Armoede en de leugen van de vrije keuze…

Lees hier het pdf van dit artikel. Wereldwijd zijn vrouwen armer dan mannen. Nederland vormt helaas geen uitzondering op deze trend. Ook in Nederland lopen vrouwen meer risico dan mannen om arm te worden. Een belangrijke reden hiervoor is de verdeling van de zorgtaken, meent Annelou Ypeij. door Annelou Ypeij Hoewel het debat over de verdeling van zorgtaken een ellenlange baard heeft en iedereen begint te gapen als het onderwerp ter sprake komt, nemen vrouwen in Nederland een disproportioneel deel van de zorgtaken voor hun rekening. Vrouwen zijn sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw massaal tot de arbeidsmarkt toegetreden, maar zij werken vaak in deeltijdbanen. Dit betekent weliswaar dat de meeste gezinnen het kostwinnersmodel – mannen werken voltijds en vrouwen zijn huisvrouw – hebben verlaten, maar daarvoor in de plaats is niet het tweeverdieners- maar het anderhalfverdienersmodel gekomen, waarbij in het geval van kleine kinderen drie dagen werken voor de vrouw en voltijds voor de man als ideaal wordt gezien.1 Met andere woorden, mannen zorgen voor het leeuwendeel van het gezinsinkomen terwijl vrouwen voor een kleiner deel daarvan zorgen. Hoewel hun situatie de laatste jaren wel iets is verbeterd, is het merendeel van de vrouwen niet economisch zelfstandig en zijn hun inkomens veelal lager dan de bijstandsuitkering van een alleenstaande.2 De verdeling van zorgtaken hangt nauw samen met de verdeling van arbeid. Vrouwen organiseren hun betaalde baan rond hun zorgtaken. Dat betekent dat ze werken op de tijden dat de kinderen op school zitten, dat ze het grootste deel van de huishoudelijk klussen op zich nemen en dat ze als de kinderen ziek zijn vrij nemen. Geen uitgangspunt voor een carrière met uitzicht op een goed inkomen. Mannen organiseren hun zorgtaken juist om hun betaalde baan heen. Ze zijn best bereid om op zaterdag de stofzuiger door het huis te slingeren of ’s avonds na hun werk de kinderen een verhaaltje voor te lezen, maar altijd alleen maar als hun werk dat toelaat. Er zijn maar weinig mannen bereid om minder te gaan werken zodat ze zorgtaken op zich kunnen te nemen. Uitzondering vormt een handjevol hoogopgeleide mannen. Die willen nog wel eens een periode een wekelijkse papadag opnemen. Deze scheve verdeling van zorgtaken hangt op haar beurt samen met onze sterk ontwikkelde moederschapsideologie. Het idee leeft dat kinderen het beste af zijn bij hun eigen moeder. Onderzoek laat zien dat 40% van de bevolking van mening is, dat het gezinsleven eronder lijdt als een moeder voltijds werkt en bijna niemand vindt het een goed idee dat een vrouw met jonge kinderen voltijds gaat werken. Ongeveer een derde van de vrouwen en de helft van de mannen vindt mannen dan ook minder geschikt om te zorgen voor kinderen dan vrouwen.3 Moederliefde en zorgtalenten worden gezien als aangeboren en een biologisch gegeven van vrouwen. Kinderen, zo vinden veel moeders en vaders, zijn het beste af bij hun eigen moeder en dus niet bij een professionele opvangkracht, opa en oma, of de vader. Het woord kinderopvang geeft al aan dat de publieke kinderzorg in Nederland als iets tijdelijks, als iets anders dan het normale wordt gezien en niet als een plek waar kinderen zich kunnen ontwikkelen. De geboorte van kinderen is een zeer bewuste keuze en wordt planmatig aangepakt. Jonge stellen met een kinderwens willen eerst voldoende tijd aan zichzelf hebben kunnen besteden door te studeren, te reizen en uit te gaan. Ook moeten het huis, de hypotheek en het bankstel helemaal aan hun wensen voldoen en pas dan is het stel emotioneel aan kinderen toe. En kinderen die zo bewust gepland zijn, die wil je zelf opvoeden. Menig moeder zal dan ook aangeven dat ze ‘geen kinderen heeft genomen om ze in de crèche te dumpen’. Dit alles leidt er toe dat de publieke