Ambitieus ondernemen kan niet in een kooitje

Dit artikel bevat grafieken en tabellen. Lees hier het pdf van dit artikel. Het lijkt zo lekker vrij: voor jezelf beginnen met een eigen bedrijf. En dat is het ook vaak. Toch zitten Nederlandse ondernemers nog vaak gevangen in een Gouden Kooi. Verschillende instituties en regels belemmeren veel ondernemers om hun ambities verder uit te breiden, en om echt innovatief te ondernemen. Door Niels Bosma, Mark Sanders en Erik Stam ‘Ondernemerschap’ wordt alom beleden als de weg naar kennisintensieve waardecreatie. Het wordt in de EU gezien als de motor voor innovatie en economische groei en is in de EU 2020-strategie tot topprioriteit verklaard. Ook het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie (EL&I) preekt dit evangelie met veel overtuiging. Het verhaal heeft dan ook een ijzersterke logica. Opkomende economieën als China en India zijn niet te verslaan op (arbeids)kosten en we moeten dus met nieuwe en betere goederen en diensten komen als we ons overeind willen houden in de mondiale economie. Innovatie moet er komen dus. Maar hoe? Ondernemen = innovatie? Er is uiteraard volop onderzoek gedaan naar de oorsprong en aard van innovatie en sinds de jaren ’80 is steeds duidelijker geworden dat er in innovatieprocessen een soort taakverdeling bestaat. Aan de ene kant de relatief kleine groep grote multinationale ondernemingen, die in grote R&D laboratoria wetenschappelijke doorbraken omzetten in bruikbare goederen en diensten maar vooral bestaande goederen en diensten steeds beter en efficiënter maken. En aan de andere kant een grote groep kleine ondernemingen en ondernemers die in de waardeketen enerzijds nieuwe, experimentele goederen en diensten inbrengen en anderzijds allerlei nieuwe toepassingen bedenken van bestaande kennis, goederen en diensten. De groep kleine innovatieve ondernemingen lijkt vooral in het westen aan belang te winnen en dat inzicht heeft er vervolgens toe geleid dat ondernemerschap in de breedste zin van het woord - het voor eigen rekening en risico een onderneming drijven - haast synoniem is geworden voor innovatie en groei. Volgens EL&I heeft zich de afgelopen jaren in Nederland een stille ondernemerschapsrevolutie voltrokken. In een ingezonden brief in het FD[1] roemt minister Maxime Verhagen het feit dat Nederland tegenwoordig heel goed scoort wanneer gekeken wordt naar het aantal werkende Nederlanders dat zijn of haar brood als zelfstandig ondernemer verdient - zelfs ten opzichte van de Verenigde Staten. Maar het ene ondernemerschap is het andere niet. Tegelijkertijd constateert de minister - op basis van diverse databronnen – ook dat Nederland op het gebied van snelle groeiers en van innovatief en ambitieus ondernemerschap nog achterblijft.[2] Hierop aansluitend zet de minister zijn beleid uiteen en ventileert hij de overtuiging dat er meer ambitieuze ondernemers zullen komen. Maar hoewel goed beleid begint met ambitie, is nog niet helemaal duidelijk wat de minister kan doen om hier beleid op te voeren. Ondernemersambitie kun je niet aanleren, je kunt het niet met subsidie aanjagen of met fiscale voordelen stimuleren en al helemaal niet wettelijk afdwingen. Ambitie is in die zin cheap talk. Iedereen is ambitieus als je daarmee minder belasting hoeft te betalen, een subsidie krijgt of celstraf ontloopt. De wapens uit het standaard arsenaal van de overheid: voorlichting, educatie, subsidie, belasting en wetgeving zijn dan ook min of meer machteloos. En toch is er wel iets te zeggen over de weg naar meer ambitieus ondernemerschap. Onderzoek heeft aangetoond dat groeigeoriënteerd en innovatief ondernemerschap te verwachten valt van jonge, hoog opgeleide mannen met rijke ouders.[3] Maar die correlatie is natuurlijk geen basis voor beleid, want zelf uit die kleine doelgroep is het percentage nog steeds erg klein. Het beleid zou niet gericht moeten zijn op het losmaken of stimuleren van talent maar op het wegnemen van drempels en het open zetten van ‘gouden kooien’. De rol van instituties Ondernemend gedrag komt in alle samenlevingen voor, maar het hangt van de instituties in een samenleving af op welke wijze en in welke mate dit gedrag in praktijk wordt gebracht. Zo bepalen de rechtsbescherming van contracten en de potentiële (netto) opbrengsten van zelfstandig ondernemen in hoge mate of mensen hun ondernemende talenten inzetten voor productief ondernemerschap of voor bijvoorbeeld lobby activiteiten en andere vormen van ‘rent seeking’.