Sociaal-liberalen, meng je in het normen-en-waardendebat!

Dit artikel is te lezen in idee 2 van 2016. Wilt u ook een abonnement op idee? Klik dan hier. Beschaving en fatsoen lijken ingewikkeld voor liberalen: ieder individu is immers vrij om zich te gedragen zoals hij zelf wil. Maar dit is een te eenzijdig negatief begrip van vrijheid, stelt Paul Teule. Vrijheid is een functionele ruimte, waarin het niet alleen gaat om wat een individu mag, maar ook wat voor een individu werkt in relatie met anderen.  Door Paul Teule  Eind 2009 hield André Rouvoet, destijds minister voor Jeugd en Gezin namens de ChristenUnie, een speech waarin hij op basis van de Bijbel het westerse idee van vrijheid bekritiseerde. Vrijheid als het onbegrensde recht om te doen wat je wil leidt volgens hem tot "zondig" leven, het "sociaal afglijden" van onze samenleving en zelfs "vernietiging van de planeet". Volgens Rouvoet kan werkelijke vrijheid alleen worden genoten "in liefde met anderen" en "zoekend naar gerechtigheid". En dat lukt alleen als mensen grenzen respecteren en wetten gehoorzamen – een les die "volgelingen van Jezus" zouden hebben geleerd. Liberale politici reageerden als door een wesp gestoken. "Dit deugt absoluut niet. De minister creëert een spookbeeld", zei toenmalig VVD-Kamerlid Atzo Nicolaï. Tofik Dibi van GroenLinks vond Rouvoets betoog "belachelijk" en getuigen van "religieuze superioriteit". Ook Alexander Pechtold was not amused: "De zedenmeesters zijn terug. Hier worden mensen heel ongelukkig van." Een uitgebreid moreel antwoord vanuit het liberale kamp bleef uit. De antipathie die liberalen koesteren tegen Rouvoets gemoraliseer is te herleiden tot het diepgewortelde idee dat vrijheid en moraal per definitie haaks op elkaar staan. Moraal, fatsoen, beschaving, normen en waarden – het zijn per definitie inperkingen van de vrijheid van het individu. Zeker als iemand anders, laat staan een christelijke politicus, het individu een moraal opdringt. De paradox is dat de seculiere, liberale meerderheid van de Nederlanders en ‘haar’ politici hoog opgeven van de vrijheden als verworvenheid van onze westerse beschaving, maar dat men tegelijkertijd met een grote boog om de term ‘beschaafd’ heen loopt wanneer deze vrijheden dreigen door te schieten. Nog een paradox is dat christelijke politici hierdoor het normen-en-waardendossier in handen houden, terwijl de meerderheid van de Nederlanders in talloze enquêtes aangeeft dat het te veel ‘ieder voor zich’ wordt en dus behoefte heeft aan een moreel antwoord uit niet-religieuze hoek. Gelukkig is het wel mogelijk om een liberale moraal te formuleren die gefundeerd is op de individuele vrijheid. De stelling van Rouvoet dat werkelijke vrijheid iets is dat we met anderen beleven, of dat we vrijer worden van het begrenzen van vrijheid, is goed verdedigbaar vanuit de individuele vrijheid. Vrijheid kan zélf een grond zijn waarop we onze moraal baseren. Sterker nog: ik denk dat er twee liberale moralen zijn. Vrijheid als een ruimte Een eerste denkstap is dat vrijheid meer is dan alleen de afwezigheid van beperkingen of grenzen. De Russisch-Britse filosoof Isaiah Berlin maakte het bekende onderscheid tussen ‘negatieve’ en ‘positieve’ vrijheid. Berlin gaf helaas een zodanig ingewikkelde invulling aan positieve vrijheid, dat liberalen er nadien hun vingers niet meer aan durfden te branden. En dat terwijl het onderscheid juist zo simpel en verhelderend kan zijn: negatieve vrijheid gaat over alles wat afwezig moet zijn om te kunnen doen wat je wilt, positieve vrijheid over datgene wat aanwezig moet zijn. Beide soorten vrijheid zijn op verschillende manieren te omschrijven: negatieve vrijheid is ‘vrij zijn van’, positieve vrijheid ‘vrij zijn om’; negatieve vrijheid gaat over datgene wat je vrij laat, positieve vrijheid over datgene wat je vrijheid geeft. Negatieve vrijheid gaat over mogen, positieve vrijheid over vermogen. Om te kunnen doen wat je wilt, heb je beide dimensies van vrijheid nodig. Mij helpt het om beide dimensies samen te voegen en het geheel ‘ruimte’ te noemen. Je bent vrij als je de ruimte hebt om te doen wat je wilt; die ruimte moet daarvoor leeg genoeg zijn (negatieve vrijheid), maar ook zodanig gevormd en ingericht dat de ruimte strekt tot het doel dat je wilt bereiken (positieve vrijheid). Als je daadwerkelijk door niets dan leegte wordt omringd, kun je ook echt niets.

