De vrijheid om te eten wat je wilt?

Lees hier het pdf van dit artikel. Het leed dat we dieren aandoen is een blinde vlek in ons moreel bewustzijn, meent filosoof Floris van den Berg. Niet het vermogen tot redeneren, maar het vermogen tot lijden is bepalend voor de reikwijdte van het liberale niet-schaden beginsel. Door Floris van den Berg Veel mensen houden van dieren, en eten ze ook. Het toebrengen van leed aan dieren voor consumptie is in onze samenleving geïnstitutionaliseerd. De laatste decennia is dit verder geïntensiveerd en vergroot, zodat wij thans niet alleen met 17 miljoen mensen in Nederland wonen, maar ook met tientallen miljoenen dieren – koeien, kippen, varkens, geiten etc. – in de intensieve veehouderij. Beeldmateriaal van de intensieve veehouderij komt met genoeg regelmaat in de media, zodat iedereen weet kan hebben van de barre omstandigheden waaronder dieren leven. Weinig mensen lijken dit echt te willen en het is ook niet noodzakelijk – we verhongeren niet indien dierlijke producten van het menu worden geschrapt – dus waarom blijven we dan toch zo vasthouden aan de intensieve veehouderij? Blinde vlek Een belangrijke reden is dat dierenleed een blinde vlek is in ons moreel bewustzijn. De filosoof Peter Singer was een van de eersten die dit onder de aandacht bracht. In 1975 publiceerde hij het boek Animal Liberation. Dat boek stond aan het begin van het langzame emancipatieproces voor dierenwelzijn en dierenrechten. Singer noemt de discriminatie op basis van (dier)soort speciesisme (‘soort-isme’). Dat wil zeggen dat een wezen op grond van de soort wel (in het geval van de homo sapiens) morele status heeft, of niet (in het geval van alle andere dieren). Singer betoogt dat speciesisme gelijk staat met andere vormen van discriminatie zoals racisme en seksisme. Het vergt een omslag in het denken dat de mens een dier onder dieren is, en niet automatisch vanwege het mens-zijn moreel boven de andere dieren verheven is. De vraag is welke aanknopingspunten het sociaalliberalisme heeft in het debat over dierenwelzijn. Neem als startpunt de ideeën van filosoof John Stuart Mill. Een van de belangrijkste liberale grondprincipes, zoals voor het eerst expliciet vermeld door Mill in diens werk On Liberty (1859), stelt: ‘Alles is geoorloofd zolang anderen geen schade wordt toegebracht’. De primaire taak van de overheid is, volgens Mill, te voorkomen dat mensen anderen schade berokkenen. Dit is de taak van politie en justitie. Daarnaast mag de overheid zelf niet onnodig de vrijheid van individuen inperken. Inperking van de vrijheid van het individu is alleen geoorloofd om anderen te beschermen. Een voorbeeld hiervan zijn snelheidslimieten die zijn bedoeld om verkeersongelukken, dat wil zeggen schade aan anderen, te voorkomen. Het niet-schaden principe van Mill is in eerste instantie van toepassing op mensen die op een bepaald moment in een staat wonen. In zijn geval Engelsen aan het eind van de 19de eeuw. Het is echter arbitrair om de morele reikwijdte van het liberale niet-schaden principe in te perken tot alleen mensen. De Engelse filosoof en leermeester van Mill, Jeremy Bentham, beargumenteerde dat het criterium om te bepalen wie morele status heeft niet het vermogen tot redeneren is (anders zouden baby’s en mentaal gehandicapten er buiten vallen), maar het vermogen tot lijden. Can they suffer? Dat is het cruciale criterium om te bepalen wie er morele status heeft. Er zijn meer wezens naast mensen die kunnen lijden: de meeste (gewervelde) dieren bijvoorbeeld. Biologen komen met steeds meer bewijs dat zeer veel diersoorten kunnen lijden, ook vissen. Als we het niet-schaden principe uitbreiden voor niet-menselijke dieren, krijgen we het volgende: ‘alles is geoorloofd zolang je mensen en andere dieren geen schade berokkent’. Neem als voorbeeld kannibalisme. Je mag geen andere mensen eten. Dat is een geaccepteerde norm. Als we op dit voorbeeld het niet-schaden principe toepassen dan volgt dat als je een mens eet, je (meestal) die persoon (en diens naasten) schade berokkent. Hieruit volgt dus dat kannibalisme, indien er sprake is van schade aan anderen, verboden is. Maar hoe zit het dan met vlees eten? Door het eten van een dier, is een dier gedood, en bovendien heeft dat dier niet zelden ernstig geleden in de intensieve veehouderij. Er is zodoende sprake van schade aan het dier. Hieruit volgt dat dieren eten, volgens het liberale niet-schaden principe, niet is toegestaan, mits de morele reikwijdte is uitgebreid volgens Benthams