Echte gelijkheid ontstaat in verscheidenheid  

Beeld: Idris van Heffen

Een focus op gelijke kansen alléén – geliefd onder veel sociaal-liberalen – doet mensen onvermijdelijk tekort. Voor een rechtvaardige samenleving is het misschien wel belangrijker om de wezenlijke verschillen tussen mensen als uitgangspunt te nemen. Om te ontdekken op welke punten mensen in de knel komen, is het noodzakelijk om op creatieve wijze veel meer mensen bij de politiek te betrekken.

Door Afke Groen, Laura de Vries & Puck Rouffaer
Illustratie: Idris van Heffen 

‘Eerlijk zullen we alles delen, ik een beetje meer dan jij.’ Het bekende grapje over het Sinterklaasliedje Zie de maan schijnt door de bomen zorgt bij menig kind eerst voor een bedenkelijke blik en dan een langgerekte ‘neeeeee’. Zoiets kan toch niet kloppen, dat eerlijk delen betekent dat jij meer suikergoed en marsepein krijgt dan ik? 
 
‘Is het niet zo dat we als kinderen na ‘mama’ en ‘papa’ leren zeggen: ‘het is niet eerlijk!’, zei de Frans-Griekse hoogleraar internationale betrekkingen Kalypso Nicolaïdis daarover in gesprek met Idee in de zomer van 2024. Ze wees erop dat de grootste opdracht van progressieve partijen vandaag is om de agenda van rechtvaardigheid opnieuw vorm te geven. Terecht. 
 
De ongelijkheid in vermogen springt in Nederland het meest in het oog. Ongeveer tien procent van de huishoudens bezit zo’n zestig procent van het totale vermogen. Eén procent van de huishoudens bezit zelfs een kwart. Aan de andere kant van de lijn staat tien procent van de huishoudens met meer schulden dan bezittingen. 
 
Sociale en politieke ongelijkheid 
Naast economische ongelijkheid is er ook sociale en politieke ongelijkheid. Zo leeft de twintig procent van de Nederlanders met de minste bestedingsruimte gemiddeld acht jaar korter en 24 jaar minder lang in goede gezondheid dan de twintig procent met de meeste bestedingsruimte. Zo’n tweeëneenhalf miljoen mensen hebben moeite met lezen, schrijven of rekenen, en kunnen daardoor moeilijk deelnemen aan de samenleving. En Nederlanders met hoge inkomens en een academische opleiding hebben veel meer invloed op overheidsbeleid dan mensen met een lager inkomen en een praktische opleiding.
 
Desalniettemin lijken sociaal-liberalen de laatste jaren wat terughoudend om over gelijkheid te spreken. In campagnes en debatten tonen we ons graag als de redelijke stem tussen uitersten: positief in plaats van populistisch, hoopvol in plaats van doemdenken, gericht op mogelijkheden in plaats van problemen. Daarbij hebben we ons veel begeven op het terrein van het sociaal-culturele debat, dat gaat over waarden, identiteit en omgangsvormen. Het idee van gelijkheid wordt bovendien wat omzichtig benaderd, zodat we niet als moralistisch – ‘te woke’ of ‘te links’ – worden gezien. Ons politieke taalgebruik om te spreken over gelijkheid en rechtvaardigheid is dunner geworden. 
Dat is niet altijd zo geweest. Van oudsher hebben sociaal-liberalen op de bres gestaan tegen de ongelijke status quo. De Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB), opgericht in 1901, maakte zich onder meer hard voor de politieke en juridische gelijkheid van vrouwen, net als voor de economische gelijkheid van werknemers tegenover werkgevers. De VDB verzette zich bovendien tegen de maatschappelijke oorzaken van de ongelijke mogelijkheden van mensen om zich te ontwikkelen. Het streven naar grotere welvaart en een rechtvaardige verdeling gingen altijd hand in hand. 
 
