Charles Taylor (1931-heden)
'Bruggen bouwen'
De Canadese filosoof Charles Taylor wordt als “bruggen bouwer” vaak tot de gemeenschapsdenkers gerekend. Bij Taylor staat echter ook het individu centraal. Niet als abstract begrip, maar als echt mens in zijn of haar sociale omgeving. Maakt dat hem dan minder liberaal?
Dit artikel is verschenen in de Idee nr. 4 2013
Door Herman Beun
Ondanks enkele pogingen om een carrière te beginnen in de politiek is de Canadees Charles Taylor succesvoller geweest als academicus en politiek filosoof dan als politicus. Hij vestigde zijn naam met een monumentale introductie over het werk van de Duitse filosoof Hegel, bekleedde leerstoelen bij de McGill Universiteit, aan de Universiteit van Oxford en bij de North-Western University in Evanston, Illinois (VS), publiceerde vele artikelen en boeken en ontving verschillende prijzen voor zijn werk. Zijn bekendste boeken zijn Bronnen van het Zelf (1989) en Een Seculiere Tijd (2007).
Taylor is nu met emeritaat, maar mengt zich nog regelmatig in het publieke debat over culturele verschillen en identiteit dat de laatste jaren in westerse samenlevingen wordt gevoerd. Dit zijn dan ook onderwerpen die een belangrijke rol spelen in zijn werk. Taylor is hierbij zowel in zijn filosofie als in zijn persoon een bruggenbouwer: tussen Franstalig en Engelstalig Canada, tussen religie en secularisme, tussen westerse en niet-westerse culturen, en tussen de analytische filosofie van de Angelsaksische wereld en de continentale filosofie van het Europese vasteland.
Je me souviens
Taylor werd in 1931 geboren in Montréal, de grootste stad van de Franstalige Canadese provincie Québec. Hij werd tweetalig opgevoed als zoon van een protestantse Engelssprekende vader en een rooms-katholieke Franstalige moeder. Discussies over waarden en over culturele identiteit zijn hem als het ware met de paplepel ingegoten. Ten tijde van Taylors geboorte speelde Québec in het federale Canada een ondergeschikte rol. De politiek in de provincie werd gedomineerd door een aartsconservatieve, door de katholieke kerk gesteunde partij, en de economie door de industriële adel uit het anderstalige landsdeel. Wie carrière wilde maken sprak Engels. Het Frans ontbrak nagenoeg in het openbare leven van Montréal, terwijl het toch de moedertaal is van de meerderheid van de inwoners.
Taylor zelf studeerde geschiedenis aan de Engelstalige McGill Universiteit in Montréal, vervolgens politiek, filosofie en economie aan de universiteit van Oxford in het Verenigd Koninkrijk, waar hij in 1961 ook promoveerde bij onder meer de Brits liberaal filosoof Isaiah Berlin. Rond diezelfde tijd begon in Québec een ingrijpend emancipatie- en moderniseringsproces. Tijdens deze “Stille Revolutie” in de jaren zestig verloor de katholieke kerk zijn politieke en maatschappelijke invloed en verdween de Angelsaksische dominantie in de economie. Sindsdien wordt ook de eigen culturele en, vooral, Franstalige identiteit van Québec actief bevorderd door de provinciale regering.
“Je me souviens” (ik herinner mij), het motto van Québec dat overal op straat te zien is, had ook best Taylors persoonlijke motto kunnen zijn. Herinnering, van herkomst en individuele en morele opvattingen, speelt in zijn filosofische werk een belangrijke rol. Taylor staat dan ook sympathiek tegenover het streven om de nationale identiteit van Québec expliciet te maken en te beschermen. Maar hij heeft weinig met doorgeschoten vormen van het Québecse nationalisme zoals de (inmiddels afgezwakte) Wet 101 die winkelopschriften in andere talen dan het Frans verbood. Toen hij begin jaren zestig viermaal een (vergeefse) gooi deed naar een zetel in het Canadese parlement was dat dan ook niet voor de separatistische Parti Québécois, maar voor de sociaal-democratische New Democratic Party die vindt dat Québec onderdeel moet blijven van een federaal Canada.
Atomisme
Taylor wordt gerekend tot het communautarisme, een filosofische stroming die benadrukt dat individuen deel uitmaken van een sociale omgeving waaraan ze veel van hun invloeden, opvattingen en behoeften aan ontlenen, en die ze ook nodig hebben om een compleet mens te worden. Het communautarisme, waarvan ook Amitai Etzioni (de “goeroe” van oud-premier Balkenende) een exponent is, wordt vaak gezien als een reactie, of zelfs kritiek, op het liberalisme.
