Boekrecensie – Sociaal-liberalisme
Lees hier het pdf van dit artikel.
Ter viering van het 60-jarig jubileum van de Teldersstichting, wetenschappelijk bureau van de VVD, werd eind vorig jaar het boek Sociaal-liberalisme uitgebracht. Een nuttige bijdrage aan het debat over deze traditie, maar voor een goed begrip van wat het hedendaags sociaal-liberalisme werkelijk inhoudt, schiet het boek wat te kort.
Door Han van Nieuwaal
Over het algemeen mag iedere poging om het sociaal-liberalisme te duiden als moedig worden beschouwd. Valt er vanuit de linkse liberale vleugel niets op af te dingen, dan biedt het meer rechtse liberale gedachtegoed die mogelijkheid wel. Juist vanwege deze verdeeldheid over het onderwerp, is het van belang dat wetenschappers, denkers en politici blijven bijdragen aan een werkbare invulling van het sociaal-liberalisme. Dit is dan ook de opdracht die de auteurs, Patrick van Schie en Fleur de Beaufort, in het laatste hoofdstuk van Sociaal-liberalisme aan de lezer meegeven.
HIERAAN VOORAF gaat een bijna tweehonderd pagina’s tellende historische duiding van de sociaal- liberale stroming. Om dit lid van de liberale familie enigszins in een kader te plaatsen, positioneren de auteurs het naast twee andere liberale theorieën. Deze twee theorieën – het klassiek-liberalisme en het ontplooiingsliberalisme – worden in het eerste hoofdstuk in basisprincipes uiteen gezet. Gedurende het gehele boek doen de auteurs hun best om zich bij de historische duiding van de sociaal-liberale traditie aan deze driedeling te houden. Daarnaast passeren er vanzelfsprekend meerdere, aan het liberalisme gelieerde theorieën en concepten de revue.
Dat betekent overigens, en jammer genoeg, niet dat de lezer moet verwachten dat de auteurs echt de diepte ingaan wat betreft liberale theorie. Integendeel. Het blijft vooral een historische beschrijving, waarbij de achtergrond van de auteurs zich zo nu en dan laat raden. Met name bij de, soms hoofdstukvullende opsommingen van wetten en historische feitjes, zoals in hoofdstuk 2 het geval is. Zo bieden de uitleg over armenwetgeving die Thorbecke initieerde en de reactie van Samuel van Houten hierop misschien wel enig inzicht in de wijze waarop het sociaal-liberalisme zich in de negentiende eeuw ontwikkelde, maar het beperkte wijsgerige kader waarin dit geplaatst wordt, geeft de analyse een wat korrelige structuur en vraagt om meer verdieping.
Gelukkig komt die verdieping er wel enigszins wanneer in hoofdstuk 3 – door de auteurs zelf beschouwd als de kern van het boek – de politieke theorie van het sociaal-liberalisme aan de orde komt. Hierin wordt aan de hand van het gedachtegoed van wetenschappers, filosofen en politici als onder meer Hobhouse, Mill en Goeman Borgesius het mensbeeld van de (sociaal-)liberaal onder de loep genomen. Zoals verwacht mag worden bij een beschouwing van het liberalisme, staat de verhouding tussen individu en maatschappij hierbij centraal. De auteurs spreken in dit licht over “een wankele exercitie”, want het is een “balanceeract tussen een nadruk op individualiteit en die op het geheel”. Het hoofdstuk voert verder langs sociale contracttheorie, de nationale gevoelens van sociaal-liberalen en de plicht tot persoonlijke ontwikkeling door het individu. Uiteindelijk wordt het sociaal-liberalisme uitgewerkt als een ideologie waarbij, in grove lijn, het individu de plicht heeft zich te ontwikkelen om op deze manier de maatschappij verder vooruit te helpen; een maatschappij die op haar beurt het individu de middelen aanreikt om het goede leven mogelijk te maken. Of dit recht doet aan het mensbeeld dat van een sociaal-liberaal verwacht mag worden, is maar zeer de vraag. Een vraag waarmee de auteurs zelf ook lijken te worstelen. Twee hoofdstukken verder wordt Will Kymlicka namelijk opgevoerd als vertegenwoordiger van het hedendaags sociaal-liberalisme. Op zichzelf wellicht een terechte constatering, maar het is juist Kymlicka die het liberalisme verdedigde tegen de communitaristische doctrine waarbij een grote waarde wordt toegedicht aan de gemeenschap en waaraan het individu in morele zin als het ware wordt uitgeleverd.
DEZE DISCREPANTIE legt dan ook direct het zwakke punt van Sociaal-liberalisme bloot: wat betreft het plaatsen in het juiste historische perspectief leveren de auteurs een nuttige bijdrage aan het debat rondom de sociaal-liberale traditie, maar zodra zij invulling proberen te geven aan waar deze traditie voor staat, dan blijken zij minder zeker van hun zaak. Dit terwijl zij toch stellen “duidelijk [te willen] maken wat het sociaal-liberalisme werkelijk inhoudt”. Het feit dat het een uitdaging is om deze taak in nog geen tweehonderd bladzijden te volbrengen, neemt niet weg dat een iets verdere verdieping in de liberale theorie dan uiteindelijk in het boek plaatsvindt, wellicht tot een meer samenhangend begrip van het sociaal-liberalisme zou leiden. Als in het laatste hoofdstuk de huidige status van het sociaal-liberalisme in met name Nederland en Groot-Brittannië wordt geschetst, dan blijkt daaruit dat er in de ogen van de auteurs voor sociaal- liberalen nog het nodige werk te doen valt: “ideologieën en substromingen […] staan niet in marmer gebeiteld, zeker niet voor liberalen. Willen zij werkbaar zijn, dan dienen zij te worden bijgeslepen aan de zich veranderende werkelijkheid.” Met deze werkelijkheid wordt gedoeld op de gemeenschap, de maatschappij, waartoe de sociaal-liberale theorie zich steeds weer opnieuw dient te verhouden. Daarmee ligt er een taak voor de sociaal-liberalen van nu. De leidende vragen die de auteurs hierbij alvast cadeau doen, zijn: waar ligt de absolute verdedigingslinie van de individuele rechten? En welke offers mogen van een individu worden gevraagd ten behoeve van de samenleving waar hij deel van uitmaakt en welke offers gaan te ver?
DE TOEGEVOEGDE WAARDE van het werk van De Beaufort en Van Schie zit hem met name in het feit dat er een historische context wordt geschetst die het sociaal-liberalisme recht doet en die breder is dan de traditionele tijdlijn die voert langs Kant, Mill, Rawls en Kymlicka. Een prestatie op zich, gezien de onoverzienbare hoeveelheid literatuur die er over (sociaal-)liberalisme beschikbaar is. Daarnaast wijzen de auteurs dus op de uitdaging die er voor sociaal-liberalen ligt in het opnieuw duiden van de relatie individu-gemeenschap. Een terechte observatie, waarvan het belang niet onderschat moet worden. Zeker in een tijd waarin de vraag wie voor wie en wat betaalt zeer actueel is.
Han van Nieuwaal studeerde filosofie in Leiden en Istanboel. Het afgelopen jaar werkte hij op freelancebasis voor communicatiebureau Het Portaal in Turkije, waar hij sinds dit jaar weer als projectmedewerker vanuit Rotterdam voor werkt.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.
- -
Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2015: Alles flex? en is te vinden bij de onderwerpen literatuur en sociaal-liberalisme.