De tirannie van de meerderheid

Lees hier het pdf van dit artikel. Tocqueville in de polder

In een democratie worden minderheden beschermd tegen de tirannie van de meerderheid. Paradoxaal genoeg leiden juist gelijke rechten voor iedereen vaak tot uniformiteit. Alexis de Tocqueville (1805-1859) wees al op dit risico van de democratie. Zijn gedachtegoed is nog steeds toepasbaar op de situatie nu in Nederland.

Door Melvin Schut De liberale Franse edelman Alexis de Tocqueville (1805-1859) maakte zijn naam met zijn studie naar vrijheid in moderne, democratische samenlevingen. Hij waarschuwde voor tirannie en conformisme van de meerderheid; vervlakking van geest en mores; en een van gewone burgers (de meerderheid) vervreemd geraakte, gesloten technocratische elite (een minderheid). Is zijn gedachtegoed toepasbaar op Nederland? Zien we de valkuilen ontstaan waar hij voor waarschuwde? In dit artikel betoog ik dat het antwoord ‘ja’ luidt. De Nederlandse samenleving valt onder Tocqueville’s noemer van moderne democratie, georganiseerd als zij is op basis van gelijke rechten. De valkuilen die hij vreesde zijn ook zichtbaar, maar dan in een Nederlands jasje. Daarbij moeten we primair denken aan de kloof tussen burger en politiek, en de dominantie van het economisch denken in vrijwel alle onderdelen van de samenleving: twee fenomenen die in Tocqueville’s filosofie verklaard kunnen worden vanuit de dynamiek eigen aan gelijke rechten. Aristocratie & ongelijkheid De fundamentele vragen die Tocqueville stelt zijn: wat is het wezen van moderne democratie? En: hoe verhoudt een democratische samenleving zich tot vrijheid en volkssoevereiniteit? In Frankrijk was de doorbraak van volkssoevereiniteit in 1789 gepaard gegaan met een decennia durende afwisseling van revoluties. De verhoudingen in de Franse samenleving waren langzaam steeds vlakker geworden, maar de wetten en het bestuur van het land hadden deze ontwikkeling niet bijgebeend. Zo was er volgens hem een spanning ontstaan tussen het pays réel (democratisch) en het pays légal (aristocratisch). Die had zich ontladen in een bloedige Revolutie, aangemoedigd door een elitaire minderheid van intellectuelen in de ban van efficiëntie en abstracte mensenrechten, maar onervaren met zelfbestuur. Tocqueville zocht inzicht in de vrijheid van de Amerikaanse democratische samenleving om, met inachtneming van de eigen Franse gewoontes, tradities, en omstandigheden, de Franse democratie in liberale banen te leiden. Een aristocratische samenleving kenmerkt zich in Tocqueville’s denken door ongelijke rechten. Simpelweg door geboren te worden hoort iedereen bij groepen en klassen, elk met eigen belangen en gewoontes, die op hiërarchische wijze verbonden zijn. Zij scheppen maatschappelijke diversiteit, bestaande uit grote verschillen in opvattingen, mores, en intellectuele vorming. Tegelijkertijd benadrukt een sterke adel de waardigheid van zelfbestuur, en voorkomt zij centralisering. Democratie & gelijkheid Een democratische samenleving daarentegen kenmerkt zich door gelijke rechten. Dit is volgens Tocqueville rechtvaardiger dan aristocratie, omdat het meer ruimte geeft aan de individuele capaciteiten van de meeste mensen. Gelijke rechten betekenen echter ook dat, buiten het niveau van regio’s, landen, of volkeren, geen enkel individu of groep voldoende is afgezonderd in tijd, ruimte, en geld om zich diep — en daarmee uniek — te ontwikkelen. Dat leidt tot egalitarisme en uniformiteit. Tocqueville noemt dit “individualisme”, en hij denkt dat het de democratische mens eenzaam, zwak, en anoniem dreigt te maken. Het nodigt uit tot een vernauwing van de menselijke horizon en veronachtzaming van het publieke belang. Iedereen is geneigd zichzelf op te sluiten in een klein kringetje, bestaande uit hooguit collega’s, naaste familieleden, en wat vrienden. Iedereen moet werken om status en geld voor zichzelf te bemachtigen. Hierdoor neigen alle relaties tot een contractueel karakter, wat zorgt voor oppervlakkigheid. De koopmansgeest doordringt alles. Als puntje bij paaltje komt kiezen democratische mensen bovendien voor