Amartya Sen (1933-heden)
Hij is één van de meest prominente denkers van deze tijd, de Indiase econoom en politiek-filosoof Amartya Sen (1933). Nobelprijswinnaar, professor aan Harvard en auteur van een hele lijst invloedrijke boeken. In politiek opzicht zou je Sen een moderne sociaal-liberaal kunnen noemen.
Dit artikel is verschenen in de idee nr. 1 2015.
Door Daniël Boomsma
In het algemeen is hij een duidelijke aanhanger van de moderne, naoorlogse liberale stroming die grote nadruk legt op universele mensenrechten, op democratie, en op een bepaalde vorm van egalitarisme, of kansengelijkheid. Bovendien legt hij een verbinding tussen individuele vrijheid en het vermogen om jezelf te ontwikkelingen. Dat kun je allemaal elementen kunnen noemen die ook sociaal-liberalen van vandaag - die duidelijk in de naoorlogse liberale traditie passen - aanhangen. Ook wat dat brede begrip rechtvaardigheid geldt dat Sen een inspirator is.
Afscheid
Voor Sen is rechtvaardigheid een moeilijk politiek begrip. Het is een containerbegrip, met meerdere betekenissen, waar meerdere morele dilemma's samenkomen. Als we onszelf afvragen of iets rechtvaardig is, volgt terecht zelden een kort antwoord. Je zou kunnen zeggen dat dat komt omdat rechtvaardigheid, nog meer dan vrijheid, behoefte heeft aan praktische toepassing, aan context. Dat is ook wat Sen zegt.
Het ideaal rechtvaardigheid bestaat niet. Wat rechtvaardig is, moet altijd in een afweging worden opgenomen. Het is praktische ethiek. Sen neemt die gedachte als uitgangspunt in zijn The Idea of Justice (2009). Het is daarmee een klein verzet tegen de Verlichting, al neemt Sen geenszins afscheid van de centrale ideeën ervan. Hij ziet rechtvaardigheid echter niet ziet als een absolute, de werkelijkheid ontstijgende waarde, maar als iets wat context nodig heeft. Een rechtvaardige samenleving is niet iets wat in een theorie te vatten is en ten alle tijden en overal kan gelden. Sen vertelt een treffend verhaal van drie kinderen, Ann, Bob, en Carla die ruziemaken over wie een (blok)fluit mag hebben. Volgens Ann is de fluit van haar omdat ze de enige is die het kan bespelen. Carla zegt dat ze de fluit gemaakt heeft, en dat ze hem daarom mag hebben. Bob beweert tot slot dat, omdat hij geen ander speelgoed heeft, hij de fluit zou moeten krijgen.
Gelijk
Sen geeft alle drie gelijk. Hij laat bovendien zien dat dat ook met allerlei “theories of justice” kan worden gerechtvaardigd. Utilitaristen - rechtvaardigheid gaat om het maximaliseren van nut - zouden Ann het voordeel van de twijfel geven. Vanuit een egalitaire visie zou Bob de fluit moeten krijgen. Libertariërs zouden op hun beurt voor Carla kiezen. Sen zegt vanuit die gedachte: er is een reden om aan één van de drie de voorkeur te geven. Er zijn meerdere juiste antwoorden en dat maakt de gedachte van een ideaal onzinnig.
In zijn boek vergelijkt hij daarom vooral de goede kanten van verschillende samenlevingen en instituties met elkaar om tot een “more or less” omschrijving van een rechtvaardige samenleving te komen. De kern van het betoog is dat er redelijke verschillen kunnen bestaan over hoe we denken over rechtvaardigheid, maar dat we in praktische zin wel degelijk consensus gevonden kan worden. Sen is dus met klem niet op zoek naar ‘perfecte rechtvaardigheid, maar naar een praktische hanteerbare beschrijving van ervan. In plaats van een abstracte “transcendental approach” kiest hij voor de hanteerbaarder “comparative exercise”: vergelijk bestaande samenlevingen en bestaand beleid om tot een definiëring van rechtvaardigheid te komen. Rechtvaardigheid gaat over eerlijke uitkomsten, zegt hij met Rawls, maar daarvoor vormt het vergelijken van situaties en uitkomsten de basis, bij uitstek als het gaat om politiek beleid.
