De egalitaire stad
Lees hier het pdf van het artikel.
Waar je huis staat, bepaalt voor een belangrijk deel of je goed onderwijs kunt volgen of werk hebt. Alhoewel er nog geen Amsterdamse banlieues of Rotterdamse ghetto’s zijn, is er reden tot zorg, meent Jannes van Loon. Wijken en steden worden minder gemengd en dit kan kansengelijkheid in de weg staan.
Door Jannes van Loon
Als reactie op de gruwelijke aanslag bij Charlie Hebdo begin dit jaar in Parijs hield Alexander Pechtold een sterk betoog over hoe gelijke kansen, op elk gebied, het beste wapen vormen tegen radicalisering. Om deze kansen te waarborgen zijn gemengde, voor iedereen toegankelijke steden een voorwaarde omdat waar je woont mede bepaalt of je toegang hebt tot goed onderwijs en werk. Alhoewel segregatie op etniciteit en inkomen in Nederland in internationaal perspectief (nog) steeds relatief laag is (pbl 2010), worden populaire stedelijke wijken in Nederland voor steeds grotere groepen mensen ontoegankelijk. Zo blijkt uit recent onderzoek dat zelfs in Amsterdam, het voormalig schoolvoorbeeld van een ‘egalitaire stad’, segregatie steeds sterker wordt (Tammura et al. 2015, Uitermark 2009). Deze toenemende segregatie is vanuit een streven naar een egalitaire samenleving met gelijke kansen voor elk individu zeer onwenselijk.
Toegegeven, in Nederland is het nog lang niet zo erg als in bijvoorbeeld Frankrijk of de Verenigde Staten. In de Franse banlieues stapelen de problemen zich al decennia op. Goede banen op de arbeidsmarkt zijn onbereikbaar voor bewoners, bijvoorbeeld door postcodediscriminatie. De beste scholen zijn niet direct in de banlieues gesitueerd en zelfs de grootste optimist ziet dat de opeenstapeling van betonnen flats daar niet in een kwalitatief goede en veilige woonomgeving voorziet (zie bijvoorbeeld Wacquant 2008). In de VS, waar mensen uit verschillende sociaal economische klassen nog sterker gesegregeerd leven, is dit nog extremer. Goede scholing is daar onbetaalbaar voor mensen met een laag inkomen en zonder auto is werk in veel steden onbereikbaar door het ontbreken van goed openbaar vervoer. En voor de miljoenen Amerikanen die het niet hebben gemaakt rest een tentje, trailer of plek onder een brug (zie bijvoorbeeld Davis 2006).
Een cynicus kan beweren dat deze rauwe stedelijke werkelijkheid mensen heeft geïnspireerd tot nieuwe culturele stromingen als de Gangsterrap (uit Compton, LA en de Bronx, NY) en televisieseries als the Wire (Baltimore). Een sociaal-liberaal zou deze stedelijke vorm eerder moeten zien als een grote bedreiging voor een egalitaire samenleving, een samenleving waarin iedereen bij Zijn/haar geboorte min of meer dezelfde kansen op een goed leven heeft.
Het is niet alleen deze kansenongelijkheid die zorgelijk is; fysieke segregatie leidt ook tot een ‘mentale’ of emotionele tweedeling in de samenleving waarbij er een complete desinteresse lijkt te ontstaan in het lot van de ander, en er zelfs een irrationele angst voor die ander ontstaat (zie ook Low and Smith 2006). Veel Amerikanen uit de (gegoede) middenklasse hebben een extreme angst ontwikkeld voor anderen, vaak mensen uit lagere sociaal-economische klassen. ‘Armen’ en ‘rijken’ leven volkomen gescheiden van elkaar, waardoor er bijvoorbeeld ook geen enkel gevoel is dat ‘rijken’ (financieel) zouden moeten bijdragen aan diegenen die het minder getroffen hebben. Lage belastingen en een stabiele waarde van hun grootste bezit, hun huis, lijkt het belangrijkst te zijn (Knox 2008). Extreme segregatie zorgt voor extreme vervreemding van de ander waardoor men bang voor elkaar wordt en onderlinge solidariteit wegvalt. Terwijl deze angst vaak niet op ‘feiten’ is gebaseerd: in Amerika is de straatcriminaliteit sterk gedaald en ook is statistisch gezien de kans op huiselijk geweld veel groter dan op straatgeweld.
Voor iedereen toegankelijke, niet-gesegregeerde steden zijn een basisvoorwaarde voor kansengelijkheid doordat ze werk en scholing fysiek bereikbaar maken. Gemengde steden verminderen ook de creatie van onnodige angst en bevorderen het ‘geciviliseerd’ met elkaar omgaan. Dankzij de kleine, dagelijkse (non)verbale confrontaties met niet-soortgelijke mensen ontwikkelt de stedeling een bepaalde mate van positieve tolerantie die ervoor zorgt dat anderen niet worden gevreesd (Lofland 1973, 1993).
