De populistische verleiding

Lees hier het pdf van dit artikel. Volgens populisten zou ‘het volk’ het weer voor het zeggen moeten hebben. Alhoewel dit de kern van de democratie weerspiegelt, wordt het populisme vaak gezien als een bedreiging voor de democratie. Niet altijd terecht, stelt socioloog Mark van Ostaijen. Populisme ‘repolitiseert’ door de gevestigde politieke orde te bevragen en belichaamt daarmee een kernelement van de democratie: het oneens zijn met elkaar. Door Mark van Ostaijen Democratie betekent letterlijk volksheerschappij, een bestuursvorm waarbij ‘het volk’ beslist wie er aan de macht is, en wat er wordt besloten, vaak bij meerderheid van stemmen. Alhoewel dit de kern van democratie omvat, waarschuwden politieke denkers zoals De Tocqueville in het verleden al voor de ‘tirannie van de meerderheid’, waardoor minderheden in de verdrukking zouden kunnen komen. Want wat de democratische meerderheid wil is niet altijd voor iedereen wenselijk en eerlijk. De belangrijkste hedendaagse bedreiging van de democratie, zo zal ik betogen, is dan ook de democratie zelf. Door sommigen wordt die dreiging van de meerderheid ook wel omschreven als ‘populisme’. Maar wat is populisme? Hieronder wordt daarvoor eerst een constitutief, retorisch en een esthetisch perspectief op populisme geboden om populisme als democratische bedreiging te kunnen beoordelen. Volkssoevereiniteit De kern van politiek populisme is dat het een directe aanspraak maakt op het ‘echte’ volk. Het claimt daarin de authentieke en pure versie van de democratie te zijn. Of zoals de Duitse Piraten-partij over zichzelf zegt: ‘Wir sind Romantiker’. Daarin doet ze zich voor als dát deel van de democratie dat wél, béter of louter naar het volk luistert. Door zoiets als ‘het volk’ dusdanig te centraliseren, herinnert populisme de democratie aan haar kernconstitutie: de volkssoevereiniteit. Zodoende herinnert populisme de democratie aan zichzelf (Schinkel 2012). Dit is een essentialistisch en constitutief perspectief op populisme waarbinnen sommigen populisme hebben betiteld als een ‘syndroom’, een ‘virus’, een ‘modern probleem’, als ‘anti-democratisch’ of zelfs als ‘anti-parlementair’ (Taguieff 1995; Urbinati 1998; Taggart 2000, Canovan 1999; Mény & Surel 2002; Hout-man & Achterberg 2010). Waar komt deze problematische beoordeling vandaan? Door een deel van het electoraat te construeren als ‘het volk’ wordt een meerderheidsconstructie gepresenteerd. Daarmee rekt populisme op oneigenlijke wijze haar minderheidsprincipe op. Of het wordt bewust genegeerd. Dit is precies het rafelrandje dat liberalen en democraten zo ongemakkelijk vinden aan populisme, aangezien democratie bestaat bij de gratie van minderheden. Door zijn minderheidsaandeel bewust of onbewust te negeren, vult populisme datgene in, wat de Franse filosoof Claude Lefort (1991) ‘de lege plaats van de macht’ heeft genoemd. Indien deze niet ‘leeg’ is, spreken we doorgaans over een totalitaire dictatuur. Wij vs. De Ander Naast deze constitutieve karakterisering zien anderen populisme voornamelijk vanuit een retorisch perspectief. Dat wil zeggen, de manier waarop er in woorden uitdrukking wordt gegeven aan de wereld om ons heen, kan populistisch zijn. Dit perspectief op populisme toont populisme als een distancing discourse, een verwijderingsdiscours. In die specifieke retoriek, staat een Wij tegenover een Ander. Die ‘Wij’ is alles behalve vanzelfsprekend en kan op allerlei manieren geconstrueerd worden. Evenals die ‘Ander’, die een horizontale (bv. migrant) of een verticale (bv. elite) Ander kan zijn. Beide elementen worden aan elkaar gekoppeld in een antagonistische of