D66 en het sociaal-liberalisme: een briefwisseling (2/2)
Beste Patrick,
Je vragen dwingen ons tot een kritische blik op onze eigen overtuigingen, en vanuit mijn anti-dogmatische overtuiging juich ik dat alleen maar toe! Veel dank daarom voor je serieuze reflectie op enkele sociaal-liberale uitingen van D66, met name de richtingwijzers. Uiteraard zal ik je tegemoet komen met toelichting en verklaring. Maar voordat ik dit doe moet me nogmaals van het hart dat ik het liefst niet met je debatteer over in hoeverre het gedachtegoed van de partij zich nu precies verhoudt tot het historische sociaal-liberalisme. Nuttiger vind ik het je te laten zien hoe D66 de afgelopen jaren op eigentijdse manier invulling geeft aan sociaal-liberalisme – met inspiratie en bagage uit het verleden, maar zonder al te strikte doctrinaire ballast.
De richtingwijzers zijn niet hetzelfde als ‘sociaal-liberalisme in vijf zinnen’. Die intentie is er nooit geweest en zo zou ik ze dus ook zeker niet bekijken. De (zowel ideologische als sociologische) identiteit van D66 is vooral weerspiegeld in de combinatie van de gezamenlijke vijf. Het lijkt me inderdaad in een oogopslag duidelijk dat de afzonderlijke richtingwijzers op zich niet sociaal-liberaal zijn. De essays die de Van Mierlo Stichting over ze schrijft behandelen om die reden niet alleen waarom sociaal-liberalen deze richtingwijzers hanteren, maar vooral ook hoe een sociaal-liberaal hier mee om kan gaan. In de praktijk zijn de richtingwijzers wel een fantastische manier gebleken voor politiek geïnteresseerden om hun politieke uitingen naar een hoger aggregatieniveau te tillen.
Om toch kort in te gaan op je kritiek: een sociaal-liberale partij kan zich uiteraard zeer sterk kan maken voor grondrechten, en ze zelfs bovengeschikt verklaren als (politiek) standpunt in dit tijdgewricht - ook als ze niet in filosofisch beton gegoten zijn. Daar zie ik geen tegenstrijdigheid in. Niet alleen sociaal-liberalen koesteren de grondrechten en gedeelde waarden in een samenleving (gelukkig maar!). Maar juist in de wisselwerking tussen grondrechten en gedeelde waarden ontstaat een individualistisch perspectief op gemeenschap. Dat is uiterst sociaal-liberaal: individuele vrijheid (gewaarborgd door grondrechten) die leidt tot verbondenheid in de maatschappij (geuit in gedeelde waarden).
Net zo goed geldt dit voor ‘denk en handel internationaal’: je stelt dat sociaal-liberalen juist meer op de nationale context gericht moeten zijn. In een vorig jaar verschenen boekje over deze richtingwijzer wijs ik de lezer er voortdurend op dat de voorliefde voor het exotische niet noodzakelijkerwijze hoeft te leiden tot een afwijzing van het eigene. Daarin kom ik je dus graag enigszins tegemoet. Kijk echter uit Patrick, dat je omgekeerd niet valt in dezelfde valkuil! Dat mensen zich meer verbonden kunnen voelen met mensen die (cultureel dan wel geografisch) naderbij zijn wil niet zeggen dat je het universele liberale streven naar vrijheid voor alle mensen overboord moet gooien.
Hoe belangrijk en interessant deze politiek-theoretische bespiegelingen ook zijn, uiteindelijk is voor mij een minstens zo belangrijke vraag wat je er allemaal mee kunt. Precies dat is de manier waarop de Van Mierlo Stichting het liefst invulling geeft aan een eigentijds sociaal-liberalisme: praktisch en toepasbaar. Onze publicaties Ordening op orde (2011 / herziene tweede druk in 2014) en Van opgelegde naar oprechte participatie (2014) zijn daarvan twee zeer in het oog springende voorbeelden. In deze twee onderzoeken geven we een sociaal-liberale invulling aan de zoektocht hoe de staat en staatsorganen antwoord kunnen geven op 21e eeuwse uitdagingen.
In een geïndividualiseerde tijd waarin mensen zeggen dat het met hen goed gaat, en slecht met Nederland is vooral behoefte aan een (al eerder genoemd) individualistisch perspectief op gemeenschap. Dat is sociaal-liberalisme anno nu. Het streven blijft de vrijheid van ieder individu om zelf invulling te kunnen geven aan het goede leven. En dat doen we door het vrije individu (conceptueel gesproken) in overeenstemming te brengen met een groter maatschappelijk verband. Zonder dat daarbij individuen ondergesneeuwd raken door die verbanden. In het geval van sociaal-economische ordeningsvraagstukken doe je dat door oog voor een derde manier van orde brengen in de maatschappij: naast marktwerking en bureaucratie kun je ordenen door het relatieprincipe – geen panacee, zoals het kabinet Rutte het er van lijkt te maken, maar een nieuwe kijk op ordenen. We presenteren deze nieuwe kijk in Ordening op orde en werken hem uit in het boek Van opgelegde naar oprechte participatie.
Hoewel dit wellicht niet in eerste instantie hapklare brokken zijn, is onze ervaring dat deze publicaties inmiddels al een geheel nieuwe generatie D66-bestuurders inspireert, hen taal geeft om sociaal-liberale antwoorden te formuleren op de uitdagingen van vandaag de dag. Onze sociaal-liberale invulling van ordeningskwesties heeft zo ten grondslag gelegen aan de visie op de financiële sector van de D66-fractie in de Tweede Kamer, en onze visie op de participatiesamenleving versterkt en beïnvloedt zowel D66-wethouders als Kamerleden.
Ik dank je nogmaals hartelijk voor je betrokkenheid bij de theoretische zuiverheid van D66 en zie het als een aansporing om te blijven werken aan de onderliggende argumenten bij een eigentijdse sociaal-liberale politiek!
Frank van Mil,
Directeur Van Mierlo Stichting, wetenschappelijk bureau D66