gelijkheid boven vrijheid. Meer dan andere soorten samenlevingen stimuleert democratie de ondeugd van jaloezie, zoals te zien in de obsessie met inkomensongelijkheid. Bovenal echter brengt de gelijkheid van status de autoriteit van de meerderheid. Iedereen legt immers hetzelfde gewicht in de schaal. Dit kan leiden tot gebrek aan respect voor minderheden. Zulke tirannie van de meerderheid is al mogelijk middels een simpele stemming (de helft plus één) in een politiek orgaan. Daarnaast kunnen democratische samenlevingen ten prooi vallen aan een verstikkend conformisme. De meerderheid bepaalt namelijk hoe de omgangsvormen in elkaar zitten, wat de mode is, en wat ‘men’ vindt. Dit maaiveld, waarin je vooral ‘gewoon’ moet doen—dat wil zeggen, de goegemeente moet volgen, de middelmaat aanhangen, en niet teveel opvallen—want dat zou al gek genoeg zijn, is Nederland welbekend. Hierbij wordt de vrijheid van meningsuiting sterk beperkt door een onzichtbare, doch zeer voelbare, code van politieke correctheid. Bestuurlijke minderheid De logica van gelijke rechten zorgt ook voor een neiging tot bestuurlijke centralisering, zonder ruimte en oor voor de burger. Dat leidt volgens Tocqueville tot de tirannie van een bestuurlijke minderheid. Hij geeft hierbij het voorbeeld van de ontwikkeling van een bureaucratisch despotisme in Frankrijk, voor en ná de Revolutie. Die ontwikkeling was, onderbroken door regelmatig volksoproer, gepaard gegaan met toenemende passiviteit bij de burgers en ressentiment tegen bemoeienis door ‘de anderen’—de ambtenaren uit het verre Parijs, onbekend met lokale belangen, gewoontes, en omstandigheden. Tocqueville-kenner Larry Siedentop heeft gewaarschuwd dat de Europese Unie bezig is dezelfde fout op continentale schaal te herhalen (Democracy in Europe, Londen 2001). Het meest bezorgd is Tocqueville echter over het “zachte despotisme” van een gecentraliseerde, paternalistische overheid—een vorm van “gereguleerde, milde, en vreedzame slavernij” die “in de schaduw van de volkssoevereiniteit” goed gecombineerd zou kunnen worden met de “uiterlijke vormen van vrijheid”, zoals respect voor rechten, functionele scheiding van machten, en regelmatige verkiezingen. Door meer en meer mensen op meer en meer terreinen hulp te verlenen—op basis van gelijke rechten, gegarandeerd door ambtelijke procedures—dreigt een democratische samenleving door de staat te worden gedomineerd. Dat is immers de enige sterke maatschappelijke organisatie waartoe het zwakke democratische individu zich om hulp kan wenden. Tocqueville’s beschrijving hiervan—“een netwerk van … uniforme regeltjes waardoor zelfs de meest originele geesten en de meest sterke zielen zich geen weg voorbij de massa kunnen banen”—heeft velen doen denken aan de moderne verzorgingsstaat. Tocqueville meent aldus dat de traditionele associatie van democratie met anarchie—een gedachte ogenschijnlijk bevestigd door de Franse Revolutie—niet langer opgaat. Politieke apathie Dit is belangrijk in het beoordelen van ‘populisme’. Door haar egalitaire, commerciële karakter en tendens tot centralisering (die besluitvorming voor de burger ongrijpbaar maakt) neigt een moderne democratie in Tocqueville’s analyse juist tot politieke apathie. Revolutie en volksopstanden zijn een kleinere bedreiging dan stagnatie en gebrek aan belangstelling voor de publieke zaak. De echte zorg is niet dat burgers zich zouden opzwepen tot actie, maar dat zij dat niet doen. Zo hebben in Nederland grote maatschappelijke onvrede over staatssteun aan banken, de Euro, en massa immigratie (nog) niet geleid tot demonstraties of geweld. Tocqueville waarschuwt hierbij tegen het verwarren van belangrijke semi-aristocratische instituties—zoals een onafhankelijke rechterlijke macht, een indirect verkozen Eerste Kamer, en universiteiten—met een traditionele aristocratie. Democratische elites (minderheden) in het bestuur, in de media, en in het zakenleven zijn weliswaar noodzakelijk, maar zij verschillen in essentie niet juridisch, economisch, of cultureel van de rest van de bevolking (de meerderheid). Net zoals alle andere burgers