conflicterende relatie. Een dergelijke retorische constructie kan op allerlei plaatsen opduiken. Bijvoorbeeld in Wilders’ bijdrage aan de Algemene beschouwingen van 2008 waarbij hij ‘Het Kabinet van de elite’ versus ‘de gewone mensen’ problematiseerde; of bij Pechtold’s verdediging van de forensentaks van ‘mensen die dichtbij hun werk wonen’ versus ‘forensen’; of Johan Derksen die de Televisierring in ontvangst neemt door te wijzen op ‘die grote wijsneuzen in Hilversum’ versus ‘wij met een klein programma en klein budget die hun te slim af zijn geweest’. Populisme als retorische constructie is eenvoudig te herkennen en kan overal opduiken. Sommigen hekelen deze simplificatie, want het zou geen recht doen aan ‘de werkelijkheid’. Maar deze vorm van complexiteitsreductie kan erg effectief en verleidelijk zijn. Rebellerende kracht Naast dat men populisme retorisch kan opvatten, is het ook te zien als manier om in een bepaalde sector de boel eens flink op te schudden. Populisme kan dan opgevat worden als een rebbelerende kracht tegen de status quo. Dit kan een waardevolle esthetische bijdrage hebben. De hierbij afgebeelde illustratie is een afbeelding van een kunstwerk van Maurizio Cattelan in Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Het kunstwerk betreft een mannelijke persoon die door de grond van het museum heen breekt en positie inneemt in een ruimte met 17deeeuwse Nederlandse meesters. Het hedendaagse beeld van Catellan vormt daarmee een direct contrast met de oude kunstwerken in de zaal. Hij breekt met de gangbare collectie door letterlijk door de grond heen te breken. Het beeld betreft niet zomaar een normale man; het beeld is Catellan zelf. Daarmee toont het beeld een gepersonaliseerde breuk met het establishment. Die gepersonaliseerde breuk kan als populistisch worden opgevat. Populisme staat hier voor de specifieke vorm waarin de status quo wordt bevraagd, ontregeld en opgeschud. Populisme in deze vorm dwingt sommige politici zich hernieuwd politiek te verhouden tot bepaalde zaken. Het dwingt tot repolitisering. Het opent mogelijkheden om positie in te nemen op bepaalde issues die allang als afgedaan of afgerond werden beschouwd. Precies zoals Catellan, vanuit een provocatief standpunt, de verhouding tot de bestaande kunst bevraagt, zo bevraagt de populist het bestaande beleid. Catellan brengt een confronterend kunstwerk, maar ook een interessante artistieke bijdrage. En zo kan de populist niet alleen confronterende politiek, maar ook een belangwekkende democratische bijdrage leveren. Dat is een belangrijk potentieel. Deze confronterende esthetische vorm kan irriteren en inspireren. Begrijpelijkerwijs kan populisme een bron van irritatie vormen voor diegene die belang hebben bij de status quo. Echter, dit gaat voorbij aan het democratisch potentieel van populisme. Cordon sanitaire Hoe kunnen politici met deze vormen van populisme omgaan? Of anders geformuleerd, hoe zouden politici met deze populistische minderheden om kunnen gaan? Een blik naar het zuiden kan hierbij illustratief zijn. In België heeft men namelijk al vanaf de jaren 80 gepoogd een antwoord te vinden op de ervaren bedreigingen die het opkomende populisme aldaar met zich meebracht. De electorale opkomst van het Vlaams Blok, en later het Vlaams Belang, werd beantwoord met een cordon sanitaire. Het effect daarvan was direct merkbaar. Het Vlaams Belang marginaliseerde steeds verder, met als dieptepunt de vorige gemeenteraadsverkiezingen in 2010, met 10% van de stemmen in Antwerpen, hun voorheen belangrijkste troefkaart. Er zijn politici en politicologen die deze casus opvoeren om een pleidooi te houden voor een