“Vrijheid kan zélf een grond zijn waarop we onze moraal baseren”

De samenleving waarin we leven kan je zien als een specifiek ingerichte ruimte die ons zowel vrij laat als vrijheid geeft. Vaak is het zo dat de aanwezigheid van beperkingen juist vrijheid geeft. Wie bijvoorbeeld met de auto van Amsterdam naar Groningen rijdt, wordt aan alle kanten beperkt: overal rijden auto’s die je verhinderen om ergens te rijden, je moet rechts aanhouden, stoppen voor een rood licht, enzovoort. Dat kun je zien als negatieve onvrijheid; maar omdat anderen zich aan dezelfde regels houden, heb je wel de beschikking over een ruimte die je uiteindelijk snel en veilig naar Groningen brengt. In een publieke ruimte met begrenzingen heb je uiteindelijk meer daadwerkelijke bewegingsvrijheid. Negatieve liberale moraal Dit voorbeeld is illustratief voor al onze vrijheden in de samenleving. Hieruit vloeit een moraal voort die elk individu vanuit zijn eigen vrijheid kan accepteren: wie zelf wil bewegen, vrij wil zijn en de ruimte wil krijgen, moet anderen ook deze vrijheid gunnen. Het gaat hier om de oeroude ‘gulden regel’, die vaak geassocieerd wordt met het christendom – ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’ – maar in veel religieuze en niet-religieuze levensbeschouwingen voorkomt. Ook in de liberale traditie komen we varianten van de gulden regel tegen. Immanuel Kant stelde dat een morele handeling altijd moet voldoen aan een onderliggend principe (‘maxime’) waarvan je wilt dat ook anderen zich erdoor laten leiden. De Amerikaanse politiek filosoof John Rawls, die sterk was beïnvloed door Kant, stelde dat een rechtvaardige samenleving er een is die mensen zelf zouden ontwerpen wanneer ze niet wisten welke positie ze in die samenleving zouden innemen. Deze morele oefeningen gaan niet over ‘zonde’ of ‘gerechtigheid’, maar over wat in het belang is van je eigen vrijheid. Daarom schreef de Franse filosoof Montesquieu dat vrijheid het recht is om alles te doen wat de wet toestaat; want als jij de wet aan je laars lapt, kunnen je medeburgers hetzelfde doen en staat jouw vrijheid op het spel. Dit is een effectief liberaal basisprincipe waarmee je kunt moraliseren vanuit de individuele vrijheid, zonder de moraalridder uit te hangen. De enige vereiste is dat mensen de wil hebben om de consequenties van hun gedrag voor hun eigen vrijheid te doordenken. Daarbij is dit een negatieve moraal; het gaat vooral over wat niet mag of wenselijk is. Dat maakt deze moraal ‘leeg’: zolang je anderen niet in de weg zit, mag je zelf weten wat je doet. Dit element maakt het een aantrekkelijke moraal voor liberalen. Het is echter de vraag of een negatieve moraal een oplossing biedt voor het zo breed ervaren normen-en-waardenprobleem. In deze moraal gaat het immers om ieders individuele vrijheid, waarvan de ander de begrenzing is. "Je vrijheid houdt op waar die van de ander begint." Vrijheid is daarmee een schaars goed, dat individuen op elkaar moeten veroveren. Daardoor krijgt de publieke ruimte het karakter van een strijdtoneel, waarop elk individu, in zijn jacht op zo veel mogelijk vrijheid, het liefst de grenzen van anderen wil overschrijden, maar tegelijkertijd elke grensoverschrijding van anderen als inbreuk registreert. Negatieve vrijheid creëert een territoriale houding waardoor we ons aan elkaar ergeren – of eigenlijk: steeds aan de ander ergeren. Veel enquêtes laten zien dat Nederlanders vooral vinden dat anderen asocialer zijn geworden. Ook Paul Schnabels bekende "met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht" is te verklaren vanuit de toegenomen hang naar individuele, negatieve vrijheid.

“Negatieve vrijheid creëert een territoriale houding waardoor we ons aan elkaar ergeren”

