Aan de tekentafel: de ideale infrastructuur van Nederland

Lees hier het pdf van dit artikel. We verleggen of verbreden delen van snelwegen om files tegen te gaan; we verbouwen treinstations – of leggen zelfs een heel nieuwe metrolijn aan midden door een stad! – om steden beter bereikbaar te maken. Toch blijft Nederland ogenschijnlijk vastlopen. Hoe zou de Nederlandse infrastructuur er idealiter uit moeten zien? En is dit een illusie of haalbare werkelijkheid? Een interview met adviseur en architect Ton Venhoeven. Door Martijn Bergsma en Mark Dyson Ton Venhoeven is sinds 2008 Rijksadviseur voor de Infrastructuur. Deze architect adviseert het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over hoe de kwaliteit van ruimtelijke ontwerpen verbeterd kan worden en hoe beleidsplannen in samenwerking met de markt het beste gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast spant hij zich via zijn eigen architectenbureau VenhoevenCS in voor stedenbouwkundige en infrastructurele oplossingen die de culturele en sociale kwaliteit van Nederland verbeteren. Wat is zijn utopische droom op infrastructureel gebied? Hoe zou het infrastructureel netwerk er in Nederland uitzien als we het van de grond af opnieuw mochten opbouwen? Wat zou ideaal zijn? ‘Het antwoord hangt af van hoe ver je af mag wijken van de huidige realiteit. Als je het van de grond af aan mocht opbouwen en 5000 jaar voor Christus al geweten zou hebben van de zeespiegelstijging, dan zou ik zeggen: blijf op het hoge, blijf in de duinen en op de Veluwe en zorg daar voor een goede infrastructuur. Voor een utopie die minder afwijkt van het bestaande, zou ik vooral zorgen voor kortere afstanden. Nederland is een beetje onhandig in elkaar gezet, met allemaal trotse individuele steden. De afstanden tussen die steden zijn nogal groot, wat ontzettend veel verkeer en vervoer veroorzaakt. Als je het slimmer in elkaar zou zetten, dan zou je meer gebruik maken van voetgangersverkeer. Ik hou heel erg van lopen en de metro. Mijn infrastructurele droom draait om die ideale combinatie. Als voetganger beleef je de stad goed en als je verder weg wil, dan pak je de metro’. In hoeverre is deze droom haalbaar? ‘De realiteit in Nederland is dat de meeste steden te klein zijn voor een goed metrosysteem. En als je al vanuit de metro naar boven komt, blijkt de stad om het station heen niet erg aantrekkelijk te zijn ontwikkeld voor voetgangers. Er zijn uitzonderingen natuurlijk, bijvoorbeeld rond het centraal station in Amsterdam of Rotterdam. Vaker kom je op een soort winderige vlakte die ver verwijderd is van het ideaal dat ik voor me zie. Als ik het zelf gemaakt zou hebben, dan zou ik Amsterdam en Utrecht dichter bij elkaar hebben gelegd: een dubbelstad met goede metro- en treinverbindingen. En niet alleen een hoge dichtheid rondom het centraal station, maar eigenlijk een stuk of tien of twaalf, misschien wel twintig punten van hoge dichtheid in de metropoolregio Utrecht/Amsterdam. Wat op dit moment onhandig is in de Nederlandse planning, is dat de centrale stations erg belangrijk zijn voor het openbaar vervoer. Dan heb ik het over de grote Randstad: Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam. In de ochtendspits gaan treinen vol de stad in en er leeg weer uit. En als je van de ene plek in de periferie naar een andere plek in de periferie wil, bijvoorbeeld in Amsterdam van Oost naar Zuid, dan kun je zelden over een ring. Die tangentiële verbindingen zijn slecht. Zeker in Utrecht, waar alle verbindingen via het centrum lopen. Omdat het openbaar vervoer via een enorme omweg gaat, kan het voor de vele mensen die verder van het centraal station wonen eigenlijk niet concurreren met de auto. Het is dus een van de grote opgaven om te zorgen dat de stedelijke regio’s multipolair worden. Dat ze niet meer een centrum hebben, maar meerdere centra. Met daartussen allerlei mooie verbindingen. Het maakt een veel betere bezetting van je openbaar vervoerssysteem mogelijk’. Er zijn dus duidelijke geografische barrières die een geperfectioneerde infrastructuur in de weg zitten. Zijn er meer barrières, zoals financiën of politieke wil? ‘Een van de grootste obstakels is dat wij een systeem van ruimtelijke ordening hebben