dergelijk cordon sanitaire. Het marginaliseert ongewenste politieke bewegingen effectief en het smoort populisme in de kiem. Hiermee zou de populistische bedreiging op de democratie kunnen worden afgewend. De vraag is echter hoe ‘democratisch’ dit is. Middels een cordon sanitaire worden immers bepaalde minderheden – vaak met de beste bedoelingen – buitengesloten. Democratie wordt daarmee een totalitaire waarde in zichzelf: alleen voor de ‘juiste’ democratische krachten. Zo is populisme niet de voornaamste bedreiging voor de democratie, maar wordt de democratie eerder een bedreiging voor populisme. Naast deze grote kanttekening is het maar de vraag of een cordon sanitaire eigenlijk wel effectief is. De Belgische casus laat inmiddels een totaal andere realiteit zien. Tijdens het cordon sanitaire vestigde zich namelijk de N-VA (Nieuw Vlaamse Alliantie) van Bart de Wever. De N-VA positioneerde zichzelf als de acceptabele variant van het Vlaams Belang, zonder openlijk racistische of extreemrechtse, maar met een duidelijk nationalistische, separatistische en populistische agenda. Terwijl de neergang van het Vlaams Belang was ingezet, groeide de N-VA als nooit tevoren. Met als gevolg dat de N-VA nu in bepaalde politieke arena’s groter is dan het Vlaams Belang ooit was. Zelfs zo groot dat voorman Bart de Wever nu burgemeester van Antwerpen is. De ironie wil dat juist het cordon sanitaire het populisme in Vlaanderen niet heeft verdreven maar heeft versterkt. Verleiding Voor iedere politicus is de populistische vorm verleidelijk. Populisme heeft namelijk een belangrijk potentieel. Het kan repolitiseren, het kan verfrissend werken of aanzetten tot vernieuwing. Zoals betoogd heeft het de potentie om een ‘volk’ te centraliseren, een ‘Ander’ te problematiseren en om met een bestaande situatie radicaal te conflicteren. Deze populistische potentie dwingt iedere politicus en burger tot nadenken. Niet elke populistische vorm wordt door iedereen sympathiek gevonden. Maar hoe weinig het ook op sympathie kan rekenen, het mag nooit de aanleiding vormen om populisme (of welke democratische minderheid dan ook) te elimineren. Want de eliminatie van onenigheid betekent het einde van democratische politiek. Mark van Ostaijen is als promovendus en wetenschappelijk docent verbonden aan de vakgroep Bestuurskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is een bewerking en vertaling van zijn lezing op het European Liberal Forum (ELF) Congres ‘Populist versus Cosmopolitan Nationalism: Implications for a Liberal Europe’, 25/26 oktober 2012 te Barcelona, Spanje.   Literatuur · Canovan, M. (1999). ‘Trust the people! Populism and the two faces of democracy’. Political Studies xlvii: 2-16. · Houtman, D. & Achterberg, P. (2010). ‘Populisme in de polder. Stemmen en mopperen in een post-confessionele politieke cultuur’. In: Kritiek: Jaarboek voor socialistische discussie en analyse. Amsterdam: Aksant. · Mény, Y., Surel, Y. (2002). ‘The Constitutive Ambiguity of Populism’, p. 1 – 24 in Mény, Y. and Surel, Y. Democracies and the Populist Challenge. Palgrave McMillan: NewYork. · Lefort, C. (1991). Democracy and political theory. John Wiley & Sons. · Schinkel, W. (2012). De nieuwe democratie. De bezige bij: Amsterdam. · Taguieff, P. (1995). Political Science confronts populism: from a conceptual mirage to a real problem. Telos 103: 9-41. · Taggart, P. (2000). Populism. Open University Press: Buckingham. · Urbinati, N. (1998). ‘Democracy and populism’. Constellations (5) 1: 110-124.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2014: Lang leve de democratie!, en is te vinden bij de onderwerpen democratie en populisme.