Positieve liberale moraal Er is ook een positieve moraal, die ook is gebaseerd op individuele vrijheid maar ons niet uit elkaar drijft: deugdenethiek. Je hoort er bijna nooit over, omdat de term ‘deugd’ bij velen een zweem van oubolligheid oproept – deugden zullen wel met ‘deugen’ te maken hebben, dus met braafheid en fatsoen in de onaantrekkelijke zin des woords. Maar deugdenethiek gaat juist over virtuositeit – denk aan het Engelse woord voor deugden: virtues. De basis is gelegd door Aristoteles, die deugden beschouwde als karaktertrekken die je helpen in het maken van optimale keuzes. Hij ging ervan uit dat je aan deze karaktertrekken moet werken om in elke situatie en elke rol of functie die je vervult optimaal te handelen. Het goede, het optimum, bevindt zich volgens hem in het juiste midden tussen twee ongewenste extremen. Moed, bijvoorbeeld, bestrijkt het juiste midden tussen lafheid en overmoed; vrijgevigheid houdt het midden tussen gierigheid en verkwisting. Dit optimale midden verschilt per situatie en per individu. Er is dus geen vast, opgelegd stramien, maar wel een perspectief om van alle functies of rollen het beste te maken. Hoe beter dit lukt, des te beter we onszelf verwerkelijken. Toegepast op de publieke ruimte werken deugden beter dan de negatieve moraal, die in normen en regels moet worden gegoten en daarmee juist meer spanning geeft in de samenleving. Deugdenethiek bevestigt de functionele dimensie van het publieke domein: een ruimte die zo is vormgegeven en ingericht dat deze zo veel mogelijk mensen mobiliteit, huisvesting, recreatie of meningsvrijheid kan bieden. Dat is iets anders dan een territorium waarbinnen ieder zijn eigen vrijheid op anderen moet bevechten. Deugdenethiek gaat uit van het individu dat zich verwerkelijkt in de sociale rollen die hij vervult in de ruimte die hij met anderen deelt. We worden dus vrijer via of te midden van anderen, in plaats van door de afwezigheid van anderen. Vrijheid van meningsuiting In de discussie over 'digitale hufterigheid' kan een positieve moraal van vrijheid ons verder helpen. Meningsvrijheid gaat over meer dan alleen ‘mogen’. We vormen onze mening met die van anderen en alleen al daarom staat de meningsuiting van de een niet haaks op die van de ander – het is geen nulsomspel. Verder willen we onze mening uiten te midden van anderen. We willen gehoord worden, elkaar ergens van overtuigen of tot iets bewegen. Onze meningsvrijheid moet daarom niet alleen leeg zijn, maar zich ook uitstrekken tot anderen. Daar hebben we media en podia voor. Wie taal wil gebruiken, geïnformeerd wil blijven en anderen wil kunnen bereiken, kan niet altijd alles tegen iedereen zeggen. Iedereen heeft het recht om zich thuis onbegrijpelijk te uiten; maar wie in de publieke ruimte aandacht wil, op straat of in de krant, maakt gebruik van een podium waarop ook anderen een beroep doen en dat door anderen moet worden (vrij)gemaakt en onderhouden. Wie niets toe te voegen heeft of zich opzettelijk beledigend uitlaat, zal vaak geen podium krijgen. Niet omdat iets wel of niet gezegd mag worden, maar omdat anderen het niet de moeite waard vinden om een uiting te verspreiden. Het positieve perspectief op meningsvrijheid omzeilt de oeverloze morele discussie over wat je wel en niet mag zeggen. Het nodigt uit om de vraag te stellen wanneer we goed zijn in onze meningsuiting en hoe we deze vrijheid via en te midden van anderen kunnen realiseren. Het laat zien dat onze meningsvrijheid meer is dan het geheel aan meningen die mogen, en dat we er meer mee willen dan alleen niet gecensureerd worden. Zo had Theo van Gogh de vrijheid om met zijn pamflet ‘Een messias zonder kruis’ een discussie te starten over de schrijver Leon de Winter. Maar die discussie bleef uit omdat alle aandacht uitging naar een aantal beledigende passages in het pamflet. Van Gogh wilde meer met zijn mening dan alleen 'niet beperkt worden' en had zich naar eigen zeggen beter in kunnen houden – een vorm van zelfcensuur omwille van de vrijheid om met een mening iets te bereiken.

“Het positieve perspectief op meningsvrijheid omzeilt de oeverloze morele discussie over wat je wel en niet mag zeggen”

Tegenstanders van (individuele) vrijheid Het is jammer dat het positieve perspectief op meningsvrijheid niet verder ontwikkeld wordt door liberalen. Het is wederom de ChristenUnie die hierop het alleenrecht lijkt te hebben. In een recent opiniestuk in De Volkskrant stelt politiek leider Gert-Jan Segers dat meningen een hoger doel dienen en dat een lukrake belediging die alleen maar pijn doet niet onder meningsvrijheid moet vallen. We willen meer met onze mening dan alleen niet gecensureerd worden; de ruimte om onze mening heen moet niet alleen leeg zijn qua censuur, maar ons ook het vermogen geven om goed te zijn in meningsuiting en om meer met onze mening te bereiken. Segers noemt vrijheid "de ruimte om het goede te kunnen doen en het ware te kunnen zeggen". Daarin gaat hij wat mij betreft een stap te ver. Vrijheid is ook de ruimte om bijvoorbeeld doelloos te beledigen, maar – en dat is een liberale aanvulling op Segers’ visie – daarmee verklein je als individu je eigen vrijheid om anderen te bereiken. In deze discussie houden liberalen zich op de vlakte, bang om als tegenstander van de vrijheid te worden versleten. Het normen-en-waardendossier blijft hiermee in handen van een conservatieve minderheid voor wie individuele vrijheid veel minder belangrijk is. Misschien moeten sociaal-liberalen, die sympathiek staan tegenover positieve vrijheid, dit dossier naar zich toe trekken. Paul Teule (@paulteule) is docent politieke economie aan de Universiteit van Amsterdam. Eerder dit jaar verscheen zijn boek Vrijheid voor gevorderden. Dit artikel is te lezen in idee 2 van 2016. Wilt u ook een abonnement op idee? Klik dan hier.