ontwikkeld in Nederland dat voorbij gaat aan mobiliteit, of daar op een simplistische manier mee omgaat. Tijdens de wederopbouw hebben we onze steden zo in elkaar gezet dat iedere wijk een mooi winkelcentrum had, zodat iedereen daarheen kon lopen. Maar de realiteit van vandaag is dat mensen niet meer naar hun eigen winkelcentrum gaan, maar gewoon in de auto kruipen en winkelen waar dat het aantrekkelijkst is en de producten het goedkoopst. De oude winkelcentra in die wijken gaan steeds meer achteruit. Ze krijgen een steeds slechter aanbod en worden met heel veel subsidies en allerlei rare regels overeind gehouden. De stations zitten vaak tussen de wijken in, maar als je daar omheen een aantrekkelijk centrum wil bouwen, zijn er allerlei regels die dat verbieden omdat de stationsontwikkeling het wegkwijnende winkelcentrum in de wijk onderuit zou halen. Het oude beleid houdt het nieuwe tegen. Dat is in essentie een van de belangrijkste problemen’. In uw utopie speelt het openbaar vervoer een grote rol. Ziet u het als een probleem dat we momenteel te veel gebruik maken van de auto? ‘Dat er veel gebruik wordt gemaakt van de auto is meer een gevolg van een onhandige planning dan een probleem dat door ander gedrag opgelost kan worden. Zolang wij onze steden onhandig in elkaar zetten en te weinig sturen waar we kantoren, ziekenhuizen en culturele voorzieningen neerzetten, dwingen we mensen eigenlijk de auto in. Er is op dit moment veel te doen over leegstand van kantoren, maar die vind je vooral langs snelwegen. Je kan je afvragen of je per se moet streven om die allemaal weer vol te krijgen. Als je het puur vanuit het milieu bekijkt, vanuit de co2-belasting enzovoort, is het veel belangrijker dat je een goede openbaarvervoersstructuur krijgt en daar je werklocaties aan koppelt. Wat mij betreft blijven mensen voorlopig lekker autorijden. Maar persoonlijk vind ik de trein, de metro, eigenlijk alle railvervoer, veel comfortabeler. Dan kan ik werken, of een beetje internetten. Maar als je met een bus moet of een half uur staat te wachten bij een tochtig bushokje omdat je die gemist hebt, wordt het erg onaangenaam. Dat doe ik dus gewoon niet. In een stad als Londen of Parijs is het makkelijk. Daar is alles geregeld: gewoon de metro in en geen gezeur. Elke zoveel kilometer zit een metrostation, waar iedereen gewoon heen kan lopen. Maar dat werkt alleen als je steden met een hoge dichtheid hebt. De Nederlandse situatie kent een lagere dichtheid en meer individuele steden, waardoor we veel bewuster moeten omgaan met de clustering van werken, culturele voorzieningen, rondom die knopen’. Welke huidige sterke punten zouden mogen blijven in uw utopie? ‘Wat echt goed is in Nederland, zijn onze fietsers. Daarop excelleren we echt. Er zijn steden die 50% van het woon-werkverkeer per fiets afwikkelen. Je ziet in de binnenstedelijke situaties ook dat de huizenprijzen hoger liggen in de binnensteden, waar weinig auto’s geparkeerd staan en je makkelijk kan lopen en fietsen omdat alles dichtbij is. Hoger dan in de buitenwijken waar je alleen met de auto kan rondrijden en deze op straat moet parkeren. Er is dus een toenemende behoefte van mensen om in de stad te wonen. Dat heeft denk ik ook te maken met tweeverdieners, die in de stad veel meer keuze hebben voor banen, maar ook betere winkels en een bruisender cultureel leven. Verder zie je dat er al ontwikkelingen zijn in de richting van zo’n multipolaire stad zoals ik die net beschreef. Je hebt bijvoorbeeld in Utrecht niet meer alleen het centraal station, maar ook de Uithof, dat als een soort centrumgebied ontwikkeld wordt. Het streven is om dat ook in de Leidsche Rijn te maken, het centrum Leidsche Rijn. Daarmee krijg je op termijn drie centra, die op een rij liggen en samen een soepel bereikbaar geheel van die stad moeten maken. Je hebt grofweg twee systemen: een is het autosysteem, dat erg geschikt is voor alles in het buitengebied. Maar met zo’n binnenstedelijk gebied, zoals in Utrecht, Amsterdam of Rotterdam, heb je veel meer aan goed openbaar vervoer in combinatie met fietsers en voetgangers. Dat is eigenlijk de beste manier om hoogstedelijke gebieden te ontsluiten’. Voor een utopische infrastructuur lijkt u een zo efficiënt