De mens als sociaal dier

Lees hier het pdf van dit artikel. Is solidariteit een ethische norm waar de mens zichzelf toe moet dwingen, of zit de aanleg voor solidair gedrag verankerd in de menselijke natuur? De Belgische hoogleraar klinische psychologie Paul Verhaeghe stelt dat de mens een sociaal dier is, waardoor het besef van solidariteit essentieel is voor de gezonde ontwikkeling van een persoonlijke identiteit. Dat het huidige neoliberale mensbeeld te weinig oog heeft voor onze solidaire natuur, is volgens hem dan ook een belangrijke verklaring voor veel hedendaagse psychologische klachten. Door Mark Dyson De mens is een rationeel en solitair wezen dat in de eerste plaats zal streven naar zijn eigenbelang; de loyaliteit van ieder mens ligt dus vooral bij zijn eigen individuele identiteit; in competitie met anderen streeft de mens naar zelfrealisatie en individuele ontwikkeling. Dit is, kort gezegd, het mensbeeld binnen de neoliberale ideologie waarop onze maatschappij is gebaseerd. De liberale meritocratie, waarin de markt deze concurrentie tussen individuen reguleert en ieder beloont op basis van prestatie, zou daarom het beste aansluiten op de menselijke aard, door competitie te bevorderen en de individuen die het beste slagen de ruimte te bieden voor het verwerven van hun natuurlijke dominantie. Dit beeld is volgens Verhaeghe, hoogleraar aan de Universiteit Gent, echter onvolledig. In zijn boek Identiteit dat in het najaar van 2012 verscheen stelt hij: ‘Een dergelijke visie op de mens (als solitair wezen) is wetenschappelijk onjuist, omdat ze op een verkeerd uitgangspunt berust. De biologie toont aan dat wij groepsdieren zijn, en binnen onze soort is een solitair levend wezen ofwel ziek, ofwel uitgestoten’ (2012: 91). En: ‘Het lijdt geen twijfel dat het egoïstische, het competitieve, het agressieve in de mens zit […]. Maar het altruïstische, het willen samenwerken, de solidariteit […] zit evenzeer in ons, en het is de omgeving die beslist welke kenmerken zich dominant manifesteren’ (2012: 231). Solidair gedrag komt dus volgens Verhaeghe niet voort uit een indirect eigenbelang of een puur morele plicht, maar is eerder instinctief: een onderdeel van onze evolutionaire bagage. Geen identiteit zonder verbondenheid Onze sociale omgeving is dus van cruciaal belang voor de vorming van de solidaire mens. Sterker nog, een omgeving waarin de ontwikkeling van onze solidaire karaktertrekken onvoldoende gestimuleerd wordt, heeft volgens Verhaeghe nadelige consequenties voor onze mentale gezondheid. Dit heeft alles te maken met de wijze waarop de mens als sociaal dier zijn individuele identiteit ontwikkelt. ‘Onze identiteit is geen diep verborgen, onveranderlijke kern; integendeel. Ze is veeleer een verzameling van ideeën die de buitenwereld op ons lijf geschreven heeft’ (2012: 15, 21). Natuurlijk is de mens niet alleen een passieve spiegel van wat de omgeving hem voorhoudt. Verhaeghe benadrukt dat identiteitsvorming een continu spanningsveld is tussen twee uiterste polen. Enerzijds neigt de mens naar separatie, naar het creëren van een eigen onafhankelijke identiteit ten opzichte van de groep. Anderzijds neigt de mens naar identificatie: het deel zijn van een groter geheel, waarbij juist gelijkheid en verbondenheid met anderen de basis van de eigen identiteit vormt. ‘Onze identiteit is steeds een spanningsveld tussen samenvallen met en afstand nemen van de ander’ (2012: 17). Persoonlijke identiteit is dus een sociale constructie: het resultaat van een voortdurende interactie met de sociale omgeving, waarbij het zelfbeeld van de mens grotendeels een reflectie is van het beeld dat anderen van hem vormen. De paradox is dat juist een stabiele autonome persoonlijkheid