verkopen zij een product. Voor intellectuelen bestaat dit uit ideeën en voor technocraten uit (vermeende) expertise. Alleen in de letterlijke betekenis van het woord aristoi—de besten—zijn intellectuelen en technocraten een soort ‘aristocratie van de geest’ en topmanagers een ‘aristocratie van geld’. Hierbij neigen zakenlieden tot een gebrekkig oog voor het publiek belang; technocraten tot tunnelvisie en het doven van initiatief; en intellectuelen tot denken in abstracties en gebrek aan praktische ervaring (vaak leidend tot verlies van contact met de werkelijkheid). Net zoals andere burgers hebben zulke elites (minderheden) de neiging om de staat voor hun eigen gewin te misbruiken. Zij kunnen daarom alleen in balans met de rest van de bevolking (meerderheden) goed functioneren. Decentralisering en diversiteit Om vrijheid en diversiteit te waarborgen, en tirannie door minderheden of meerderheden te voorkomen, moet een moderne democratische samenleving als de Nederlandse volgens Tocqueville kunstmatig de machtsverdeling imiteren die aristocratie eigen is. Dit vereist waakzame burgers, bestuurlijke decentralisering, en functionele machtenscheiding, alsmede onafhankelijke organisaties, zonder banden met de staat, gesteund door vele onafhankelijke media. Hij beschouwt vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting dan ook als de belangrijkste rechten, sterk met elkaar vervlochten. Hierbij houden goede instituties en mores elkaar in stand. Tocqueville prijst hoe in Amerika besluiten over een gedeeld belang zoveel mogelijk op het laagste niveau worden genomen en uitgevoerd, en wel door de vertegenwoordigers van de cirkel van mensen die het aangaat, of simpelweg gezamenlijk door die mensen zelf. Dit gaat grotendeels buiten de overheid om, via participatie in vrijwillige verbanden, zoals verenigingen en bedrijven, in civil society—de ruimte tussen overheid en burger. Zulke actieve deelname aan de organisatie van de gemeenschap is volgens Tocqueville ook meteen de beste opleiding tot politiek zelfbestuur. Vrijheid vormt tot vrijheid en tempert abstract, utopisch denken, losgezongen van lokale omstandigheden, belangen, en gewoonten, zoals dat van Franse intellectuelen voorafgaand aan de Revolutie. Decentralisatie en homogeniteit van de bevolking helpen hierbij de neuzen dezelfde kant op te houden. Zij voorkomen, door wisselende meerderheden, het ontstaan van permanente verliezers. Daarom: hoe groter de diversiteit van de bevolking, hoe belangrijker decentralisatie. Multiculturalisme vormt aldus een bijzondere uitdaging. Superprovincies en machtsoverdracht naar Brussel, verdedigd met economische taal, breken historische banden en getuigen van blindheid voor het vervreemdende effect op het individu als mens en burger, net als eerder bij schaalvergrotingen in de zorg en in het onderwijs. Een gekozen burgemeester, een districtenstelsel, en referenda brengen het bestuur daarentegen dichter naar de burger en respecteren de menselijke maat. Dit heeft een positief effect op de opvoeding van de kiezer tot burger en corrigeert noodzakelijke elites. Het vereist parallelle decentralisering in civil society, waar nu overheidsfinanciering van media, universiteiten, en andere verzuilde organisaties het vrije, pluriforme zelfbestuur van geëmancipeerde burgers verstoort. Het pays légal van het verzuilde, regenteske Nederland past niet bij het pays réel van 2014. Tocqueville’s inzicht toont het gelijk van Van Mierlo.   Melvin Schut doceert The Politics of Modernity, European and International Institutions en Introduction to Social Systems aan Amsterdam University College (AUC). Daarnaast heeft hij de afgelopen jaren rechtsfilosofie en politieke filosofie gedoceerd aan de Universiteit Leiden. Hij studeerde rechten en geschiedenis in Leiden, ideeëngeschiedenis aan Cambridge, en politieke filosofie aan Oxford en de Universiteit van Chicago, waar hij promoveerde met een proefschrift over het vrijheidsbegrip van Tocqueville.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2014: Meerderheid, minderheid, en is te vinden bij het onderwerp decentralisatie.