Onbekend maakt onbemind?

Lees hier het pdf van dit artikel. Transparantie en vertrouwen lijken hand in hand te gaan. Onbekend maakt immers onbemind. Naar de politiek vertaald leidt dit tot de overtuiging dat meer informatie en kennis bij burgers zal leiden tot meer vertrouwen in de overheid. Maar is transparantie wel zo goed voor ons vertrouwen? En willen we eigenlijk wel een transparante overheid of is het volk beter af in een staat van onwetendheid: ignorance is bliss? Door Stephan Grimmelikhuijsen De term transparantie, oftewel het geven van openheid over de interne werking van overheidsorganisaties en het gedrag van politici, heeft tegenwoordig een haast ‘quasi-religieus’ belang: het verricht wonderen en je kunt er nauwelijks kritiek op hebben (Hood 2006: 3). Transparantie zou de sleutel zijn tot meer vertrouwen in de overheid. Barack Obama beloofde het in zijn verkiezingscampagne in 2008 en in een recent rapport hekelde de Nationale Ombudsman het gebrek aan transparantie bij de overheid: ‘Het verdraaien of achterhouden van informatie komt altijd uit en beschadigt het vertrouwen in de publieke zaak.’ Transparantie is inderdaad nodig voor een goed functionerende democratie, maar het leidt niet per definitie tot meer vertrouwen bij de burger. In dit artikel leg ik uit waarom. Transparantie en democratie De huidige informatie- en kennissamenleving kan bijna niet zonder ‘transparantie’: informatie, ook over de overheid, is makkelijk te verkrijgen en te verspreiden, met name via internet. Hoewel het lijkt alsof we met een nieuw fenomeen te maken hebben is transparantie - als basis voor democratische besluitvorming – echter al eeuwenoud. In de vroegere stadsstaat Athene bijvoorbeeld konden burgers (overigens betrof het hier alleen mannelijke inwoners met een militaire opleiding) meekijken en meebesluiten bij publieke besluitvorming. Dit zou men een premoderne vorm van transparantie kunnen noemen: deze gaat uit van direct contact tussen degene die transparant is (overheid) en degene die toekijkt (burger). Met de opkomst van de boekdrukkunst in de 15e eeuw ging dit directe karakter van transparantie verloren. Sindsdien houden we onze machthebbers indirect in de gaten door het verspreiden van informatie, eerst op papier en meer recent digitaal. De opmars van nieuwe technologieën heeft transparantie een enorme impuls gegeven. Grote hoeveelheden informatie kunnen worden opgeslagen en online worden ontsloten, onafhankelijk van plaats en tijd (Meijer 2009). Neem als voorbeeld de tienduizenden cables en warlogs die vorig jaar door WikiLeaks werden vrijgegeven. Miljoenen pagina’s overheidsdocumentatie werden voor een groot publiek beschikbaar. We weten meer over het handelen van de overheid. Maar vertrouwen we de overheid daardoor ook meer? Fishbowl transparancy Het is contra-intuïtief, maar meer transparantie leidt niet automatisch tot meer vertrouwen. Transparantie kan het opbouwen van vertrouwen juist in de weg zitten. Met enige ironie stelt de Britse filosofe Onora O’Neill vast dat bij het publiek het wantrouwen is toegenomen in de jaren waarin openheid en transparantie steeds meer werden nagestreefd (O’Neill 2002: 69). Hier zijn meerdere redenen voor te geven. Allereerst, een permanent kijkje in de keuken waarbij overheidsorganisaties en politieke instituties onder een vergrootglas liggen – in de wetenschappelijke literatuur wordt dit ook wel fishbowl transparency genoemd (Coglianese 2009) – leidt tot een uitvergroting van het falen van de overheid. Een fout(je) kan immers altijd worden gevonden. Aan de ene kant kan transparantie zaken aan de oppervlakte brengen die niet kuis zijn en zo leiden tot schandalen en minder vertrouwen. Soms verdient de overheid ons vertrouwen niet. Aan de andere kant draagt een grotere openheid er toe bij dat er altijd wel ergens een fout te construeren is, groot of klein (Bovens 2003: 129). Een voorbeeld is de ‘bonnetjesaffaire’ rondom Bram Peper eind jaren ’90. Er zou sprake zijn van misbruik van declaratie binnen de gemeente Rotterdam: na een onderzoek van kpmg werd openbaar gemaakt dat Peper 64.000 gulden onterecht had gedeclareerd. Dit kostte hem zijn politieke carrière. Achteraf bleek overigens dat kpmg zich op onjuiste feiten baseerde en dat Peper gerehabiliteerd moest worden. Een tweede reden waarom transparantie niet per definitie leidt tot een meer beminde overheid betreft de manier waarop besluiten tot stand komen. Geeft het wel vertrouwen als de burger precies weet hoe dit gebeurt? Voormalig minister Donner stelde in mei vorig jaar1: ‘Wetten zijn als worstjes. Je kunt maar beter niet zien hoe ze gemaakt zijn’. Een politiek besluit onder de vergrootglas laat zien dat besluitvormingsprocessen inherent irrationeel zijn en dat ieder besluit door compromissen tot stand is gekomen. Dit druist in tegen de utopie van de verstandige, rationele besluitvorming, waarbij na deliberatie wordt gekozen voor een objectief beste oplossing. Besluitvorming is echter vaak een schimmig en rommelig spel. Om in de woorden van