op basis van zijn sociale verbondenheid zich als zodanig ontwikkelt. We hebben de ander nodig om te zijn wie we zijn en ‘waar de groepssamenhang wegvalt, wordt de identiteit zwakker’ (2012: 23). Solidariteit is dan ook een logisch gevolg van onze behoefte om deel te zijn van een groter sociaal geheel; solidair gedrag is de beleving van deze verbondenheid. Neoliberale meritocratie De gezonde ontwikkeling van een stabiele identiteit vereist dus een juiste balans tussen autonomie (individualisme) en identificatie (solidariteit), maar het is vooral de sociale omgeving die bepaalt welke kant sterker ontwikkeld wordt (2012: 16, 214). Het individu past zich aan een omgeving die egoïstischer of juist empathischer gedrag stimuleert, maar dat wil niet zeggen dat de mens zich in elke omgeving even goed voelt. Het onbehagen dat velen ervaren in de huidige maatschappij illustreert dit volgens Verhaeghe, die betoogt dat veel hedendaagse psychologische klachten een gevolg zijn van een neoliberale meritocratie die te weinig rekening houdt met het solidaire aspect van de menselijke identiteit. ‘Vandaag de dag gedragen wij ons meer en meer als een verzameling individuen zonder gemeenschappelijke band’ (2012: 34). In een interview het Vlaams maandblad MO vult hij hierop aan: ‘Het huidige systeem legt alle accenten op individualisme en egocentrisme. En dat is zeker niet gezond’ (Interview in MO, 2012). De kerngedachte van de neoliberale meritocratie is dat de mens zelf beschikt over zijn eigen lot, waarbij economisch succes het voornaamste criterium is voor een succesvol leven (2012: 83). Het slagen of falen van een individu is in deze visie grotendeels een gevolg van zijn eigen inspanning en talenten, waarbij de best presterenden in een continue competitie (de vrije markt) zullen slagen omdat zij boven anderen uitstijgen. Verhaeghe is kritisch over dit systeem, dat hij bestempelt als de nieuwste gedaante van sociaal darwinisme: een ‘survival of the fittest’ waarbij ditmaal niet de natuur, maar de markt zal helpen om de beste mens naar de top te laten stijgen; ‘waarbij de besten voorrang krijgen en de anderen weggeselecteerd worden. […]’ (2012: 122-123). Deze continue competitie belemmert de ontwikkeling van onze natuurlijke aanleg voor solidariteit en de behoefte aan verbondenheid in onze sociale relaties. Op het niveau van interpersoonlijke interacties beschouwen individuen in een neoliberale meritocratie elkaar voornamelijk als concurrenten. Men heeft niet het gevoel bij te dragen aan een gezamenlijke belang van de gemeenschap (het bedrijf, of de samenleving), maar de nadruk ligt op beter presteren dan de anderen. ‘Dit systeem kan slechts een beperkt aantal “winners” bevoordelen, met als gevolg angst en competitie en het doorbreken van sociale verbondenheid. […] In plaats van solidariteit komt er een veralgemeend wantrouwen’ (2011: 14). Ook ondermijnt de neoliberale meritocratie het gevoel van solidariteit tussen de have’s en have not’s. Het dominerende discours van de self-made man stelt dat iedereen gelijke kansen krijgt, waarbij zowel de winnaars als verliezers hun sociale positie aan zichzelf te danken of te wijten hebben. ‘Als succes de nieuwe morele maatstaf is, dan is de nieuwe immorele mens de mislukkeling’ (2012: 165). Financieel kwetsbare groepen verdienen in dat licht geen steun of mededogen, maar worden opgezadeld – en zadelen zichzelf op – met een gevoel van schuld en mislukking (2012: 27). Gevoel van eigenwaarde Omdat competitie en solidariteit zich moeilijk laten rijmen, wordt dat laatste al snel een kostbare luxe. ‘Neoliberalisme produceert aldus haar eigen uitgangspunt: een universeel egoïsme’ (2011: 17). Vanwege de blinde vlek voor het solidaire aspect