Het denken over gelijkheid ligt dus diep verankerd in de sociaal-liberale traditie. Nu ongelijkheid opnieuw toeneemt, en verder zal toenemen als we niets doen, vraagt dat denken om een nieuwe taal en een nieuwe agenda. 
De Duitse filosoof Elif Özmen vat het liberale uitgangspunt over gelijkheid duidelijk samen. Liberale vrijheid is altijd gelijke vrijheid: elk mens heeft recht op dezelfde vrijheden. De reden daarvoor is eenvoudig: elk mens is evenveel waard, gewoon omwille van diens mens-zijn. Uit dat principe volgt iets belangrijks. Want als we als mens elkaars gelijke zijn, dan ‘[is] ongelijkheid vermoedelijk iets slechts, dat gerechtvaardigd moet worden’. Sta argwanend tegenover ongelijkheid, stelt Özmen dus. Zolang er geen goede redenen zijn om mensen ongelijk te belonen of te behandelen, is het rechtvaardig om mensen gelijk te behandelen. De hamvraag voor sociaal-liberalen is dan ook: onder welke omstandigheden is ongelijkheid gerechtvaardigd? Of, zoals in het grapje van Zie de maan schijnt door de bomen: wanneer zou het eerlijk zijn dat ik een beetje meer krijg dan jij? 
 
Niet alléén gelijke kansen 
Een eerste antwoord op die vraag zoeken sociaalliberalen vaak in het idee van gelijke kansen: ongelijkheid is gerechtvaardigd zolang iedereen gelijke kansen heeft. In een notitie uit 2019 omschreef de Van Mierlo Stichting kansengelijkheid als het idee dat maatschappelijke posities, zoals opleidingen, banen en benoemingen, voor iedereen gelijk toegankelijk moeten zijn op basis van kwaliteiten en inspanningen. Wat er wél toe mag doen, is inzet. Wat níet mag meewegen, is bijvoorbeeld het inkomen of opleidingsniveau van je ouders of de plek waar je geboren bent. 
Voor sociaal-liberalen heeft kansengelijkheid een bijzondere aantrekkingskracht. De gedachte is: als iedereen, ongeacht achtergrond, dezelfde kansen heeft om wat van het leven te maken, dan zijn we op het goede pad. Als je je talent inzet, mag je daarvan de vruchten plukken, maar je afkomst of achtergrond mogen niet bepalen hoe ver je komt. Die gedachte past bij het sociaal-liberale vertrouwen in het individu. Kansengelijkheid belooft een samenleving waarin iedereen zich kan ontplooien. 
 
Toch is kansengelijkheid alléén een te smal begrip van gelijkheid. Als je de verdeling van maatschappelijke posities zou zien als een spel, dan richt kansengelijkheid zich vooral op het begin van het spel. Het gaat erom de sociale omstandigheden waarin mensen worden geboren – de posities aan de start – zoveel mogelijk gelijk te trekken, zodat daarna iedereen gelijke kansen heeft in het leven. Dat is een mooi streven, maar kan problematisch worden als dit het enige streven is. 
 
Kansengelijkheid zegt namelijk weinig over de aard van het spel. In de woorden van filosoof Maxim Februari: ‘Als je focust op gelijke kansen en een gelijke uitgangspositie, kun je gaandeweg de belangstelling voor ongelijke uitkomsten verliezen. Je kunt onverschillig raken voor de ongelijkheid die later in de realiteit verschijnt door een verschil in lonen, woonomstandigheden, aangeboren talenten en gezondheid.’ 
De nadruk op kansen benutten door eigen inzet kan ertoe leiden dat mensen niet alleen geloven dat ze hun succes verdiend hebben, maar ook dat anderen hun tegenslag aan zichzelf te danken hebben. ‘Je hebt toch kansen gekregen? Waarom heb je die dan niet gegrepen?’, schrijft Februari. Zo sluipt een eenzijdige meritocratische logica de samenleving in: het idee dat verschillen in vermogen, status of invloed vanzelf rechtvaardig zijn, zolang ze maar op inzet of talent berusten. 
Daarbij geldt bovendien dat het net zo toevallig is of je met een groot talent geboren bent als of je rijke ouders hebt. Ook als het zou lukken om alle maatschappelijke oorzaken van kansenongelijkheid weg te nemen, blijft succes afhankelijk van factoren waar mensen zelf niets aan kunnen doen, zoals aangeboren talent, ziekte of geluk in het leven. Mensen worden geboren met verschillende capaciteiten die bijdragen aan inzet of doorzettingsvermogen. 
De Amerikaanse filosoof John Rawls wees er daarom al op dat liberalen zulke vormen van geluk bij geboorte niet als verdienste kunnen beschouwen, en dus verder moeten kijken dan gelijke kansen alleen. Doen ze dat niet, waarschuwde hij, dan is een meritocratisch systeem, waarin alleen inzet en talent bepalend zijn voor je mogelijkheden in het leven, vooral een manier ‘om de minder fortuin lijken in de steek te laten’. 
 
