De arbeidsmarkt van (over)morgen: kansen en bedreigingen

Lees hier het pdf van dit artikel. De arbeidsmarkt verandert de komende jaren sterk. Alles wijst erop dat kennis, vaardigheden en dus opleiding steeds belangrijker gaan worden, meent hoogleraar arbeidseconomie Joop Schippers. In de ‘jungle’ die de arbeidsmarkt is, moeten we ervoor waken dat we individuen niet definitief buitenspel zetten. Door Joop Schippers Het is nog maar een paar jaar geleden dat een commissie van deskundigen (de commissie-Bakker) waarschuwde dat Nederland te maken zou krijgen met ernstige tekorten op de arbeidsmarkt, als gevolg van demografische processen van ontgroening en vergrijzing. Die tekorten kwamen er niet. De werkloosheid groeide, door een samenloop van vraaguitval en voortgaande uitstoot van arbeid als gevolg van automatisering en efficiëntiebevorderende maatregelen binnen organisaties. Voorlopig is er weinig zicht op een substantiële groei van de werkgelegenheid. Een flink deel van degenen die de afgelopen jaren werkloos zijn geworden, zullen dat dan ook blijven, met alle daaraan verbonden consequenties voor hun inkomenspositie. Wat staat ons de komende jaren verder te wachten op de arbeidsmarkt? En waar moeten we ons zorgen over maken? OVER EEN AANTAL toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen zijn de deskundigen van vandaag het eens. De arbeidsmarkt zal nog flexibeler worden onder invloed van mondiale concurrentie en de sterk wisselende voorkeuren van consumenten. De gemiddelde levensduur van bedrijven zal (verder) afnemen en daarmee ook de baanduur van werknemers. Steeds vaker zullen individuen gedurende hun levensloop geconfronteerd worden met de noodzaak een andere werkkring te vinden, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige. Die frequente transities vergen een aantal specifieke vaardigheden, vooral in het sociale domein. Er bestaat ook consensus over het feit dat de technologische ontwikkeling snel verloopt en diep ingrijpt in vrijwel alle bedrijfstakken en economische activiteiten. Daardoor is het voor steeds meer, zo niet alle werkenden in toenemende mate noodzakelijk om bestaande kennis en vaardigheden regelmatig af te stoffen en op te poetsen. Op de arbeidsmarkt van morgen lijkt een leven lang leren het motto te zijn. Een derde element van consensus betreft het feit dat massaproductie vrijwel altijd goedkoper zal kunnen plaatsvinden in landen buiten Europa waar laagwaardige arbeid goedkoop en in overvloed beschikbaar is. Meer nog dan in het verleden zal Nederland (en zullen steeds meer West-Europese landen) het moeten hebben van hoogwaardige, kennisintensieve goederen en diensten. Die ontwikkeling zet nog eens een streep onder de noodzaak van een leven lang leren en aandacht voor post-initieel onderwijs, maar wijst ook op de noodzaak het niveau van het initieel onderwijs verder te verhogen. Zo heeft Nederland nog een achterstand op een aantal relevante concurrenten op het punt van het aandeel schoolverlaters met een diploma van het hoger onderwijs. Tegelijkertijd geldt natuurlijk dat niet iedereen het talent heeft om een diploma in het hoger onderwijs te halen. Een laatste element van consensus betreft de al enige tijd geleden ingezette ontwikkeling dat steeds meer mensen (vrouwen en mannen) in de toekomst genoodzaakt zullen zijn om betaald werk en zorgtaken te combineren. Los van allerlei overheidsmaatregelen die de burger nopen om meer zorgtaken op zich te nemen, geldt dat hier de demografische ontwikkeling zich wel laat voelen: de zorg voor steeds langer levende ouderen met meer chronische kwalen moet komen van steeds minder zonen en dochters die vaak steeds verder uit de buurt wonen. Daarnaast eisen meer geëmancipeerde vrouwen dat hun partner ook actief bijdraagt aan de zorg voor kinderen. De traditionele kostwinner in Nederland sterft langzaam uit. Dat vereist dat het werk zo wordt georganiseerd dat individuen ook daadwerkelijk de gelegenheid hebben die zorgtaken adequaat uit te voeren. TOT ZOVER DE CONSENSUS. Meer onzekerheid bestaat rondom de vraag hoe het verder zal gaan met het tempo van de technologische ontwikkeling. Enerzijds heerst de opvatting dat de ict-revolutie (als meest recente manifestatie van zogeheten doorbraaktechnologie – eerdere voorbeelden daarvan waren de stoommachine en elektriciteit) langzaam op zijn eind loopt en het tempo van innovatie geleidelijk afneemt. Anderzijds zijn de afgelopen jaren diverse studies verschenen die wijzen op de onstuitbare opmars van robots die steeds slimmer worden en daarmee steeds meer taken gaan overnemen die nu nog door mensen worden vervuld. Onder andere de zorg wordt daarbij als voorbeeld aangehaald. Zoals automatisering bij banken, de overheid en andere dienstverleners de afgelopen decennia massaal heeft geleid tot het verdwijnen van loketfuncties, zo zouden robots in de zorg, maar bijvoorbeeld ook in transport en logistiek, vooral banen op mbo-niveau overbodig maken. Er is geen thuiszorgmedewerker meer nodig die een oudere cliënt op tijd van medicijnen voorziet of steunkousen helpt aantrekken en evenmin een chauffeur