van de menselijke natuur en het ondermijnen van het gemeenschapsgevoel, heeft de neoliberale meritocratie volgens Verhaeghe negatieve effecten op het gevoel van eigenwaarde en identiteit, die dan ook de grondslag zijn van de dominante psychologische klachten van deze tijd (2011: 9). Dit zou een belangrijke oorzaak zijn van de paradox dat er ondanks onze ongekende rijkdom een toename is van gevoelens van onbehagen, depressies en identiteitsstoornissen. ‘Meer en meer mensen hebben een wankel uitgebouwde identiteit en vertrouwen de ander niet. Ze is te eenzijdig gemodelleerd op dat smalle neoliberale verhaal. […] We moeten de anderen verslaan maar die anderen hebben we ook nodig om permanent applaus te krijgen, wat van een gigantische onzekerheid getuigt. Op den duur krijg je een heel labiele, bijna vloeibare identiteit en daar lijden mensen onder’ (interview in De Morgen, 2012). Deze negatieve gevolgen beperken zich bovendien niet tot de ‘losers’ van het systeem, maar ook voor degenen die zich wel in de competitie weten te handhaven: ‘Dit model installeert een zeer zware concurrentie tussen mensen onderling. Hoe meer je in die concurrentiële positie zit – zoals mensen aan de top – hoe minder dragende sociale banden er zijn. En als sociaal dier voelt een mens zich daar niet goed bij, integendeel.’ (Interview in MO, 2012). Vanwege de wijze waarop de mens zijn identiteit construeert, is individueel succes nu eenmaal niet voldoende voor een psychologische welzijn. ‘Hoe meer materiële welvaart we ervaren, hoe duidelijker we voelen dat er iets meer fundamenteels ontbreekt waar dat materiële nooit een antwoord op kan bieden.’ (2012: 240). In feite streeft men hiermee indirect naar datgene wat voor een sociaal wezen wél essentieel is voor het welbevinden: erkenning van anderen met wie we ons verbonden voelen en hiermee ons zelfbeeld bevestigen. Het ‘ziekmakende effect’ van de neoliberale maatschappij schuilt dan ook in het feit dat deze omgeving onvoldoende balans kent tussen individu en gemeenschap: tussen egoïsme en solidariteit. De kritiek op de neoliberale meritocratie moet echter genuanceerd worden door de stelling dat een perfecte balans alleen in een utopie mogelijk is. ‘De tegenstelling tussen een ziekmakende maatschappij en een gezonde natuurstaat is een illusie. Elke maatschappij, zonder uitzondering, is ziekmakend, net zoals elke maatschappij ook gezondmakend is’ (2012: 211). De Victoriaanse maatschappij had juist een ongezond sterke focus op de gemeenschap, wat eveneens tot mentale klachten leidde, maar dan van geheel andere aard. De aard van de psychologische klachten die in de neoliberale meritocratie het meeste voorkomen, tonen echter één ding aan: een gevoel van verbondenheid in onze sociale relaties en het ontplooien van onze solidaire kant zijn essentieel voor individueel welzijn. Solidariteit is daarmee geen ethische plicht, maar een menselijke neiging die diep in onze natuur geworteld is. Door de behoefte aan solidariteit onvoldoende ruimte te geven, schaden we niet alleen de ander, maar ook onze eigen psychologische gezondheid.   Mark Dyson is redacteur van Idee.   Literatuurlijst
  • Broers, L. (2012). ‘We moeten naar een ander model’, maandblad MO (10 september 2012).
  • Debusschere, B. (2012). ‘Therapeuten moeten steeds meer mensen heropbouwen’ (25 augustus 2012).
  • Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij.
  • Verhaeghe, P. (2011). ‘De effecten van een neoliberale meritocratie op identiteit en interpersoonlijke verhoudingen’ Oikos, 56: 4-22.
  Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2013: Samenredzaamheid: nieuwe vormen van solidariteit, en is te vinden bij de onderwerpen gedrag, psychologie en solidariteit.