mogelijke indeling van de stad het belangrijkst te vinden. Welke maatregelen moeten we daarvoor nemen? ‘Voor de Europese situatie geldt dat – als je tussen droom en werkelijkheid wil opereren – de beste kans ligt in het koppelen van autonetwerken en openbaar vervoernetwerken. In de VS is er nauwelijks een alternatief voor de auto; de steden en het hele land zijn daarop ingericht, eventueel in combinatie met het vliegtuig, waar je uit oogpunt van emissies ook niet vrolijk van wordt. In Azië heb je zulke dichtbevolkte steden dat de combinatie van metro en trein de enige serieuze optie is. In Europa zitten we daar een beetje tussenin. Die netwerken voor ov plus langzaam verkeer zijn heel belangrijk voor de verstedelijking. Met de auto kun je overal komen, maar als je echt handig wil verstedelijken met een optimale bereikbaarheid, dan moet je de ontwikkelingen rond de stations concentreren. Dat je zegt: dit zijn de knopen waar we hoog frequent spoor naartoe willen brengen, waar elke vijf of tien minuten een trein of metro komt. Rond dat goed draaiende ov-systeem houden we natuurlijk nog auto’s, fietsers en voetgangers, maar de ov-knooppunten zijn de dragers van je systeem’. Is dit financieel haalbaar? ‘Er zijn twee manieren om te ontwikkelen. Als je een stuk weiland omzet in bouwgrond, dan ben je als gemeente een beetje speculant. De ontwikkelaar maakt wat winst en de gemeente krijgt geld. Dat is voor iedere wethouder een aantrekkelijke deal, totdat er een kopersstaking is zoals nu. Bij het bouwen rondom het spoor is het een ander verhaal. Als je dat beleid 50 jaar lang goed volhoudt, krijg je steeds meer mensen die gebruik maken van het spoor. Dan kan de frequentie van de trein omhoog, waardoor het station steeds aantrekkelijker wordt als vestigingslocatie voor culturele voorzieningen, bedrijvigheid en winkels enzovoort. Dan krijg je dus een magneetwerking en een dynamiek die zichzelf versterkt. De opbrengsten van die investeringen zijn op termijn voor verschillende partijen veel groter, maar voor een wethouder minder concreet dan het omzetten van een weiland in bouwgrond. Het laatste brengt direct geld op, terwijl de eerste aanpak ook nog vraagt om de samenwerking tussen verschillende gemeentes, vervoerders en ondernemers die daar allemaal in de loop van de komende tien, twintig, of veertig jaar van zullen profiteren. De financiering is dus lastiger omdat met langere terugverdientijden gerekend moet worden, maar in onze huidige situatie is er niet echt een alternatief voor deze manier van werken’. Zijn we in Nederland op de goede weg naar uw infrastructurele droom? Of ziet u eerder verval? ‘Ik ben ervan overtuigd dat we over dertig jaar veel meer gewend zijn aan het feit dat rondom stations echte binnensteden liggen. Het station wordt het centrum van een gebied met veel voetgangers, langzaam verkeer, en veel voorzieningen. Inmiddels is het dan ook vrij gewoon dat kantoren, culturele voorzieningen en ziekenhuizen, eigenlijk alle maatschappelijke voorzieningen, heel logisch om die stations heen zijn gebouwd. Ook zie ik nu al dat mensen niet meer uitsluitend fietser, automobilist of voetganger zijn. Het is echt van deze tijd om gedachteloos te schakelen tussen verschillende mobiliteiten. De toekomst in een zin: snel schakelen tussen verschillende opties en veel meer lopen! Ik denk dat we allemaal anders gaan denken over vervoer. Als je even een café ingaat om te laptoppen en daarna de straat weer op, ben je op dezelfde plek toch even ergens anders geweest – in cyberspace. Als je dat in de trein doet, zit je ineens op een andere locatie als je die laptop weer uitzet. Dat vind ik een fascinerende manier van leven: de reis die je aflegt hoef je niet meer bewust te ondergaan. Reizen wordt een nuttige tijdsbesteding, waarbij de goede koppeling veel bepalender is dan de daadwerkelijke afstand. Een goed boek lezen onderweg is stukken utopischer dan wachten op de bus in een winderig bedrijvenpark’.   Martijn Bergsma is stagiair bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting. Mark Dyson is redactielid van Idee.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 3 2012: Utopia: wat is wenselijk? Wat is haalbaar?, en is te vinden bij het onderwerp interviews.