de fameuze politicoloog Charles Lindblom (1959) te spreken, het vormen van beleid is een proces van ‘muddling through’. De mens – en dus ook bestuurders en ambtenaren – is geen rationeel wezen, maar probeert er bij de vaak complexe besluitvormingsprocessen het beste van te maken met de beperkte informatie die tot zijn of haar beschikking staat. Een derde reden waarom transparantie niet altijd tot meer vertrouwen leidt, is dat overheidstransparantie onderhevig is aan stijgende verwachtingen. Uit eerder onderzoek naar transparantie blijkt dat burgers transparantie zijn gaan verwachten van overheden. Transparantie is een conditio sine qua non. Zo kan weinig of geen transparantie leiden tot minder vertrouwen in de eerlijkheid van overheidsorganisaties (Grimmelikhuijsen 2012). Daarnaast zijn de verwachtingen rondom het overheidsbeleid zelf hooggespannen. Burgers zijn in toenemende mate intolerant geworden ten opzichte van mislukkingen of inefficiënties in beleid. Tot slot, ongeacht of transparantie wel of niet goed is voor vertrouwen, is de vervolgvraag: willen we wel weten wat er allemaal achter de schermen gebeurt? En als we dit willen, zouden we dit dan wel kunnen? Uit empirisch onderzoek gedaan in de VS blijkt dat grote groepen mensen niet werkelijk in de politiek zijn geïnteresseerd en dat zij zich hier dus ook niet vaak in willen mengen (Hibbing & Theiss-Morse,1995, 2001). Populair gezegd: mensen hebben wel iets beters doen dan verschillende overheidswebsites naspeuren op bruikbare informatie. Mensen die wel actief geïnteresseerd zijn lopen aan tegen het feit dat maatschappelijke problemen vaak complex zijn en er daardoor veel (elkaar tegensprekende) informatie beschikbaar is. Mensen hebben een beperkte cognitieve capaciteit om al deze informatie te verzamelen, te lezen en te interpreteren. Etzioni (2010) betoogt dat veel mensen moeite hebben met het verwerken van zelfs relatief simpele overheidsinformatie. Geen idealisme, maar realisme Ondanks al deze kanttekeningen bij transparantie, betoog ik hier niet dat ik tégen meer transparantie ben. Wel is enig realisme op zijn plaats over het ideaal van transparantie en haar relatie tot vertrouwen. De verwachtingen rondom transparantie zijn onrealistisch hoog, hetgeen leidt tot lastige afwegingen bij bestuurders: meer transparant zijn en je fouten laten zien, of minder transparant zijn waarbij fouten wellicht wat minder snel naar boven zullen komen. Volledig open en eerlijk zijn én efficiënt de maatschappij besturen is volgens politiek filosoof Leo Strauss niet mogelijk (zie Zizek, 2011). Een leugentje om het land beter te besturen zou dus volgens hem toegestaan zijn: Strauss noemt dit de necessary lie. Verder is het de vraag of mensen wel volledig de werkelijkheid van complexe besluit- en beleidsvorming bij de overheid willen en kunnen begrijpen. Transparantie is daarom niet zomaar het gepaste middel om het vertrouwen van burgers te vergroten. Dit betekent niet dat we transparantie dan maar moeten inperken, maar wel dat de huidige stand van de wetenschap de quasi-religieuze status van transparantie relativeert. Iedereen zou gebaat zijn bij minder idealisme en wat meer realisme over transparantie.   Stephan Grimmelikhuijsen is docent en onderzoeker aan het departement Bestuurs- & Organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht.   Referenties Bovens, M.A.P. (2003). De digitale republiek. Democratie en rechtsstaat in de informatiemaatschappij. Amsterdam: Amsterdam University Press. Coglianese, C. (2009). ‘The transparency president? The Obama administration and open government.’ Governance: An International Journal of Policy, Administration, and Institutions, 22(4): 529–544. Etzioni, A. (2010). ‘Is Transparency the Best Disinfectant?’ Journal of Political Philosophy, 18(4): 389–404. Grimmelikhuijsen, S.G. (2012). Transparency and Trust. An experimental study of online disclosure and trust in government. Universiteit Utrecht: proefschrift. Hibbing, J.R., & Theiss-Moore, E. (1995). Congress as public enemy: Public attitudes toward American political institutions. Cambridge: Cambridge University Press. Hibbing, J.R., & Theiss-Moore, E. (2001). Stealth democracy: American’s beliefs about how government should work. Cambridge: Cambridge University Press. Hood, C., & Heald, D. (Eds.) (2006). Transparency: The Key to Better Governance? Oxford: Oxford University Press. Lindblom, C.E. (1959). ‘The science of muddling through’. Public Administration Review, 19(2): 79-88. Meijer, A.J. (2009). ‘Understanding computer-mediated transparency.’ International Review of Administrative Sciences, 75(2): 255-269. O’Neill, O. (2002). A Question of Trust. The bbc Reith Lectures. Cambridge: Cambridge University Press. Zizek, S., (2011), Good manners in the age of WikiLeaks. London Review of Books 33(2).   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. -- Dit artikel verscheen in idee nr. 2 2012: Vertrouwen, tussen vrijheid en controle, en is te vinden bij de onderwerpen transparantie en psychologie.