[4] Instituties bepalen ook in hoeverre mensen hun innovatieve talenten gaan ontplooien als zelfstandig ondernemer of als werknemer binnen een bedrijf. Formele instituties op het terrein van arbeid bepalen bijvoorbeeld de ‘opportunity cost’ van (zelfstandig) ondernemen (wat je er voor moet opgeven in termen van baanbescherming, sociale zekerheid en pensioen), terwijl informele instituties (cultuur) de wenselijkheid van zelfstandig en/of groeigeorienteerd ondernemerschap bepalen. Het bewijs dat deze, en andere, instituties van doorslaggevend belang zijn voor de mate waarin een samenleving zijn ondernemend talent weet te mobiliseren komt stukje bij beetje boven water. Het onderzoek staat hier nog in de kinderschoenen, maar figuur 1 laat bijvoorbeeld zien dat ontslag- en werknemersbescherming een sterk negatieve correlatie heeft met het percentage groeigeoriënteerde ondernemers in een land.[5] Als zeg de VS de positie van haar werknemers even goed zou beschermen als Spanje dan daalt het aandeel ambitieuze ondernemers er met 2.5*0.04% = 0.1%. Dat lijkt weinig totdat je beseft dat de totale hoeveelheid ambitieuze ondernemers in de VS op dit moment met 1.4% het hoogste in de Westerse wereld is en een dergelijke daling voor een land als Spanje een halvering impliceert.De verklaring voor deze negatieve correlatie kan zitten in het feit dat ondernemers niet graag mensen willen aannemen als zij te goed beschermd zijn en dus hun groeiambities temperen, maar het is ook goed mogelijk dat hoge bescherming maakt dat minder mensen de stap naar een onzeker bestaan als zelfstandige durven maken.[6] Hier sluit de gouden kooi van de beschermde baan de ambitieuze ondernemer dus op. Een gerelateerde formele institutie waarvan in wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat het negatieve gevolgen heeft voor (innovatief) ondernemerschap is het concurrentiebeding, een onderdeel van het arbeidscontract waardoor de werknemer na het verlaten van zijn werkgever gedurende een periode niet voor een concurrerende organisatie mag werken. Hierdoor kan de werknemer worden beperkt in zijn vrijheid om voor zichzelf te beginnen (zie Stam en Nooteboom 2011). Deze institutie is vooral belemmerend voor potentiële spin-offs, die juist bestaande kennis, vaardigheden en netwerken op een nieuwe manier toepassen (Klepper 2009). Ook instituties als het intellectueel eigendomsrecht (IPR) lijken systematisch van invloed op het aandeel groeigeoriënteerde ondernemers. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat zwakke IPR-bescherming leidt tot een hogere groeiambitie bij hoog opgeleide ondernemers, terwijl juist sterke IPR-bescherming de groeiambities van ondernemers met veel eigen vermogen aanjaagt.[7] Ook hier bestaat een duidelijke gouden kooi. In het eerste geval moet de ondernemer zelf zijn kennis vermarkten en kan hij niet volstaan met het nemen van een paar licenties. Dat dwingt tot verdere innovatie en zelfgefinancierde groei. En het maakt ook dat uiteindelijk de uitvinder-ondernemer zelf profiteert (of faalt natuurlijk). In het tweede geval is het juist toegang tot voldoende kapitaal die de groeiambitie bepaalt en dreigt het gevaar dat de uitvinder-ondernemer zich laat opsluiten in een gouden kooi van licentie-inkomsten terwijl een ‘professionele’ puur winstgedreven ondernemer er met de gouden eieren vandoor gaat. Strenge IPR-bescherming maakt het vermarkten van ideeën mogelijk en lokt dus wel groeigeoriënteerd ondernemerschap uit, maar misschien het verkeerde?[8] Institutionele hervorming Welke instituties ook uiteindelijk het best blijken te zijn, ze zijn altijd per definitie lastig te veranderen. Ze zijn namelijk doorgaans over een langere periode tot stand gekomen en gevestigde belangen houden ze in stand. Over het ontstaan van instituties zijn boeken vol geschreven en we kunnen ruwweg vier visies onderscheiden. De efficiënte instituties benadering stelt dat instituties opkomen wanneer ze sociaaleconomisch efficiënt zijn (zoals het Nederlandse “polderen” wel is verbonden aan de noodzaak om gezamenlijk de dijken te onderhouden). De conflict benadering stelt dat instituties worden opgelegd door dominante groepen (zoals bijvoorbeeld Karl Marx stelde dat eigendomsrecht het belang van de kapitalisten diende). De ideologische benadering stelt dat geloofspraktijken juist leidend zijn (zoals Weber die stelde dat protestantisme aan de basis lag van bijvoorbeeld spaarzin). En tenslotte is er de evolutionaire benadering die stelt dat instituties, net als organismen, evolueren en dat uiteindelijk die instituties overleven die zich in de evolutionaire concurrentie staande kunnen houden (zoals Francis Fukuyama beschrijft hoe uit de intense militaire concurrentie tussen Chinese staten een meritocratie uiteindelijk de aristocratie verdrong). In elke institutie vind je waarschijnlijk elementen van elke visie terug maar al deze instituties zijn uiteindelijk mensenwerk en we kunnen ze dus ook zelf aanpassen. Dat is