kinderzorg na drie decennia van halfslachtige inspanningen nog steeds niet adequaat is geregeld: te duur, te weinig, te lange wachtlijsten, te ver, te laat open, te vroeg dicht… Dit geldt des te meer voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Het rooster van de basisscholen stamt nog uit de hoogtijdagen van de Nederlandse huisvrouw in de jaren vijftig van de vorige eeuw. De korte schooldag met lange lunchpauze is ingebed in een weinig efficiënt systeem van voor-, tussen- en naschoolse opvang. Slechts op kleine schaal en te langzaam komen er initiatieven op gang die de schooldag anders inrichten en verlengen. De keuzes die binnen een relatie gemaakt worden van wie werkt en wie zorgt, en òf en wanneer er kinderen kunnen komen, spelen zich af in de intiemste levenssfeer van mensen en lijken daarmee een privékwestie waar de rest van de wereld zich niet mee mag bemoeien. Vooral vrouwen zeggen vaak dat ze er zelf voor kiezen om minder te gaan werken of helemaal te stoppen als er kinderen komen. Maar is dat echt een vrije keuze? Want waarom kiezen anders vooral vrouwen hiervoor en zo weinig mannen? En wat valt er eigenlijk te kiezen? Dat vrouwen minder gaan werken ligt in de lijn van de verwachting, maar voor mannen is dat veel minder vanzelfsprekend. Wil een vader door collega’s en bazen serieus worden genomen dan is een tijdelijke carrièrestop niet handig. Bovendien verdienen mannen gemiddeld nog steeds meer dan vrouwen, dus als de moeder minder gaat werken, gaat het gezinsinkomen minder hard achteruit dan wanneer de vader dat zou doen. Dit alles in combinatie met de niet al te adequate publieke kinderzorg, het overspannen moederschapsideaal en het algemeen gevoelde medelijden met kinderen die vaak naar de crèche worden gebracht, maakt dat er voor vrouwen weinig te kiezen valt. Bovendien heeft de ‘vrije keuze’ van vrouwen vergaande maatschappelijke consequenties. De onevenwichtige verdeling van zorgtaken en arbeid leidt ertoe dat vrouwen beduidend minder geld hebben dan mannen. In 2006 is het inkomen van vrouwen gemiddeld bijna de helft lager dan dat van mannen.4 Vrouwen bouwen opvallend minder aanvullend pensioen op. In de leeftijdscategorie van 40 tot 44 jaar hebben bijvoorbeeld mannen al meer dan het dubbele opgebouwd aan pensioen dan vrouwen en die kloof wordt alleen maar groter bij het stijgen van hun leeftijd.5 Vrouwen lopen bovendien een hoger risico op armoede dan mannen, waarbij alleenstaande moeders het slechtst af zijn. In 2006 is veertig procent van hen arm. Het aandeel vrouwen in huishoudens met een inkomen dat langdurig onder de armoedegrens valt, is 56%.6 Ook zitten er in de bijstand meer vrouwen dan mannen. Op 1 januari 2009 telt het Amsterdamse bijstandsbestand bijvoorbeeld bijna 36.000 cliënten, van wie 53,5% vrouw is en 46,5% man.7 De armoede van vrouwen heeft zijn weerslag op die van kinderen. Nederland kent ongeveer 300.000 arme kinderen.8 Zouden vrouwen daar nou echt allemaal vrij voor kiezen? Het hoge risico van vrouwen om in de armoede te belanden is niet alleen pijnlijk voor de individuele moeders en hun kinderen, maar ook voor de samenleving als geheel. Terwijl we ons diep zouden moeten schamen voor het hoge armoederisico van vrouwen, vindt iedereen – de politiek incluis – deze situatie heel gewoon en blijft geloven in de vrije keuze van vrouwen. Het streven naar de herverdeling van zorgtaken tussen vrouwen en mannen is in de nieuwste emancipatienota (2008- 2011) al niet eens meer opgenomen.9 Het falende overheidsbeleid ten aanzien van publieke kinderzorg, de onevenwichtige verdeling van zorgtaken en het armoederisico van vrouwen is des te opmerkelijk als ze wordt geplaatst in een internationaal kader. Op basis van het vn-Vrouwenverdrag heeft Nederland zich verplicht tot het streven naar gender-gelijkheid. In het Nederlandse emancipatiebeleid komt het woord