Complexiteit is van alle tijden
Lees hier het pdf van dit artikel.
Het is voor mensen lastig om hun eigen tijd te doorgronden. Het heden wordt vaak als complex ervaren, terwijl vroeger het leven eenvoudig en overzichtelijk zou zijn. In de Nederlandse geschiedenis wordt dit onderscheid tussen het ‘overzichtelijke’ verleden en het ‘complexe’ heden vaak geduid in termen van de verzuiling en ontzuiling. Deze versimpeling van de geschiedenis miskent de graduele verandering van de samenleving en continuïteit tussen verleden en heden, meent Peter van Dam.
Door Peter van Dam
Is het heden complexer dan het verleden? Spontaan beantwoorden we deze vraag meestal bevestigend. Gezichtsbedrog ligt echter voortdurend op de loer wanneer we het heden met het verleden vergelijken. Een stad is op een plattegrond overzichtelijker dan gezien vanaf een willekeurige straat. Met de geschiedenis is het net zo: wat gebeurd is, is dankzij de afstand in de tijd beter te overzien dan onze directe indrukken. Het verleden toont zich als een verhaal zonder alternatieven. Dat ook onze voorouders onder onduidelijke omstandigheden beslissingen moesten nemen met onzekere uitkomsten, onttrekt zich gemakkelijk aan het oog. Toch hadden mensen ook vroeger vaak het gevoel de complexiteit van hun eigen tijd niet te kunnen bevatten. Steeds weer stuiten historici in hun bronnen op twijfelende mensen die net als wij de wereld om hen heen vaak moeilijk kunnen inschatten.
Pogingen om vat te krijgen op de wereld om ons heen waren de drijvende kracht achter de opkomst en ontwikkeling van de moderne wetenschap. IJverige geleerden vulden encyclopedieën in een poging de kennis van de wereld te ordenen. Aanvankelijk deden ze dit nog vanuit het idee dat één mens zich het vergaarde zou kunnen eigen maken: de homo universalis bleef sindsdien altijd een ideaal, waaraan echter nooit iemand voldeed. Gaandeweg werd dit ideaal dan ook opgegeven: het weten van de wereld bleek meer dan één mens kon bevatten. De steeds terugkerende onzekerheid over het heden en de toekomst in het alledaagse leven getuigt minstens even indringend van de zekerheid die we wel hebben; dat we de wereld om ons heen nooit helemaal kunnen overzien.
Voor dat onrustige heden biedt de geschiedenis een welkom vluchtpunt. We kunnen er eens rustig voor gaan zitten, de feiten op een rijtje zetten, het wezenlijke van het onbelangrijke scheiden en onszelf voorzien van een verklaring over hoe het heden uit dat verleden is voortgekomen. Daarbij is het dan natuurlijk zaak niet met een ingewikkeld en meerduidig verhaal op de proppen te komen. Maar wat als het verleden daarbij dusdanig versimpeld wordt, dat we het niet meer begrijpen? Dat gevaar dreigt in Nederland waar het verleden als overzichtelijk verzuild wordt weggezet, tegenover het complexe ontzuilde heden.
Aan de hand van de tegenstelling van verzuiling en ontzuiling hebben Nederlanders de afgelopen vijftig jaar geprobeerd de verhouding van verleden en heden te bepalen. Politici, publicisten en wetenschappers gebruikten de term verzuiling vanaf het midden van de twintigste eeuw in een polemisch debat over de ordening van de Nederlandse maatschappij. Voor- en tegenstanders van de organisatie in hechte, afgezonderde gemeenschappen stonden lijnrecht tegen over elkaar. Tegenstanders gebruikten de beeldspraak van de zuilen om te suggereren dat katholieken en orthodoxe protestanten vasthielden aan een achterhaalde, starre en hiërarchische vorm van organisatie. Volgens voorstanders waren zuilen juist een ideaal: een hecht netwerk van organisaties van trouwe gelovigen, dat in staat zou zijn om samen met andere zuilen het dak van de Nederlandse overheid stevig te stutten. Beide groepen tekenden met deze beeldspraak dus welbewust een karikatuur van hun eigen tijd, ofwel om het te bekritiseren, ofwel om burgers tot trouw aan de eigen organisaties op te roepen. Gaandeweg is deze karikatuur steeds vaker aangezien voor een correcte weergave van de realiteit. Het feit dat veel Nederlanders helemaal geen deel hadden uitgemaakt van de hechte gemeenschappen van katholieken, orthodoxe protestanten en sociaal-democraten verdween naar de achtergrond, net als het feit dat sociaal-democraten sinds het einde van de oorlog afstand hadden genomen van het ideaal van organisatie in eigen kring. De vele conflicten over de vraag wat wel en wat niet in eigen kring georganiseerd moest worden, pasten ook niet in dit beeld. Evenmin hadden de veranderingen die in de jaren van de vermeende verzuiling plaatsvonden een plek in het historische beeld van een statische samenleving.