De treden van de ladder 
Veel ongelijke uitkomsten zijn niet te rechtvaardigen, hoe gelijk de kansen van mensen aan de start ook waren. Om dit uit te leggen, gebruikt de Amerikaanse filosoof Elizabeth Anderson het beeld van de maatschappelijke ladder. Kansengelijkheid schrijft voor dat iedereen dezelfde kans maakt om op een bepaalde trede van die ladder te belanden. Maar, stelt Anderson, het zegt niets over de ladder zelf. Want hoe groot is de afstand tussen de hoogste en de laagste treden? Zijn er veel treden in het midden? Of is er een groot gat tussen een paar hoge treden en heel veel lage? 
Een samenleving kan formeel gelijke kansen bieden, maar toch onrechtvaardig zijn als de ene trede uitzicht biedt op flagrante welvaart en de andere op armoede. Zo kunnen we het moeilijk rechtvaardig noemen als iedereen een gelijke kans maakt op een betaalde baan, maar velen daarmee alsnog in armoede leven. 
 
Kansen zijn dus één van de dingen die politiek relevant zijn wanneer we over gelijkheid spreken. Fundamenteel zijn ook gelijke formele rechten en vrijheden, zoals het stemrecht en het recht om je verkiesbaar te stellen, waarvoor de VDB zich begin twintigste eeuw sterk maakte. Maar ook de verdeling van allerlei andere, met elkaar samenhangende zaken is politiek relevant. We lichten er een aantal uit die in onze ogen ieder geval onderdeel zouden moeten zijn van de sociaal-liberale agenda van rechtvaardigheid. 
 
Welvaart, vermogen en inkomen 
De verdeling van welvaart kwam in de opening van dit essay al kort aan bod. In Nederland bezit de meest vermogende één procent van de huishoudens ongeveer een kwart het totale vermogen. De tien procent meest vermogenden bezitten samen ruim zestig procent, terwijl aan de andere kant van de schaal een even grote groep meer schulden dan bezittingen heeft. 
Die ongelijkheid is historisch niet nieuw, maar wel opnieuw toegenomen. In de eerste helft van de twintigste eeuw nam de vermogensongelijkheid sterk af. Dat was opnieuw zo in de eerste 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog. Sindsdien groeit de ongelijkheid weer, tot niveaus die we sinds de wederopbouw niet meer hebben gezien. Daarbij stijgt vermogen sneller dan inkomen: wie al bezit heeft, ziet dat bezit groeien. Wie dat niet heeft, blijft achter. 
Groeiende ongelijkheid van vermogen en inkomen is om ten minste drie redenen problematisch. Ten eerste leidt het tot minder economische groei en stabiliteit. Armoede gaat vaak gepaard met slechtere gezondheid en minder goede schoolprestaties. Dat is op zichzelf al ernstig, maar het brengt ook de economie schade toe. Ten tweede heeft economische ongelijkheid politieke gevolgen. Grote donaties aan politieke partijen versterken bijvoorbeeld de stem van de meest vermogenden, ten gunste van hun politieke voorkeuren of belangen. Dat schaadt het principe van gelijke invloed. En ten derde zet groeiende ongelijkheid onze samenleving onder druk. Het leidt tot gescheiden leefwerelden – van wijken, scholen en sportverenigingen tot vriendenkringen en politieke voorkeur – waarin mensen elkaar niet meer tegenkomen en steeds minder dezelfde belangen delen. Dat tast de sociale samenhang aan, en daarmee het besef dat vrijheid alleen kan bestaan wanneer we elkaar als gelijken zien. 
 
Waardering en respect 
Ook waardering en (zelf)respect zijn politiek relevant als we over gelijkheid spreken. Een samenleving kan formeel gelijke rechten garanderen en toch sommige mensen structureel minder waardering of respect toekennen dan anderen, uitgedrukt in materiële (lonen) of immateriële (sociale status) zin. Dat kan leiden tot maatschappelijke achterstelling, uitsluiting of onderdrukking, maar ook tot een gevoel van frustratie. Het ondermijnt de vrijheid om als gelijken onderdeel te kunnen zijn van de samenleving. 
Een eenzijdige meritocratische logica om ongelijkheid te rechtvaardigen, versterkt zulke structurele ongelijkheid in waardering en respect. Wie het ver schopt, schrijft dat toe aan eigen inzet en talent. Wie achterblijft, krijgt te horen dat het aan zichzelf ligt. Daarbij verdwijnt uit beeld hoezeer ieders positie afhankelijk is van anderen, zoals van menselijke relaties en van publieke voorzieningen. 
In Nederland zien we dat ook terug. Praktisch en academisch geschoolden leven steeds meer in gescheiden werelden. Op vrijwel alle terreinen trekken de academisch opgeleiden aan het langste eind. Ze hebben veel vaker een koopwoning, een vast contract en een hoger inkomen, leven langer en veel langer in goede gezondheid, en hun belangen zijn veel beter vertegenwoordigd in politiek en beleid. Politicoloog Mark Bovens wijst erop dat dit ‘een bron [is] van ressentiment en rancune’. Praktisch geschoolden voelen steeds sterker dat hun bijdrage aan de maatschappij minder wordt gezien en gerespecteerd. Socioloog Quita Muis bevestigt dat beeld. Zij laat zien dat hoger opgeleiden zich sterker identificeren met hun ‘eigen’ groep en bovendien negatiever denken over lager opgeleiden dan andersom. 
 
Politieke zeggenschap 
Eén persoon, één stem. Politieke gelijkheid is het fundament van de democratie, maar in de praktijk heeft niet iedereen dezelfde mogelijkheid om van democratische rechten gebruik te maken. Deelname aan verkiezingen en vertrouwen in de politiek stijgen in het bijzonder sterk met het opleidingsniveau. Bestuurskundigen Mark Bovens en Anchrit Wille spreken daarom van een diplomademocratie: een systeem waarin opleiding de belangrijkste scheidslijn is geworden voor politieke macht en invloed. Dat is geen gevolg van formele uitsluiting, maar van culturele en institutionele drempels. Zo sluiten bijvoorbeeld de mores en het taalgebruik van de politiek beter aan bij academisch dan bij praktisch geschoolden. 
Dit heeft twee gevolgen. Het eerste is inhoudelijk. De voorkeuren van mensen die praktisch geschoold zijn, zijn sterk ondervertegenwoordigd in overheidsbeleid. Die voorkeuren zijn zelfs alleen dan behartigd wanneer academisch geschoolden toevallig dezelfde voorkeur delen. Het tweede gevolg is normatief. Want wie een sociale en culturele afstand ervaart tot politieke besluitvorming, verliest vertrouwen dat de democratie ook van hen is. 
Politieke ongelijkheid gaat verder dan verschillen in opleidingsniveau. Ook geld, gender en afkomst spelen een rol in de verdeling van politieke mogelijkheden. Wie genoeg vermogen heeft, kan doneren aan partijen of campagnes en zo meer gewicht geven aan diens stem. Vrouwen en mensen van kleur zijn sterk ondervertegenwoordigd in vertegenwoordigende functies en krijgen vaker te maken met haat of ontmoediging. Zo ontstaat een democratie waarin gelijke politieke rechten het zicht op gelijke politieke participatie verhullen. 
 
Toegang tot basisvoorzieningen 
Tot slot verdient ook de ongelijke toegang tot basisvoorzieningen aandacht, zoals huisvesting, gezondheidszorg, kinderopvang, openbaar vervoer, maar ook veiligheid en fatsoenlijke werkomstandigheden. Gelijke vrijheid vraagt om voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn. Toegang tot zulke voorzieningen bepaalt immers in hoge mate of mensen zich kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Net als de ongelijkheden die hierboven worden besproken, hangen deze verschillen vaak samen met andere vormen van ongelijkheid. 
De woningmarkt laat dat scherp zien. Door de hoge huizenprijzen is een koopwoning voor mensen met een laag of middeninkomen, zonder eigen vermogen of familie die kan bijspringen, nagenoeg onbereikbaar, met name in de Randstad. Huurwoningen in vooral grote steden zijn door hoge prijzen in de private huur en lange wachtlijsten in de sociale huur evenmin toegankelijk. Wie een migratieachtergrond of een beperking heeft, kan bovendien te maken krijgen met discriminatie en afwijzing. Voor zulke ongelijke toegang tot huisvesting bestaat geen rechtvaardigingsgrond. 
 
Hetzelfde geldt voor andere voorzieningen. Mensen met weinig bestedingsruimte kunnen zich geen tandartsbezoek veroorloven, met alle gevolgen van dien. Reizigers in een rolstoel kunnen lang niet overal zelfstandig met bus of trein reizen, laat staan op de stoep of in de horeca. De digitale dienstverlening van onder meer overheid, banken en zorg is voor veel mensen met een beperking moeilijk of zelfs niet toegankelijk. Bijna de helft van de zwangeren wordt ongelijk behandeld op de werkvloer, in de vorm van afwijzing bij een sollicitatie of het niet verlengen van een contract. 
 
 
Gelijkheid in verscheidenheid 
‘Eerlijk zullen we alles delen, ik een beetje meer dan jij.’ Een sociaal-liberaal begrip van gelijkheid gaat niet over een verdeling waarin iedereen precies evenveel heeft, maar over een verdeling die rechtvaardig is. Ons sociaal-liberale uitgangspunt is de gelijke waarde en waardigheid van ieder mens, omwille van hun mens-zijn. Vrijheid is daarom altijd gelijke vrijheid. De inrichting van de economie, de samenleving en de democratie is alleen rechtvaardig wanneer zij die morele gelijkheid van mensen weerspiegelt. 
De vraag onder welke omstandigheden ongelijkheid gerechtvaardigd is, laat zich misschien wel nooit volledig beantwoorden. Maar we kunnen wel richting geven aan een antwoord. Dat kan luiden: ongelijkheid is alleen te rechtvaardigen zolang iedereen de ruimte heeft om zich te ontplooien, en als gelijke kan deelnemen aan de samenleving en de democratie. Mét al hun menselijke verschillen en verscheidenheid.
Het mag duidelijk zijn dat een focus op gelijke kansen alléén mensen daarbij onvermijdelijk tekortdoet. Misschien is het nog wel belangrijker om de wezenlijke verschillen tussen mensen als uitgangspunt te nemen voor een rechtvaardige samenleving. Zoals Maxim Februari schrijft, vraagt dat om ‘een veel groter bewustzijn van en respect voor de onderlinge verschillen tussen mensen’ dan we vandaag aan de dag leggen. Hoe zorgen we bijvoorbeeld dat iedereen toegang heeft tot de dienstverlening van de overheid, óók zij die moeite hebben met lezen en schrijven? 
 
Daarnaast is het wezenlijk voor sociaal-liberalen om de vraag te blijven stellen welke ongelijkheden wel of niet rechtvaardig. Deze vraag richt onze aandacht namelijk op in ieder geval twee dingen. Ten eerste op de mechanismes van verdeling van politiek relevante goederen als welvaart, waardering en zeggenschap. Welke verdelingsmechanismes ondermijnen of ondersteunen de gelijke vrijheid van mensen? Een blind vertrouwen in de markt, of in de woorden van Elif Özmen, ‘een fetisjisme van de ongereguleerde markt’, past niet bij het sociaal-liberalisme. Die markt gaat immers ten koste van de gelijke vrijheid van mensen, zoals van hun gelijke toegang tot zorg, kinderopvang of een schone leefomgeving. Daar moet de overheid ingrijpen. 
Ten tweede richt het onze aandacht op ‘telkens nieuwe punten waar mensen in de knel [zijn] gekomen’, om de grondslagen van D66 uit 1978 te citeren. Die aandacht vraagt om de ‘creatieve medewerking van veel meer mensen dan tot nu toe bij de politiek betrokken zijn geweest’. Luiken open dus. Leg je oor te luister bij de gemeenschappen die het vertrouwen in de politiek hebben verloren. Leer van lokale bestuurders, ondernemers en initiatiefnemers in wijken. Draai de rollen eens om en zet anderen op het podium om te vertellen. Want mensen weten maar al te goed wat wel en wat niet eerlijk is.
 

Afke Groen en Laura de Vries zijn respectievelijk directeur en wetenschappelijk medewerker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting. 
Puck Rouffaer is voormalig medewerker van de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
 
 
Voor dit essay lazen we onder meer 
Anderson, Elizabeth. ‘What is the point of equality’, Ethics 109(2) (1999): 287-337.
 
IBO Vermogensdeling. ‘Licht uit, spot aan: De vermogensverdeling’, Rijksoverheid, 2022.
 
Februari, Maxim. ‘De keerzijde van kansengelijkheid’, Vrij Nederland, 1 juli 2023.
 
Forrester, Katrina. In the shadow of justice: Postwar liberalism and the remaking of political philosophy, Princeton University Press, 2021.
 
Piketty, Thomas en Michael Sandel. Gelijkheid: Wat het is en waarom het ertoe doet. Vertaald door Alexander van Kesteren. Ten Have, 2025.
 
Timmer, Dick. Sommige mensen zijn te rijk: Over wat gelijkheid écht betekent en hoe we dat bereiken. De Geus, 2025.