1919: Het Vrouwenkiesrecht

Kimini Delfos

In 1919 kregen de Nederlandse vrouwen na een decennialange strijd volledig kiesrecht. Het vrouwenkiesrecht, en daarmee het algemeen kiesrecht, kende een lange voorgeschiedenis vol volhardende feministen, actieve verenigingen, debatten, demonstraties en bijeenkomsten. In 1883 stapte arts Aletta Jacobs (1854-1929) naar het stadsbestuur van Amsterdam. Ze wilde zich verkiesbaar stellen. En hoewel er nog geen vrouwen in dergelijke posities waren, repte de Grondwet met geen woord over ‘vrouwen’ of ‘mannen’ met betrekking tot het kiesrecht, zolang diegene maar voldeed aan de eisen ‘betaling van een minimum bedrag aan directe belasting’ en ‘het volle bezit van burgerrechten’. Jacobs kreeg geen toestemming en maakte haar gang naar de rechter. Uiteindelijk bepaalde ook de Hoge Raad dat zij zich als vrouw niet verkiesbaar kon stellen. ‘De geest van de wet telt’ beoordeelde de Raad. Om de uitspraak kracht bij te zetten verduidelijkte de Kieswet uit 1887 dat het kiesrecht alleen bedoeld was voor mannen. Voor weliswaar méér mannen dan voorheen, maar zeker niet voor vrouwen. Een flinke stap terug in de strijd voor vrouwenkiesrecht. Toen Jacobs zich verkiesbaar wilde stellen, was het debat over de rol van vrouwen in de Nederlandse samenleving al decennia bezig. Verschillende stemmen in het publieke debat hadden gepleit voor een volwaardiger burgerschap voor vrouwen. Zo hadden vrouwen minder toegang tot scholing en betaald werk en leefden zij in het huwelijk onder de zeggenschap van de man des huizes. Jacobs toelating tot de universiteit was een voorname episode in het debat hierover, net als publicaties van onder anderen Geesje Feddes (Gelijk recht voor allen!) en de Groningse hoogleraar Benjamin Telders (De toekomst der vrouw), waarin feministische analyses werden gemaakt van de samenleving. Ook het Tweede Kamerlid Samuel van Houten had het dogma van het traditionele gezin aangevochten in het zestig pagina’s tellende artikel Over de maatschappelijke en wettelijke stelling der vrouw. De Nederlandse vrouwenbeweging werd geïnspireerd door feministen uit Amerika en Engeland. En hoewel in Nederland het debat rustiger wordt gevoerd, was er veel samenwerking over de landsgrenzen (zie venster De wereldreis van Aletta Jacobs). De voorstanders van vrouwenkiesrecht organiseerden zich en in het laatste decennium van de negentiende eeuw ontstonden de eerste organisaties voor vrouwenkiesrecht. Voorbeelden hiervan waren de Vrije Vrouwen Vereeniging, de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en de Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht. Hun bestaan zorgde voor felle protesten, overigens niet alleen afkomstig van de gevestigde mannelijke elite of vanuit de kerk, maar ook van vrouwen zelf. Er waren vooral zorgen dat vrouwen hun huishoudelijke plichten niet meer zouden kunnen uitvoeren. In het Friesch Volksblad van 9 juni 1895 schreef een lezeres zelfs dat ‘vrouwen die kiezer willen worden, niet goed in de bovenkamer zijn’ en als vrouwen een gelukkiger huwelijk zouden hebben, als zij ‘voor het eten en de wasch zorgen, opdat het gezin op tijd alles heeft’. Desondanks kregen de verenigingen voor het vrouwenkiesrecht in de jaren die volgden steeds meer leden. Door het hele land worden toespraken en debatavonden georganiseerd. Zelfs het vierde Internationale Congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht vond plaats in Amsterdam in juni 1908. Het congres kreeg veel aandacht, in binnen- en buitenland. In het tweede decennium van de twintigste eeuw kwam de zaak tot een kookpunt. Steeds grotere bijeenkomsten werden georganiseerd. Bij een grote demonstratieve mars op 18 juni 1916 in Amsterdam waren ruim 18.000 betogers aanwezig. Na de demonstratie steeg het ledenaantal van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht naar 22.000. Naast het lidmaatschap van de vrouwenbeweging werden in deze periode ook steeds meer vrouwen politiek actief. Zo was de journaliste Mien van Itallie-van Embden al sinds 1912 meermaals lid van het landelijk bestuur van de Vrijzinnig-Democratische Bond en was ze onder meer lid van de Leidsche gemeenteraad, de Provinciale Staten van Zuid-Holland en de Tweede Kamer. In 1917 kwam het tot een algemeen mannenkiesrecht (zie venster Het kabinet-Cort). Vrouwen mochten zich nu weliswaar verkiesbaar stellen, maar zelf stemmen mocht (nog) niet. In het daaropvolgende jaar diende de voorman van de Vrijzinnig-Democraten, Hendrik Pieter Marchant, een initiatiefwet in waardoor de drie woorden geschrapt zouden worden die aan de Kieswet van 1896 waren toegevoegd om vrouwelijke deelname in de politiek te voorkomen. Op 9 mei 1919 stemde de Tweede Kamer in met het voorstel, met een grote meerderheid van 64 stemmen voor en 10 stemmen tegen. Nederlandse vrouwen mochten eindelijk stemmen. Op 9 augustus 1919 tekent koningin Wilhelmina de wet, 36 jaar nadat Aletta Jacobs zich verkiesbaar wilde stellen in Amsterdam. Verder lezen Fleur de Beaufort, Peter van den Berg, e.a., Tussen geschiktheid en grondrecht. De ontwikkeling van het Nederlandse kiesrecht vanaf 1795, Amsterdam University Press, Amsterdam 2017 Marianne Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis, Het Spinhuis, Amsterdam 1992