wel een proces van langere adem en zeker niet gemakkelijk. Maar als we begrijpen hoe instituties werken en weten wat we willen, dan is het gericht veranderen van instituties een duurzamer vorm van economisch beleid dan de bovengenoemde traditionele instrumenten van sociaaleconomisch beleid (Stam en Nooteboom 2011). In de geest van dit nummer pleiten wij er dan ook voor om de gouden kooien in het Nederlandse institutionele landschap open te zetten en te beginnen met doordenken welke oneigenlijke afwegingen een (goede) ondernemer in Nederland ertoe doen besluiten om zijn groeiambities in te tomen. Een gemakkelijk eerste doelwit is natuurlijk de ontslag- en werknemersbescherming. Die moet niet alleen worden hervormd omdat het starters en outsiders buitensluit, maar ook omdat het talentvolle insiders ervan weerhoudt om hun talent met nog meer ambitie in te zetten voor zichzelf en de samenleving. Ook op het gebied van intellectueel eigendom is een genuanceerder verhaal te vertellen dan het ‘meer is beter’ van de gevestigde industrie. En het zogeheten concurrentiebeding in veel arbeidscontracten dient per direct te worden verboden. Daarnaast dient de Nederlandse overheid natuurlijk de gunstige randvoorwaarden voor groeigeoriënteerd ondernemerschap te bewaken. Daartoe dient zij beleid in te zetten in de hele ondernemerschapketen. We noemen dat integraal ondernemerschapbeleid en het is erop gericht om de overgang van burger naar ondernemer, van ondernemer naar ambitieus ondernemer en van ambitieus ondernemer naar producent van waarde aan te jagen en te vergemakkelijken. Concreet zou daarvoor niet een versnipperd fiscaal- en subsidiebeleid ten aanzien van gevestigd midden- en kleinbedrijf, zelfstandig ondernemers, starters en innovatoren gevoerd moeten worden, maar een integraal ‘levensloop bestendig’ ondernemerschapbeleid dat voor ondernemers en bedrijven van eerste idee tot opschalen naar wereldmarktspeler de relevante ondersteuning biedt en de institutionele kaders herinricht.   Niels Bosma, Mark Sanders en Erik Stam zijn als economen werkzaam bij de Universiteit Utrecht   Referenties: Autio, E. and Z. Acs (2010). Intellectual property protection and the formation of entrepreneurial growth aspirations. Strategic Entrepreneurship Journal, 4(3), 234-251. Bosma, N. and J. Levie (2010). Global Entrepreneurship Monitor: 2009 global report, Global Entrepreneurship Research Association. Bogaert, S., N. Bosma, N. Edwards, F. Jaspers, J. de Jong, E. Stam en A. van Witteloostuijn (2011). Ambitious Entrepreneurship: A review of the state of the art. Mimeo. Baumol, W., R. Litan en C. Schramm (2007). Good capitalism, bad capitalism, and the economics of growth and prosperity. Yale University Press. EIM (2011), Trendstudie MKB en ondernemerschap, EIM, Zoetermeer. GEM (2011), Global Entrepreneurship Monitor 2010 Global Report. Global Entrepreneurship Research Association. Klepper, S. (2009) Spin-offs: A review and synthesis. European Management Review 6, 159-171. Stam, E. en Nooteboom, B. (2011) Entrepreneurship, Innovation and Institutions. In: Audretsch, D., Falck, O. & Heblich, S. (eds) Handbook of Research on Innovation and Entrepreneurship. Cheltenham: Edward Elgar. pp. 421-438. [1] Maxime Verhagen (2011) Revolutie in Ondernemerschap, Het Financieele Dagblad, 28 april 2011. [2] Zie bijvoorbeeld EIM (2011), Trendstudie MKB en ondernemerschap, en GEM (2011), Global Entrepreneurship Monitor 2010 Global Report. [3] Bogaert, S., N. Bosma, N. Edwards, F. Jaspers, J. de Jong, E. Stam en A. van Witteloostuijn (2011), Ambitious Entrepreneurship: A review of the state of the art, Mimeo. p. 77. [4] W.J. Baumol, R.E. Litan en C.J. Schramm (2007), Good capitalism, bad capitalism, and the economics of growth and prosperity, Yale University Press. [5] GEM (2011), Global Entrepreneurship Monitor 2010 Global Report. [6] Bosma, N. and J. Levie (2010). Global Entrepreneurship Monitor: 2009 global report, Global Entrepreneurship Research Association. [7] Autio, E. and Z. Acs (2010). Intellectual property protection and the formation of entrepreneurial growth aspirations. Strategic Entrepreneurship Journal, 4(3), 234-251. [8] Het belang van “de juiste” ondernemer wordt nog eens onderstreept in een experiment (Weitzel et al. (2010)) waarbij zelfverklaarde ondernemende talenten werden gescheiden naar creatieve en management kwaliteiten. Wat bleek? De laatste groep kneep onschuldige en weerloze slachtoffers (de klant?) genadeloos uit, terwijl de creatieve ondernemers in hun morele gedrag niet te onderscheiden waren van gewone mensen en veel terughoudender waren.     Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2011: De Gouden Kooi en is te vinden bij het onderwerp ondernemen.