die een vrachtwagen van A naar B rijdt. Al deze taken kunnen door een ‘slimme machine’ worden verricht. Waar in dit scenario wel groei van de werkgelegenheid zit, is in banen voor degenen die al deze processen moeten ontwerpen en aansturen, dat wil zeggen mensen met een hoge opleiding. Aldus wordt wel gesproken van een dreigende polarisatie van de werkgelegenheid. Simpel werk op basaal niveau blijft bestaan (hoewel je ook daar vraagtekens bij kunt plaatsen), het aantal banen op middelbaar niveau daalt en dat op hoog niveau stijgt. Als dit scenario uitkomt, onderstreept dat de noodzaak het algemene opleidingsniveau in Nederland verder omhoog te brengen. Tevens vormt het een waarschuwing dat de middengroepen die zich tot dusver in termen van werkzekerheid betrekkelijk veilig waanden wellicht meer dan in het verleden tot de risicogroepen gaan behoren. Ook als de robots minder snel komen dan door sommigen voorzien, waarschuwen anderen voor een zich her en der manifesterende tendens die de positie van middelbaar opgeleiden op de arbeidsmarkt op een andere manier onder druk zet. Zij verwijzen daarbij naar de steeds hogere kwaliteitseisen die consumenten, patienten, studenten, reizigers of andere groepen afnemers van goederen en diensten stellen. Toen Nederland nog amper kinderopvang kende, was het al heel wat als je als ouder een plek vond waar je kinderen veilig werden opgevangen en goed verzorgd. Met steeds meer hoogopgeleide ouders en een groter deel van de kinderen dat langer in de kinderopvang verblijft, is het niet onwaarschijnlijk dat ouders gaandeweg hogere eisen gaan stellen aan de bijdrage van de kinderopvang aan de ontwikkeling van hun kostbaarste ‘bezit’. Een deel van die ontwikkeling is al zichtbaar in de grote steden of op andere plaatsen waar veel hoogopgeleide ouders wonen. Vanuit dit perspectief zou het heel goed kunnen dat werknemers in de kinderopvang – net als in enkele Scandinavische landen – op termijn niet kunnen volstaan met een mbo-diploma, maar een hbo-diploma of zelfs een academisch diploma nodig hebben. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn denkbaar in het primair onderwijs en in de ouderenzorg. Maar ook bij de bank, de politie of de belastingdienst. In die laatste sectoren is het veeleer de ingewikkeldheid van producten en processen, in combinatie met ‘weerbaarder’ burgers, die mogelijk een hoger kennis- en vaardighedenniveau van de toekomstige medewerker vraagt. Terwijl al deze ontwikkelingen – los van de mate waarin en de wijze waarop ze zich de komende decennia precies zullen manifesteren – een uitroepteken plaatsen achter de noodzaak van meer aandacht voor onderwijs, zowel initieel als post-initieel, plaatsen ze vooral een vraagteken bij de positie van middelbaar opgeleiden. Is voor hen volledige werkgelegenheid nog haalbaar? En hoe zit het met de kansen van degenen die nu al (langdurig) buitenspel staan? Hebben zij nog enige kans als ook de positie van middelbaar opgeleiden onder druk komt te staan? Als ‘we’ met zijn allen niets doen, lijkt er weinig reden voor optimisme. De arbeidsmarkt is in veel opzichten een tamelijk ruige markt waar – ondanks een laagje goede manieren – de wet van de jungle geldt. Werken in Nederland is topsport en wie qua productiviteit niet (meer) goed meekomt, degradeert al snel van de eredivisie van de ‘insiders’ naar het gewest van de ‘outsiders’. Zij zijn aangewezen op de gedurende het afgelopen decennium steeds verder ingekrompen sociale zekerheid en op een kleine groep verlichte werkgevers die zich het lot van de ‘outsiders’ actief aantrekt. Vanuit het perspectief van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen kijken zij niet naar wat mensen niet kunnen, maar naar waar hun productieve vermogens hen nog wel toe in staat stellen – zelfs al zijn die beperkt. Soms lukt het om deze laagproductieve mensen in te zetten voor ‘gemaksdiensten’ die de werk- en leefdruk van de ‘insiders’ verminderen. Soms draagt de inzet van deze mensen bij aan een beter imago van de organisatie in de buurt en soms bestaan de baten uitsluitend uit de blije gezichten van de mensen die – na lange tijd buitenspel te hebben gestaan – eindelijk weer de kans krijgen een zinvolle invulling aan hun bestaan te geven en iets nuttigs voorde samenleving te doen. Deze werkgevers zijn ontsnapt aan de exclusieve focus op aandeelhouderswaarde en zetten een deel van hun winst in om ook iets te doen voor dat deel van de samenleving dat het op eigen kracht niet redt. Onderwijs, in allerlei vormen, kan er aan bijdragen die groep zo klein mogelijk te houden en zo veel mogelijk mensen te ‘empoweren’ om zelfstandig hun weg op de arbeidsmarkt te vinden. Er zal echter ook altijd een groep blijven die het (tijdelijk) niet op eigen kracht redt. In een beschaafde en welvarende samenleving is het dan aan de sterken, al dan niet collectief georganiseerd, om ook de zwakken weer op weg te helpen.   Joop Schippers is hoogleraar Arbeidseconomie aan de Universiteit Utrecht.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2015: Alles flex? en is te vinden bij het onderwerp arbeidsmarkt.