Het is echter toch te simpel om Taylor enkel als communautarist te beschouwen. Taylor in elk geval zet zich niet af tegen het liberalisme als zodanig, maar tegen wat hij “atomisme” noemt. Hieronder verstaat hij de neiging om in beschouwingen over het individu de sociale context waarin het functioneert uit het oog te verliezen. Zonder die context moeten politieke waarden haast wel abstract en universeel geformuleerd worden. Dat gaat vaak goed (“universele mensenrechten”), maar het kan ook tot gevolg hebben dat onderliggende waarden en de menselijke maat op het tweede plan komen te staan (zoals in de abstracte “solidariteit” van de sociaal-democratie, of de veronderstelling van klassiek liberalen dat “echte” marktwerking altijd moet leiden tot een “goede” uitkomst).
Universeel
Politiek gaat daardoor bij Taylor, net als bij Lord Acton uit het vorige artikel in deze serie in Idee, over moraal. Maar die blijft bij hem wel de moraal van het individu, met zijn specifieke sociale, historische en culturele achtergrond. Liberalen komen dan al snel terecht in de bekende worsteling: Hoe neem je moreel stelling, zonder te vervallen in waardenrelativisme maar ook zonder je liberale basiswaarden los te laten?
Taylor, geen relativist, benadert dit probleem langs een andere weg dan Acton, namelijk door ons eerst te helpen die liberale basiswaarden zelf eens op te graven. Want, stelt hij, juist als progressieve aanhangers van de westerse liberale democratie zijn we verleerd onze waarden onder woorden te brengen. En dat is vooral de schuld van de Verlichting. Niet omdat de concrete uitkomsten van de Verlichting op het gebied van wetenschap, mensenrechten en democratie verkeerd zouden zijn. Maar omdat we (en dat geldt zeker ook voor liberale coryfeeën als John Locke, Thomas Hobbes, John Rawls en Ronald Dworkin) sindsdien de redeneermethoden die in de natuurwetenschappen zo succesvol waren zijn gaan toepassen op het menselijk leven zelf. Zo zijn we ook samenlevingen gaan opvatten als systemen die functioneren volgens “natuurwetten”, en mensen daarbinnen als onderling niet te onderscheiden atomen die eveneens dergelijke universele wetten volgen.
Liefde
Volgens Taylor heeft die mechanistische benadering twee gevolgen gehad. Ten eerste zijn we de oplossingen die we als samenleving hebben bedacht voor morele en politieke vraagstukken niet alleen gaan vormgeven als abstracties, maar ze ook zo gaan opvatten. Zo werden het automatismen die we als individu zijn gaan zien als rechten, terwijl omgekeerd iets doen voor het algemeen belang niet gezien wordt als een morele plicht maar als iets waar we al dan niet voor kunnen kiezen.
Ten tweede verliezen we uit het oog dat niet universele rechten, solidariteit, of marktwerking de basiswaarden zijn waar onze liberale democratie op gestoeld is, maar op een fundamenteler niveau de waarde van het individu zelf – van ieder individu, dus niet van “het individu” als abstract begrip. Taylor, zelf katholiek, voert dit uiteindelijk terug op het vroeg-christelijke begrip agapè, een oud-Grieks begrip dat zoiets als naastenliefde betekent en dat in de Bijbel gebruikt wordt om de onconditionele liefde van God voor de mens uit te drukken. De invulling en morele interpretatie van deze oer-waarde was in de Middeleeuwen nog grotendeels voorbehouden aan de (Rooms-katholieke) Kerk, maar verplaatste zich later via de Reformatie, de Verlichting, de Romantiek en de (post‑)Moderniteit steeds meer naar het individu zelf.
Taylor beschrijft in zijn boek Bronnen van het Zelf op hegeliaanse (en weergaloze) wijze hoe die ontwikkeling zich voltrok. Daarbij gebruikt hij niet alleen bronnen uit de filosofie zelf, maar ook uit de literatuur en de beeldende kunst, om te laten zien hoe de kijk op het individu veranderde, en hoe daarbij stromingen en zienswijzen met elkaar botsten, in elkaar overgingen en elkaar beïnvloedden.