Raakvlak
Sen theoretiseert wel, maar zonder de pretentie te hebben volledig te zijn. Daarin verschilt hij van Rawls, aan wie hij desondanks wel zijn boek opdraagt, en met wie hij ook een heleboel raakvlakken heeft. Rawls heeft een “arrangement focus”, zoals Sen stelt. Als de instituties rechtvaardig zijn ingericht, betoogt Rawls in zijn The Theory of Justice, dan volgt daaruit dat de samenleving ook rechtvaardiger wordt. Sen ziet dat anders. Hij hanteert vooral een “realization focus”: hoe kunnen we rechtvaardige relaties tussen individuen, tussen groepen of mensen onderling, en tussen individu en overheid realiseren? Dat gaat minder om instituties, en meer om uitkomsten van ons handelen. Dat noemt Sen “practical reason”.
De ‘theorie’ in The Idea of Justice komt dus uiteindelijk op het volgende neer: rechtvaardigheid gaat om eerlijke (dus niet per se gelijke) uitkomsten en die vinden we door gegeven politiek beleid en de inrichting van samenlevingen te vergelijken en te kijken naar hoe rechtvaardigheid daar al dan niet in gerealiseerd wordt. Sen ziet in dat “spotless justice” een gebrekkige praktische hanteerbaarheid heeft. Rechtvaardigheid meet je niet met een ideaal, maar ontdek je min of meer door empirisch en vergelijkend onderzoek en gezond pragmatisme; door uit te gaan van gegeven samenlevingen en politieke werkelijkheden.
Optimisme
Je zou zeggen dat ook voor een praktische benadering een opvatting over rechtvaardigheid noodzakelijk is. Sen ziet dat ook. Hij laat zich daarbij inspireren door Verlichtingsfilosoof en grondlegger van de moderne economie Adam Smith. Smith schreef een fenomenaal boek getiteld The Theory of Moral Sentiments, waarin hij stelde dat bij de vraag of iets rechtvaardig is het idee van de “impartial spectator”, de “onpartijdige toeschouwer”, van de situatie zou zeggen. Dat is dus geen theorie, maar een sentiment, een algemene opvatting, waarbij Sen er met enig optimisme vanuit gaat dat het gevoel voor eerlijk en oneerlijk daadwerkelijk in de menselijke natuur zit.
Mensen hebben een vermogen tot empathie (je zou het ook wederkerigheid kunnen noemen), en vanuit die gedachte kunnen ze een situatie beoordelen als ware ze toeschouwer. Dat stelt ze vervolgens in staat om de (verre) consequenties van handelingen voor anderen in te schatten, en die consequenties mee te nemen in onze overwegingen. Zo kunnen mensen een situatie als rechtvaardig of onrechtvaardig beoordelen. Smith schrijft dat het gaat om “to stand in that situation which sets [men] most in the view of general sympathy and attention”, oftewel: het rechtvaardigheidsgevoel leert de toeschouwer om met een ‘derde oog’ te kijken naar een situatie, om de omstandigheden van anderen te verplaatsen, en vervolgens tot een uitgebalanceerde afweging te komen. Smith concludeert:
“Thence conceiving some degree of that coolness about his own fortune, with which he is sensible that they [de ander, derden] will view it. As they are constantly considering what they themselves would feel, if they actually were the sufferers, so he is as constantly led to imagine in what manner he would be affected if he was only one of the spectators of his own situation”
Dilemma
Hetzelfde geldt voor politiek (beleid). Concreet betekent dat bijvoorbeeld dat een rijk, machtig land ook het perspectief in durft te nemen van een groot, arm land of van een klein, welvarend land. In deel I en II van The Idea of Justice zet Sen dit idee verder uiteen. Hij noemt het “social choice”, de gedachte dat weten wat rechtvaardigheid (eerlijke uitkomsten) is, ook betekent oog hebben voor de situatie of het belang van de ander.