Nederland, met Amsterdam voorop, is lange tijd een voorbeeld geweest wat betreft gelijke toegang tot de woningmarkt (Uitermark 2009). Segregatie van het niveau van de Franse banlieues of Amerikaanse ghetto’s is hier altijd ondenkbaar geweest. Echter, sinds de jaren negentig van de vorige eeuw zijn er processen in werking gezet die, op zijn minst, segregatie stimuleren. Allereerst is er het veranderende gedrag van woningbouwcorporaties. Waar deze begin jaren negentig vooral een doorgeefluik van subsidies waren zijn ze anno 2015 ondernemers met vaak meer oog voor winst dan maatschappelijke doelen. Zo gaf de directeur van de corporatie met de meeste woningen in het centrum van Amsterdam – de Key – in een interview aan dat vrijkomende woningen alleen nog worden verhuurd aan jonge stedelingen; grote gezinnen moeten naar elders verhuizen (Nul 20, 2015). Het lijkt erop dat corporaties hun ‘kerntaak’ om voor iedereen gelijke toegang tot de woningmarkt te garanderen, uit het oog dreigen te verliezen. Bij vrijkomende sociale huurwoningen worden, indien dus mogelijk vooral in populaire wijken, de huren vaak zo hoog opgeschroefd dat deze voor lage inkomens onbetaalbaar worden. In 2013, het eerste jaar dat corporaties meer flexibiliteit kregen rondom het bepalen van huren, stegen de huurinkomsten met 600 miljoen euro naar 13,9 miljard en voorspeld wordt dat deze sterk verder zullen stijgen.
Een tweede ontwikkeling is dat ruimtelijk beleid en daaraan gekoppelde grote investeringen in vastgoed en infrastructuur – vooral door het Rijk en de pensioenfondsen – zich steeds meer sec richten op die gebieden met een rooskleurig toekomstperspectief (Zonneveld & Evers 2014). Deze organisaties, die de belangen van alle Nederlanders in min of meer gelijke mate zouden moeten behartigen, zijn een drijvende kracht achter toenemende geografische ongelijkheden waarvan op termijn sterke segregatie een uitkomst kan zijn. Waar pensioenfondsen in de jaren tachtig miljarden investeerden in vastgoed in heel Nederland investeren zij nu alleen nog in die gebieden waar ze positieve groeiperspectieven zien. Exemplarisch is het abp dat in de jaren tachtig de grootste ontwikkelaar van goedkope woningen was en sinds begin deze eeuw – via het fonds Vesteda – vooral nog luxe wooncomplexen met huren boven de 1.000 euro aan haar Nederlandse woningvastgoedportefeuille toevoegt. De trend is dus dat vrijkomende woningen in populaire gebieden vooral terechtkomen bij mensen die zich de hoge woonlasten kunnen permitteren, en investeringsstromen zich vooral richten op de creatie van meer homogene wijken (denk Zuidas). Natuurlijk zijn er ook remmende krachten, zoals het huurrecht, lokale politieke structuren en veel corporaties die wel maatschappelijk ondernemen. Ook duurt het decennia voordat bovenstaande processen zijn gemorfologiseerd tot een gesegregeerde samenleving. Daarnaast zijn sommige wijken juist gebaat bij een instroom van duurdere huur- en koopappartementen aangezien lage inkomens oververtegenwoordigd zijn. Echter, sommige van deze remmende krachten kunnen ook in de weg staan van diverse, niet-gesegreerde steden. Zo belemmert het huurrecht gelijke toegang tot de woningmarkt omdat het voor huurders op gewilde locaties zeer onaantrekkelijk is om te verhuizen.
Hoe segregatie ontstaat is een complex proces. In mijn ogen is een begin van de oplossing echter niet zo heel ingewikkeld. Het is belangrijk te erkennen, in het streven naar een gemengde stad, dat mensen graag bij hun ‘soortgenoten’ willen wonen. Een oplossing is het bouwen van homogene blokken in heterogene wijken waarbij de (semi-)openbare ruimte zo wordt ingericht dat deze gebruikt wordt door zoveel mogelijk verschillende groepen mensen. Deze nabijheid van verschillende soorten mensen en voorzieningen zal geen incidentvrije multiculturele utopie worden, noch zal het de sociale cohesie sterk bevorderen. Het is echter wel één van de cruciale basisvoorwaarden om iedereen bij zijn/haar geboorte gelijke kansen in het leven te geven. Ook voorkomt het de ontwikkeling van een volslagen desinteresse/angst voor niet soortgelijke mensen. Gelijke toegang tot de woningmarkt, voor alle inkomensgroepen op alle locaties zou bovenaan een sociaal-liberale agenda voor een egalitaire samenleving dienen te staan. Zeker nu D66 in zoveel steden het vertrouwen van de kiezer heeft gekregen om daar concreet vorm aan te geven.
Jannes van Loon doet promotie-onderzoek aan de KU Leuven naar vastgoed en finance (@jannesvanloon).
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
Literatuur
Davis, M. (2006). City of Quartz: Excavating the Future in Los Angeles. New York: Verso books.
Lofland, L. (1973). A world of strangers. Prospect Heights: Waveland Press.
Lofland, L. (1993). ‘Urbanity, tolerance and public space: the creation of cosmopolitans’. In: Deben, L. (eds.). Understanding Amsterdam. Amsterdam: Het Spinhuis.
Low, S. en Smith, N. (2006) The politics of public space. New York: Routledge.
PBL (2010). Nieuwbouw, verhuizingen en segregatie: Effecten van nieuwbouw op de bevolkingssamenstelling van stadswijken. Beschikbaar via: www.rivm.nl/bibliotheek/digitaaldepot/ Nieuwbouw_WEB.pdf
Tammura, T., Marcinczak, S., van Ham, Musterd, S. (2015). Socio-economic segregation in European capital cities. New York: Routledge.
Nul 20 (2015). ‘De Key kiest voor starters” www.nul20.nl/dossiers/key-kiest-voor-starters
Uitermark, J. (2009). An in memoriam for the just city of Amsterdam. In: City 13.2.
Zonneveld, W. & Evers, D. (2014). ‘Dutch national spatial planning and the end of an era”. In: Reimer, M., Getimis, P., &
Blotevogel, H.H. (Eds.). Spatial planning systems and practices in Europe. New York: Routledge.
- -
Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2015: Een veranderende wereld, en is te vinden bij de onderwerpen kansengelijkheid en ongelijkheid.