Malaise
Uiteindelijk is zo niet langer de Kerk of de Bijbel, maar het individu zelf de bron van moraal geworden. En die individuele moraal is dus niet atomistisch, maar heeft een voorgeschiedenis en een sociale context, een verhaal dat per individu maar ook op hogere samenlevingsniveaus onderzocht en verteld moet worden. De “malaise van de moderniteit”, betoogt Taylor in 1991 onder die titel in de jaarlijkse Massey-lezing aan de Universiteit van Toronto, is dat we, door het atomistische wereldbeeld dat we ons hebben aangewend, het zicht zijn kwijtgeraakt op deze achterliggende lagen, die betekenis en diepgang geven aan de keuzes die we in ons leven maken. Het waren in 1991 bijna profetische woorden, die vooruitblikten naar het navelstaren en de loze kreten waarmee we er in Nederland en andere landen de laatste tien jaar maar niet in slagen het verhaal van “ons” te vertellen op een manier die inspireert met progressieve liberale waarden.
Het lag eigenlijk voor de hand dat een beroep zou worden gedaan op Taylor toen ook in Canada, waar immigratie en het samenleven van verschillende culturen deel zijn van de nationale identiteit, de discussie over de multiculturele samenleving de kop op stak.
In 2007 benoemde de regering van Québec Taylor en Gérard Bouchard, een historicus en socioloog met sympathie voor het Québecse nationalisme, tot tweekoppige commissie die hierover advies moest uitbrengen. Ruim een jaar lang hield de “Raadplegingscommissie over Aanpassingspraktijken in verband met Culturele Verschillen” hoorzittingen in de gehele provincie met gewone burgers, organisaties en experts om hun mening te horen over de identiteit van Québec, religie, en de integratie van minderheidsgroepen.
Identiteit
Het aardige van het 300 pagina’s dikke rapport dat de commissie produceerde is dat het met zijn 37 adviezen laat zien hoe de commissie zijn abstracte filosofische redenaties praktisch toepast. Voorop staat dat culturele diversiteit, ook waar die het gevolg is van immigratie, in het rapport wordt aangemerkt als een integraal onderdeel van Québecs identiteit. Een groot verschil met het huidige Nederland is dan ook dat het multiculturalisme voluit omarmd wordt, al gebruiken de opstellers de term interculturalisme om aan te geven dat er sprake moet zijn van wisselwerking en dialoog.
Veelzeggender echter dan deze termen zijn de adviezen zelf. Zo stelt het rapport dat het dragen van religieuze symbolen door rechters, politieagenten en toonaangevende ambtsdragers zoals de voorzitter van het parlement, niet past in een seculiere staat. Dit geldt echter niet voor alle ambtenaren of leraren. Gescheiden schoolzwemmen is onwenselijk omdat daarmee integratie in de samenleving wordt tegengewerkt. Hetzelfde geldt voor een hoofddoekverbod op scholen.
Een belangrijk principe van het Canadese beleid blijft overeind, namelijk “reasonable accommodation” ofwel het binnen redelijke grenzen maken van aanpassingen aan het algemene systeem om tegemoet te komen aan individuele (religieuze of andere) behoeften. Vaak kan dat prima zonder overheidsingrijpen, in overleg tussen bijvoorbeeld ouders en de school (“mensen onderling” heet dat bij D66).
Uitdaging
Helemaal “Taylor” is dat het rapport de Québecers oproept om, nu de onderlinge verschillen tijdens de hoorzittingen zo duidelijk zijn uitgesproken, over te gaan tot het formuleren van de overeenkomsten, van dat wat hen verenigt. Want, zo betoogt hij in een essay uit 2003 over de democratische uitdagingen van de Europese Unie die op dat moment werkte aan de Europese Grondwet, procedurele afspraken over verkiezingen en meerderheidsbesluitvorming zijn niet genoeg om een land of regio tot een levende democratie te maken.
Mensen moeten zich identificeren met de gemeenschap waar politieke besluitvorming uit voortkomt. Ontbreekt dit aspect, dan beschouwen zij de regering niet als legitiem en verwerpen zij haar besluiten. De nog steeds voortdurende zoektocht naar een “narratieve identiteit” van Nederland die antwoord moet bieden op de malaise van de moderniteit, kan met dit advies dus ook worden uitgebreid naar Europa. Beide entiteiten hebben zo’n verhaal nodig om in het huidige tijdsgewricht te kunnen (blijven) functioneren als liberale democratie. Zeker voor een pro-Europa partij als D66 ligt hier nog een grote uitdaging.
Herman Beun houdt zich als ambtenaar bij de Tweede Kamer bezig met Europese zaken.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.