gender echter vrijwel niet voor. Dit beleid is uitsluitend gericht op vrouwen en gaat vooral over het inlopen van achterstanden. Dat de positie van vrouwen te maken heeft met machtsverschillen tussen vrouwen en mannen wordt vrijwel niet erkend, hooguit waar het gaat om allochtone vrouwen wier situatie wordt gestereotypeerd als onderdrukt. CEDAW (Committee on the Elimination of Discrimination against Women), de in Genève gevestigde vn-commissie die tot taak heeft de naleving van het vn-Vrouwenverdrag in de gaten te houden, heeft al tenminste tweemaal kritiek geuit op het Nederlandse beleid. Deze kritiek richt zich onder andere op de inkomenskloof tussen vrouwen en mannen, het feit dat vrouwen vooral in deeltijd werkzaam zijn en dat mannen te weinig worden aangemoedigd zorgtaken op zich te nemen. Verder vraagt de commissie zich af op welke manier de overheid de ongelijke machtsrelaties tussen mannen en vrouwen, de onderschikking van vrouwen en de noodzakelijke herverdeling van werk en zorg tussen vrouwen en mannen in ogenschouw denkt te nemen. Tot slot constateert de commissie dat de meest recente rapportage van de Nederlandse regering aan de VN-commissie geen enkele statistische informatie geeft over vrouwen in armoede. Ze vraagt dan ook om meer inzicht in deze problematiek. Wat in de Nederlandse context wordt begrepen als de vrije keuze van vrouwen tussen een baan of moederschap, blijkt in de internationale context te worden geproblematiseerd als machtsongelijkheid tussen vrouwen en mannen. Vrouwen blijken niks te kiezen te hebben. Terwijl zij in een spagaat liggen om zorgtaken, baan en inadequate publieke kinderzorg op elkaar af te stemmen, bouwt hun man rustig verder aan zijn pensioen en rijkdom. Annelou Ypeij is feministisch antropoloog. In 2009 publiceerde zij het boek Single Motherhood and Poverty. The Case of the Netherlands (Aksant). Zij werkt als universitair docent aan het CEDLA (Centrum voor de Studie en Documentatie van Latijns Amerika) waar zij onderzoek doet en onderwijs geeft op het gebied van genderrelaties en armoede. Noten 1 Van de paren met minderjarige kinderen kent 53% het model waarbij de man voltijds werk en de vrouw in deeltijd. Het traditionele mannelijke kostwinnersmodel (man werkt voltijds, vrouw niet) komt bij 28% van de gezinnen voor (Merens, A. & B. Hermans (2009) Emancipatiemonitor 2008,. Den Haag: scp/cbs, p. 87 en 141). 2 Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de verschillen tussen vrouwen en mannen afnemen. Terwijl het aandeel economisch zelfstandige mannen daalde van 71% in 2000 naar 68% in 2005, was er bij vrouwen was juist sprake van een stijging van 39% in 2000 naar 42% in 2005 (cbs,‘Economische zelfstandigheid van vrouwen toegenomen’, Webmagazine, 18 juli 2007, www.cbs.nl). 3 Merens, A. & B.Hermans (2009) Emancipatiemonitor 2008, Den Haag: scp/cbs, p. 140-141 + 143. 4 Ibid, p. 163. 5 Ibid, p. 177, figuur 6.9. 6 Ibid. p. 183 en figuur 6.1; p. 184 en tabel 6.9. 7 Amsterdam in Cijfers 2009, tabel 4.4.3, www.os.amsterdam.nl 8 SCP Armoede en sociale uitsluiting bij kinderen. Notitie op verzoek van de leden van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, Den Haag, augustus 2007, p. 3, zie http://scp.nl 9 Meer kansen voor vrouwen. Emancipatiebeleid 2008-2011, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, p. 6; zie ook Emancipatiemonitor 2008, scp, p. 115. 10 cedaw, 2 februari 2007, Concluding Comments of the Committee on the Elimination of Discrimination against Women: Netherlands, cedaw/c/nld/co/4, p. 6: 29 en 30; cedaw, 13 maart 2009, List of Issues and Questions with Regard to the Consideration of Periodic Reports. Netherlands, cedaw/c/nld/q /5, p. 4-5: 8 en 11: 23.     Dit artikel verscheen in idee nr. 1 2010: Armoede en is te vinden onder het onderwerp kansengelijkheid. Meer artikelen lezen uit idee? Neem nu een abonnement!