Rechtvaardigheid wordt zo een menselijk vermogen. Van zijn eerdere kleine verzet tegen de Verlichting presenteert hij het hier dus weer in optima forma, en toont hij zich een leerling van de achttiende-eeuwse moraalfilosofen. Toch is Sen's idee uiteindelijk een synthese van Rawls Justice as fairness én de oude ideeën uit de Verlichting: hij zegt dat rechtvaardigheid iets is dat gevoelsmatig in het denken en handelen van mensen zélf zit, maar accepteert tegelijkertijd de gedachte dat rechtvaardigheid gedefinieerd moet worden op basis van eerlijke uitkomsten. Daar kiest hij weer de kant van Rawls. De vraag is dan: hoe richt je een samenleving zo in dat dat rechtvaardigheidsgevoel tot z'n recht komt? Dat is een dilemma, en vanuit een pragmatische houding moet die vraag per situatie steeds opnieuw gesteld worden.
Wereldregering
Het vierde deel van The Idea of Justice beziet het vraagstuk van grenzeloze rechtvaardigheid, of rechtvaardigheid in een kosmopolitisch perspectief. Sen verdedigt “global justice”. Rawls problematiseert het. Rawls neemt instituties weer als vertrekpunt. Aangezien er geen ‘soevereine wereldregering’ is, wordt een idee van grenzeloze rechtvaardigheid betekenisloos. Wie dwingt het immers af? Sen neemt een andere positie in.
Hij pleit niet voor een soevereine wereldregering (en negeert zijn eigen achtergrond en traditie niet), maar neemt weer een praktisch perspectief in: grenzeloze rechtvaardigheid gaat over hoe mensen in het publieke debat over rechtvaardigheid praten en denken. Het gaat Sen niet om overheden, maar in eerste instantie over discussies over rechtvaardigheid. In die discussies, stelt hij, moeten we altijd gedeeltelijk een wereldwijd perspectief innemen. Of in hedendaagse sociaal-liberale termen: denk en handel internationaal (zie ook VMS 2014). Voor vraagstukken over economische rechtvaardigheid geldt dat dus ook.
Sen spreekt van “public reasoning”, van het belang van het democratische, publieke debat over rechtvaardigheid waarin over grenzen heen wordt gekeken. Daar is geen wereldstaat voor nodig, maar wél een menselijk vermogen om je in dat publieke debat te kunnen verplaatsen in meerdere situaties, om perspectieven van andere landen en belangen in te nemen. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat de aard van Sen's redenering wel een grenzeloos perspectief moet innemen. Het gaat immers om vergelijkend onderzoek, “comparative exercise”, waarbij de betekenis van rechtvaardigheid afhangt van meerdere perspectieven en meerdere belangen. Vergelijkend onderzoek is zo per definitie grenzeloos. Smith's “impartial spectator” wordt bij Sen een “global impartial spectator”.
Voetnoot
Toegegeven, dit is een complexe manier van denken. Daarom benadrukt Sen ook dat het een menselijke houding is, en aangezien mensen verre van perfect zijn is het ook een gemankeerde houding. We zijn niet allemaal kosmopolieten. We willen ook niet allemaal kosmopolieten zijn. De voetnoot bij de gedachte van de “global impartial spectator” zou kunnen zijn dat het het menselijk vermogen om een breed perspectief in te nemen, om over grenzen heen te kijken, overschat.
Desalniettemin acht Sen het nastrevenswaardig. Daar komt bij dat het wederom een praktische benadering is. Sen ziet niet alleen de waarde van wederkerigheid of het innemen van het perspectief van de ander, maar ook het voldongen feit dat landen in de eenentwintigste eeuw op een heel fundamentele manier met elkaar verbonden zijn, zowel immaterieel als materieel. Het is dus in deze tijd ook noodzakelijk om zo te denken.
Pilaren
Rechtvaardigheid als een praktische aangelegenheid. Rechtvaardigheid als menselijk vermogen. Rechtvaardigheid zonder grenzen. Dat zijn drie steunpilaren van Sen's “more or less” formulering van wat rechtvaardigheid is. In deel III van The Idea of Justice komt daar nog een element bij: “the human capabilities approach” of het idee van mogelijkheden scheppen. Sen ontwikkelde dit concept in de jaren tachtig samen met filosofe Matha Nussbaum.