Toen vanaf eind jaren zestig het idee opkwam dat de maatschappij ingrijpend veranderde, werd de karikatuur van de zuilen en het dak aan het verleden toegeschreven. Sindsdien is het gemeengoed dat Nederland vroeger verzuild was, maar nu een ontzuild land is. Zo stond naast een karikatuur van de geschiedenis ook een vertekend beeld van het heden. Dat beeld was gebaseerd op het idee dat rond de jaren zestig radicaal met het verleden gebroken zou zijn. Die breuk zou drie terreinen omhelzen: de plaats van religie in de samenleving, de manier waarop burgers zich in de civil society organiseren en de manier waarop politiek werd bedreven.
In de politiek, zo vermoedde bijvoorbeeld politicoloog Arend Lijphart, zou onder invloed van ontzuiling afstand genomen worden van de pacificerende stijl van de elites, die het voorgaande tijdperk had gekenmerkt. Om de mondige kiezers aan zich te binden zouden politici gedwongen worden zich scherper van elkaar af te bakenen. Sociologen en politicologen verwachtten in de jaren zeventig dat dit tot polarisatie tussen een conservatief en een progressief kamp zou leiden. Weliswaar was in die jaren inderdaad een nieuwe, minder zakelijke en meer polemische politieke stijl te bespeuren. Dat nam echter niet weg dat Nederlandse politici aangewezen waren op compromissen om te kunnen regeren. Niet alleen waren politici van confessionele partijen minister in Joop den Uyls ‘meest linkse kabinet uit de Nederlandse geschiedenis’, ook bleek Den Uyl zelf bereid tijdens crises als de Lockheed-affaire terug te grijpen op de pacificerende strategieën die ook voorheen in gebruik waren geweest. Nog duidelijker bleek de continuïteit met het verleden uit het optreden van minister-president Ruud Lubbers, die zichzelf als boegbeeld van de zakelijke politiek presenteerde (Daalder, 1995: 98). In de hoogtijdagen van het poldermodel in de jaren negentig geloofde vrijwel niemand meer dat zich in de Nederlandse politiek sinds de jaren zestig een scherpe breuk had voorgedaan (Te Velde, 2010: 205-226).
Over de veranderingen in de wijze waarop Nederlanders zich sinds de jaren zestig organiseren is de afgelopen jaren ook twijfel gerezen. De beeldspraak van de verdwijnende zuilen suggereerde dat de vertrouwde organisaties afbrokkelden. Nederland werd zo een geïndividualiseerd land, waar mensen steeds minder binding met elkaar hadden. Net als op het terrein van de politiek zijn de afgelopen jaren steeds meer vraagtekens bij dat beeld van de civil society geplaatst. Zo spreken de sociologen Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp (2004) liever van een overgang van zware naar lichte gemeenschappen in de naoorlogse jaren. Nederlanders zijn nog altijd actieve en ‘verbonden’ burgers, maar ze hebben minder behoefte aan organisatie in hechte verbanden, die hen veel verplichtingen opleggen.
