Opinie Ellen Mangnus 

Beeld: Farhad Foroutanian

De afbraak van ontwikkelingssamenwerking is een afbraak van de democratie
 
Het kabinet bezuinigt fors op ontwikkelingssamenwerking, oplopend tot 2,4 miljard euro per jaar vanaf 2027. Bovendien wordt de focus verlegd naar ‘hulp’ die in het eigen belang van Nederland is. Deze bezuiniging treft niet alleen de ontwikkelingssector, het is ook een aanval op de liberale democratie.
 
door Ellen Mangnus 
illustratie Farhad Foroutanian
 
‘Wij bezuinigen op ontwikkelingshulp oplopend tot structureel 2,4 miljard euro per jaar vanaf 2027.’ Dit was de boodschap die minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, Reinette Klever (PVV) de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties afgelopen september meedeelde.
 
Aan aandacht voor deze grootste bezuiniging in de geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking geen gebrek. Het regende opiniestukken en interviews met experts op radio en tv. Opvallend is dat de discussies zelden verder reikten dan de huidige vorm en impact van ontwikkelingssamenwerking. Er waren openlijke twijfels over professionele ngo’s. Staan die niet te ver van de Nederlandse burgers af? Zou hulp niet beter werken via particuliere initiatieven? Ook werd nagedacht over andere vormen van samenwerking. Zouden we het budget niet beter direct aan stichtingen ter plaatse kunnen geven? Ten slotte kwam meermaals de vraag op tafel of ontwikkelingshulp tot nu toe wel effect heeft gehad.
 
De discussie raakte zelden aan het waarom van ontwikkelingssamenwerking. Waarom hebben we al die jaren aan ontwikkelingssamenwerking gedaan? Wat was het idee daarachter? Het gevolg is dat zelfs in progressieve kringen weerklinkt dat ontwikkelingssamenwerking misschien niet helemaal meer van deze tijd is.
 
Maar juist in dit ‘waarom’ ligt het antwoord verscholen op de vraag waarom progressief Nederland de alarmbellen moet horen rinkelen en zich meer dan ooit hard moet maken voor internationale samenwerking.
 
Sleutel tot welvaart en vrede
Even terug in de tijd. De wortels van internationale ontwikkelingssamenwerking liggen bij een initiatief van de Amerikaanse president Harry S. Truman. In 1949 kondigde hij het Point-Four Program aan, een grootscheeps programma om ‘onderontwikkelde landen’ te laten profiteren van de voordelen van de wetenschappelijke vooruitgang en industriële welvaart van Amerika. Dit zou de sleutel tot welvaart en vrede zijn. Westerse landen moesten het voortouw nemen, en het Expanded Programme of Technical Assistance van de VN, waar ook Nederland aan meedeed, vloeide voort uit dit initiatief.
 
In 1970 sprak een groep rijke westerse landen af dat ze elk jaar 0,7 procent van hun bruto nationaal product zouden besteden aan ontwikkelingssamenwerking. Het bedrag werd gezien als een internationale belastingafdracht, met als voornaamste doel sociale en economische ontwikkeling van de allerarmste landen. Westerse landen spraken door middel van ontwikkelingssamenwerking af om zich wereldwijd in te zetten voor de beginselen van democratie, goed bestuur, de rechtsstaat, mensenrechten, fundamentele vrijheden en menselijke waardigheid. Kortom, ontwikkelingssamenwerking werd een kernelement van de liberale democratie.
 
De praktijk kwam niet altijd overeen met dit ideaal. Zo was het ontwikkelingsbeleid net zo goed een reflectie van de politieke tijdsgeest als een oprechte uiting van internationale solidariteit. Toen Nederland in 1949 begon met internationale ontwikkelingssamenwerking, was dat niet alleen uit solidariteit met ‘minderbedeelden’ in de ‘derde wereld’ maar ook uit angst dat grote delen van de wereld – met name Zuidoost-Azië – ten prooi zouden vallen aan het communisme. Bovendien hoopten Nederlandse beleidsmakers met hun ontwikkelingsbeleid ook de grote groep ambtenaren die in Indonesië had gewerkt aan alternatief werk te helpen; ingenieurs en weg- en waterbouwkundigen voorop.
 
Kortom, pragmatische en politieke motivaties speelden ook een rol en zouden dat altijd blijven doen. Afhankelijk van de samenstelling het kabinet overheerste het altruïsme of het eigenbelang, maar altijd was er de erkenning dat internationale samenwerking belangrijk was voor de internationale rechtsorde. Wij dragen een verantwoordelijkheid, luidde de overtuiging. Vanuit moreel oogpunt, omdat we ons in horen te zetten voor de arme medemens. Of in het eigen belang, omdat het ook bijdraagt aan onze eigen weerbaarheid. Eén ding stond buiten kijf: we moeten het samen doen.
 
Maatschappelijk middenveld
In Nederland kreeg ontwikkelingssamenwerking nog een tweede functie binnen onze liberale democratie. Ontwikkelingsorganisaties werden onderdeel van het maatschappelijk middenveld, het geheel van organisaties dat zich bevindt tussen de overheid en de burger, zoals vakbonden en onderwijs- en landbouworganisaties. Het maatschappelijk middenveld heeft twee hoofdtaken: bij de overheid opkomen voor de belangen van haar achterban én tegenwicht bieden aan de beslissingen van diezelfde overheid.
 
Ontwikkelingsorganisaties werden gezien als de belangenbehartigers voor het mondiale zuiden en de waakhonden van het Nederlandse buitenlandbeleid. De overheid erkende dat Nederlands beleid invloed heeft op andere landen en stimuleerde organisaties om de belangen van de armste mensen uit lage- en middeninkomenslanden te verdedigen. Bijvoorbeeld op het gebied van handelsbeleid, mensenrechten en klimaat. Opeenvolgende ministers financierden organisaties om als waakhond op te treden.
 
‘Overheden en markt hebben tegenkracht en kritische meedenkers nodig’, zo stelde voormalig minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Lilianne Ploumen. Ze zette het programma Samenspraak en Tegenspraak op, dat zich richtte op het versterken van maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden op het gebied van lobby en beleidsbeïnvloeding. Onder haar opvolger Sigrid Kaag werd dit beleid voortgezet met het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld. Daarin werken organisaties in Nederland via partnerschappen met organisaties in andere landen aan het versterken van het maatschappelijk middenveld wereldwijd.
 
In het beleid van het huidige kabinet moet de ‘hulp’ vooral het Nederlandse bedrijfsleven ten goede komen. Bovendien breekt het kabinet met de internationale norm om 0,7 procent van het bbp aan internationale samenwerking te besteden. Daarnaast mogen maatschappelijke organisaties die overheidsgelden ontvangen geen geld meer uitgeven aan politieke pleitbezorging (lobby) in Nederland en de Europese Unie voor de belangen van ontwikkelingslanden. Het budget voor samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt teruggebracht van 1,4 miljard naar ongeveer 0,4 miljard euro per jaar vanaf 2026.
 
De bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking en de hernieuwde focus op het Nederlandse eigenbelang moeten om twee redenen alle alarmbellen doen rinkelen.
 
Allereerst: vrijheid, gelijkheid en democratie houden niet op bij de grens. Ontwikkelingssamenwerking is daar altijd een erkenning van geweest. Het is een bijdrage aan een internationale democratische orde. Door niet alleen te bezuinigen, maar het eigenbelang voorop te zetten in de relatie met lage- en middeninkomenslanden en geen belang te hechten aan mensenrechten, zet Nederland in op de erosie van de internationale rechtsorde en de liberale democratie.
 
Bovendien geven maatschappelijke organisaties een politieke stem aan mensen die zelf hun stem niet eenvoudig kunnen laten horen. Door ngo’s te verbieden aan pleitbezorging te doen, kunnen deze de overheid niet langer ter verantwoording te roepen, bijvoorbeeld over handelsbeleid, mensenrechten of klimaat. En ze kunnen de belangen van hun achterban niet behartigen. Daarmee raken de bezuinigingen niet enkel mensen in het zuiden of de strategische positie van Nederland, maar ook onze eigen democratie. De tegenmacht wordt zo de stem gesmoord.
 
Dus: progressief Nederland, vecht voor het behoud van internationale samenwerking en sta op voor vrijheid, gelijkheid en democratie.
 
ELLEN MANGNUS is postdoctoraal onderzoeker bij de bestuurskundegroep van de Wageningen Universiteit, waar zij zich richt op duurzaamheid in internationale handel. Zij schrijft veel over ontwikkelingssamenwerking en was jarenlang columnist voor het vakblad voor internationale samenwerking Vice Versa.