In het boekje Mogelijkheden scheppen. Een nieuwe benadering van de menselijke ontwikkeling uit 2012 (vertaling) werd dit idee voor het grote publiek bekend. Mogelijkheden scheppen stelt dat vrijheden en vermogens van het individu een centrale rol moeten spelen in ons begrip van rechtvaardigheid. Het is sterk geïnspireerd op mensenrechten. Samengevat betekent het dat een volledig menselijk leven een leven is waarin vrijheden ten volle benut kunnen worden, en waarin die vrijheden vertaald kunnen worden naar waardevolle invulling van dat leven, waarbij waardevol zowel duidt op zowel materiële als immateriële zaken.
Je zou kunnen betogen dat Sen wat de vermogenbenadering betreft de grootste inspiratiebron is voor sociaal-liberalen. Ook sociaal-liberalen zien de reële mogelijkheid tot ontwikkeling en ontplooiing voor het individu zien als een teken van rechtvaardigheid. Of omgekeerd: het is onrechtvaardig als de mogelijkheid en kans daartoe van begin af aan ontbreekt. Vanuit die gedachte pleiten sociaal-liberalen ook voor radicale kansengelijkheid. In het Ordening op Orde (2014) schrijft de Van Mierlo Stichting hier over:
“Rechtvaardige uitkomsten kunnen worden gegenereerd door bepaalde zaken voor mensen sociaal veilig te stellen. Sociale veiligheid houdt in het verzekeren van zowel materiële basisbehoeften(bv. inkomen en onderdak) als immateriële (bv. fundamentele rechten en tolerantie).”
Definitief
De vermogensbenadering speelt met name een rol in sociaal-economische vraagstukken. De vraag is dan wel: wie schept de vermogens? Wie spreekt van ‘vermogens scheppen’ lijkt te hinten naar de relatie tussen burgers en overheid of burgers en markt. Er ontstaat met de vermogensbenadering, net als bij de mensenrechten, onvermijdelijk een rechten- en plichten relatie tussen het individu en een ‘macht’ of organisatie, zij het de overheid of de markt of iets er tussenin. Dat is een dilemma, één die voor de meeste liberalen nooit definitief beantwoord kan worden. Bovendien komt daar het tweede dilemma bij dat in de vermogensbenadering onvermijdelijk de spanning tussen positieve en negatieve vrijheid zit. Het streven van de één kan de ambities van de ander in de weg zitten. Vrijheden sluiten elkaar soms uit.
Amartya Sen is in twee opzichten van grote waarde voor sociaal-liberalen. Enerzijds is hij het product van een moderne liberale traditie, die zich niet laat leiden door oude tegenstellingen en ideologieën uit de negentiende eeuw, maar de moderne, naoorlogse wereld als uitgangspunt neemt. Het steunt op moderne ideeën over mensenrechten, democratie en egalitarisme in de vorm van kansengelijkheid. Bij met name de eerste, mensenrechten, hoort de opmerking dat die heel modern zijn, moderner dan we soms denken.
Handvatten
De Amerikaanse president zette in een speech voor de Verenigde Naties in 1977 mensenrechten centraal in zijn buitenland beleid. Hij was de eerste president die dat deed. Anderzijds biedt Sen bruikbare handvatten en concepten als het gaat om rechtvaardigheid. Zijn pragmatische, vergelijkende benadering is verfrissend.
Zijn losse houding ten opzichte van theorie en de gedachte dat het zien van recht en onrecht menselijk vermogens zijn, in combinatie met Rawls idee van justice as fairness is hanteerbaar, maar tegelijkertijd niet allesomvattend. Zijn streven naar rechtvaardigheid zonder grenzen past in het sociaal-liberale idee van geworteld kosmopolitisme. Sen verloochend zijn Indiase achtergrond niet, maar zegt tegelijkertijd dat ons denken over rechtvaardigheid niet door grenzen dient te worden belemmerd. Zo vormt hij in meerdere opzichten het fundament voor een sociaal-liberale visie op rechtvaardigheid.
Daniël Boomsma is jurist en publicist, werkt voor de Tweede Kamerfractie van D66, en is kernlid van de Vlaamse denktank Liberales.
Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen.