland en elders nodig hadden om de volgende sprong in de economische ontwikkeling te maken. Als je je geen zorgen meer hoeft te maken over de eerste levensbehoeften, dan ben je vrij en komt er tijd, ruimte en energie voor andere dingen. Steeds meer mensen konden zich steeds meer veroorloven en droegen op steeds slimmere manieren bij aan de gezamenlijke welvaart. En die werd via herverdeling ook nog eerlijk gedeeld. Maar zoals met alle succesvolle projecten zijn ook hier de resultaten uit het verleden een teleurstelling voor de toekomst. Een Gouden Kooi? De welvaartsstaat is van een liberaal project (emancipatie van het individu) verworden tot een sociaaldemocratische maakbaarheidsdroom (inrichten van een egalitaire samenleving). Met steeds meer individuele veiligheid en collectieve rechtvaardigheid verleidden (vooral sociaaldemocratische) politici de kiezer tot het inleveren van zijn eigen verantwoordelijkheid en vrijheid. De welvaartsstaat is een Gouden Kooi geworden. De tralies van de Gouden Kooi zijn de criteria die staat en samenleving opleggen aan het individu. De vrijheid die de liberalen met de welvaartsstaat beoogden, komt in het gedrang nu het individu door de bureaucratie wordt opgesloten in een koopkrachtplaatje of een doelgroep. Hoeveel vrijheid rest ons nog als ‘gerechtigden’? Zoals de kapitalistische arbeidsmarkt mensen kon opsluiten in onvrijheid en armoede, zo doet de socialistische welvaartsstaat dat nu op vele andere terreinen. Het enige verschil is dat de ijzeren wetten van de markt zijn vervangen door de gouden tralies van de welvaartsstaat. Als je op zoek gaat naar Gouden Kooien, vind je ze overal. Op de woningmarkt, op de arbeidsmarkt, in het innovatie- en wetenschapsbeleid, in de kinderdagopvang, in de energievoorziening en zelfs in het ruimtelijk beleid (zie de respectievelijke artikelen in dit nummer). In deze Gouden Kooien hoef je niet te vrezen voor levensonderhoud en gezondheid, maar in ruil voor die veiligheid lever je wel een belangrijk deel van je vrijheid in. Is dat erg? Wij menen van wel. De vrijheid om je leven zelf in te richten, om zelf te bepalen wat voor jou wel of niet de moeite van het uit bed komen waard is, is niet alleen van belang vanuit het perspectief van het individu, maar ook vanuit het perspectief van de samenleving als geheel. De mondiale concurrentie dwingt ons tot het mobiliseren van ieders talent: de creativiteit en het ondernemerschap van vrije mensen zijn de zuurstof voor een moderne economie en een gezonde samenleving. We moeten natuurlijk niet terug naar vroeger, of vanwege boekhoudkundige problemen met de staatsbegroting met de botte bijl op de wortels van de welvaartsstaat gaan inhakken. Maar we moeten wel terug naar het liberale beschavingsproject. Afsluitend Hervorming is noodzakelijk maar lastig. Wat vroeger werkte, heeft gevestigde belangen en een geloof in de juistheid van de receptuur opgeleverd. En ook als het oorspronkelijke probleem is verdwenen houden de oplossingen vaak stand. We bewegen pas als het echt moet en houden vast aan instituties tot we gedwongen worden ze te heroverwegen. Of het al zover is valt te bezien. We doen altijd wel alsof ons het water aan de lippen staat, maar het gaat in Nederland nog steeds veel te goed voor een gevoel van urgentie. Er is wel onbehagen. Wij menen dat dit onbehagen veel te maken heeft met de sluipende onvrijheid die de Gouden Kooien van de welvaartsstaat met zich meebrengen. De behoefte aan veiligheid en voorspelbaarheid zit er echter voor veel mensen diep in. Vanuit de Gouden Kooi is het lastig om de vrijheid nog voor je te zien en een grote groep insiders ziet meer in restrictievere toegang tot de arrangementen van de welvaartsstaat en dus nog meer criteria en onvrijheid. Over rechts wordt Nederland weer voor de hardwerkende Nederlanders en over links moeten de voorzieningen in ieder geval voor de ‘mensen die het echt nodig hebben’ toegankelijk blijven (bedenkt u er zelf de criteria maar bij). Hoe nu verder? Leiderschap en politieke wil of toch maar Popperiaans piecemeal social evolution en hopen dat het goed komt? D66 gelooft niet in een grand design maar is ook te liberaal om deze grote opgave naast zich neer te leggen. Het probleem met institutionele hervorming is dat het zonder wenkend perspectief en dwingende historische redenen tot mislukken gedoemd is. Met kleine stapjes kom je ook tot je doel, maar het is goed om daarbij dat doel scherp voor ogen te hebben. In een samenleving waarin we een balans zoeken tussen veiligheid, rechtvaardigheid, betwistbaarheid en efficiëntie, betekent in beeld hebben waar de Gouden Kooi ons opsluit in het heden en verleden. Wij hopen dat deze idee daaraan een bijdrage kan leveren.   Mark Sanders en Corina Hendriks zijn redacteur bij idee en auteurs van ‘De Ordening op Orde’ (Mr. Hans van Mierlo Stichting 2011)   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2011: De Gouden Kooi en is te vinden bij het onderwerp sociale zekerheid.