argumentatie. Bewijslast Met het schadebeginsel van Mill en Bentham in gedachten is het goed te beseffen dat de morele bewijslast om iets te doen dat mogelijk schade aan anderen toebrengt, ligt bij degenen die daar graag naar willen handelen. Thans is het in de samenleving zo dat de bewijslast bij de vegetariërs en veganisten ligt. Maar het is voor een liberaal zeer verdedigbaar om van vleeseters te verlangen dat zij beyond all reasonable doubt aantonen dat hun gedrag geen schade aan anderen toebrengt. Er bestaan een aantal terugkerende argumenten om het eten van vlees en de intensieve veehouderij te rechtvaardigen. Een eerste argument luidt dat de mens van nature een vleeseter is. Op dat natuurlijkheidsargument is echter wel het een en ander af te dingen. Wie zijn heil zoekt in dit argument kan ook stoppen met tandenpoetsen en wc-papier gebruiken; die zijn immers ook niet natuurlijk. Een tweede argument luidt dat een gezond dieet niet zonder dierlijke producten kan. Dat is niet zo. Het is in Nederland anno nu heel goed mogelijk om gezond (en lekker) vegetarisch, en zelfs veganistisch, te eten. Dat geldt ook voor sporters en kinderen. Een derde argument is economisch van aard. Veeboeren zouden op grote schaal hun baan kwijtraken. Dat laat echter buiten beschouwing dat diezelfde boeren er ook voor kunnen kiezen om in dat geval extensieve biologisch-organische akkerbouw te gaan bedrijven. Een vierde argument probeert het lijden van dieren te verzachten door diervriendelijke producten – scharrelvlees bijvoorbeeld – voor te stellen. Dat is al beter dan producten uit de intensieve veehouderij, maar miskent de weerbarstige realiteit: 95% van alle dierlijke producten komt uit de intensieve veehouderij. Het is daarnaast nog maar de vraag of diervriendelijker diervriendelijk genoeg is. Dieren worden immers nog steeds gedood voor consumptie en voor het milieu blijft veeteelt erg vervuilend. Naast schade bij dieren is er nog ook schade aan het milieu door intensieve veehouderij. Het voedsel voor dieren in de intensieve veehouderij wordt grotendeels geïmporteerd uit landen als Brazilië. De grootste reden voor ontbossing in Brazilië is de aanwas van monoculturen voor veevoer. Wie vlees eet, eet dus ook regenwoud op. Het gebruik van antibiotica bij boerderijdieren kan leiden tot resistente superbacteriën, die een reëel risico vormen voor de volksgezondheid. De wereldbevolking blijft toenemen en tegelijkertijd gaan steeds meer mensen dierlijke producten eten. Dat leidt tot een toenemende druk op het milieu. Een van de makkelijkste manieren om de wereld voor toekomstige generaties te behouden is te stoppen met het eten van vlees en vis. Politieke tolerantie Het vergt een nieuwe blik op de samenleving om te zien dat er iets fundamenteel mis is met de manier waarop wij met dieren omgaan. In mijn ogen is het wel of niet eten van vlees een morele keuze. Politiek en juridisch is er niets verkeerds met het eten van vlees, terwijl dit vanuit moreel oogpunt – zo heb ik hierboven betoogd – verkeerd is. Er is dus een dissonantie tussen politieke en morele tolerantie. De Partij voor de Dieren is (momenteel) de enige politieke partij die deze dissonantie tussen politiek en ethiek agendeert en zodoende onder andere pleit voor de afschaffing van de intensieve veehouderij. Wat moet er nu gebeuren? De overheid zou de intensieve veehouderij moeten afschaffen, en de import en export van dieronvriendelijke producten moeten verbieden. Maar veel belangrijker nog zijn de individuele keuzes die mensen – ondernemers, consumenten en politici – voortdurend maken. Iedereen kan dagelijks meerdere keren kiezen om ofwel onderdeel te zijn van het probleem en daarmee medeverantwoordelijk te zijn voor het leed en de schade die de intensieve veehouderij veroorzaakt; ofwel je maakt de keuze om deel van de oplossing te zijn, door geen dieronvriendelijke producten te consumeren. Iedereen kan – bedrijven, restaurants, supermarkten, consumenten – een morele keuze voor een betere en diervriendelijke wereld maken. Vegetarisme, en beter nog veganisme, is geen wonderlijke hobby, maar een morele opdracht, juist ook vanuit sociaal-liberaal perspectief.   Floris van den Berg is (milieu)filosoof en doceert aan de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde o.a. ‘Filosofie voor een betere wereld’ dat eind 2011 in Amerika in Engelse vertaling zal verschijnen.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 5 2011: De politiek van het eten en is te vinden bij de onderwerpen ethiek en dierenwelzijn.