Ten slotte stond, waar het ging om de maatschappelijke rol van religie, ontzuiling voor velen gelijk aan secularisering. Tot de jaren zestig zouden Nederlanders trouwe gelovigen zijn geweest; sinds de jaren zestig echter zouden ze massaal hun geloof de rug toe hebben gekeerd. Nu zijn de kerken in de naoorlogse jaren inderdaad beduidend leger geworden. Tegelijkertijd is religie echter ook nog altijd een factor van betekenis in de huidige samenleving. Op allerlei verschillende manieren blijven mensen vasthouden aan religieuze overtuigingen en deze vertalen naar sociale activiteiten. Door de komst van islamitische migranten sinds de jaren zestig is er bovendien een belangrijke nieuwe groep gelovigen bij gekomen. Het heeft onder deze omstandigheden weinig zin om vast te houden aan het beeld van Nederland als een geseculariseerd land.
In plaats van een land dat het tegendeel is van zijn verleden ontstaat zo een beeld van een maatschappij die in de naoorlogse jaren gradueel veranderd is. Ondanks de gegronde twijfel aan de scherpe tegenstelling tussen de verzuilde en de ontzuilde samenleving klampen de meeste Nederlanders zich echter vast aan deze historische mythe. Waarom hechten we zo aan deze voorstelling? Een eerste reden is gemakzucht. We houden liever aan een eenvoudige karikatuur van het verleden vast die in ieder geval een aantal wezenlijke kenmerken benoemt, dan dat verleden nog eens opnieuw te moeten leren kennen. Daarnaast sluit dat beeld ook goed aan bij een wijdverbreid gevoel van nostalgie naar een tijd waarin de wereld nog overzichtelijk was en mensen nog vanzelfsprekend dingen samen deden. Die nostalgie gaat goed samen met het genoemde gevoel dat onze eigen tijd anders en veel complexer is. De tegenstelling tussen verzuiling en ontzuiling suggereert ons immers dat het overzichtelijke verleden er voor het ingewikkelde heden niet meer toe doet.
Door het heden zo af te zonderen staan we er echter bij als door de schijnwerpers van de toekomst verblinde dieren, die niet meer weten waar ze vandaan komen of waar ze heen moeten. Natuurlijk stelt de complexiteit van onze leefwereld ons voor problemen. Via vele verschillende media worden we geconfronteerd met een stortvloed aan informatie, met een wereldwijd vertakte economie, met een voortdurend veranderende leefomgeving en met een politiek die zich op vele verschillende niveaus afspeelt. Tegelijkertijd zijn er vele nieuwe middelen om onze wereld in kaart te brengen. Omdat complexiteit nauwelijks te meten valt, heeft het weinig zin om met andere tijden te concurreren om het etiket ‘meest complexe periode’. Des te zinvoller is het om te proberen onze eigen wereld zo goed mogelijk te doorgronden. Daar helpen de versimpeling van de Nederlandse geschiedenis in termen van verzuiling en ontzuiling en de onderliggende aanname dat het verleden het heden niets meer te zeggen heeft niet bij. Om ons hier en nu te oriënteren hebben we niet alleen een geloofwaardige toekomstvisie, maar vooral ook stevige ankers in het verleden nodig.
Peter van Dam is historicus aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceert voornamelijk over civil society, religie en globalisering.
Literatuur
- Daalder, H. (1995). Van oude en nieuwe regenten. Politiek in Nederland. Amsterdam.
- De Hart, J. (2011). Zwevende gelovigen. Oude religie en nieuwe spiritualiteit. Amsterdam 2011.
- Duyvendak, J.W. en Hurenkamp, H. red., (2004). Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam.
- Lijphart, A. (1968). Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Amsterdam.
- Middendorp, C.P. (1979). Ontzuiling, politisering en restauratie in Nederland. Progressiviteit en conservatisme in de jaren 60 en 70. Meppel.
- Te Velde, H. (2010). Van regentenmentaliteit tot populisme. Politieke tradities in Nederland. Amsterdam.
- Van Dam, P. (2011). Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe. Amsterdam.
- Van den Berg, J. en Molleman, H. (1974). Crisis in de Nederlandse politiek. Alphen aan den Rijn.